PEUGEOT 807 2013 Instructieboekje (in Dutch)

Page 31 of 234



Cockpit

VOORDAT u GAAT RIJDEN
2
29
VERKLIKKERLAMPJES

Bij het starten van de motor wordt een automatische controle van een aantal verklikkerlampjes uitgevoerd. Deze
verklikkerlampjes blijven kort branden. Als een lampje bij draaiende motor blijft branden of gaat knipperen, is dit
een waarschuwing. Sommige verklikkerlampjes kunnen gaan branden in combinatie met een geluidssignaal en een
melding op het display. "Negeer deze waarschuwingen niet."
Verklikkerlampje status signaleert Wat te doen

STOP

brandt in combinatie
met een ander
verklikkerlampje en
een melding op het
display.
ernstige storingen
met betrekking tot
"Remvloeistofniveau",
"Motoroliedruk",
"Koelvloeistoftemperatuur",
"Elektronische
remdrukregelaar",
"Stuurbekrachtiging", "Lekke
band".
Stop onmiddellijk, zet het contact af en raadpleeg
het PEUGEOT-netwerk.

Handrem/
oeistofniveau/
elektronische
drukregelaar
(REF)

brandt.
handrem (nog iets)
aangetrokken. Zet de handrem los; het verklikkerlampje zal uitgaan.
Zie in rubriek 2 het gedeelte "Starten en stoppen".
brandt.
remvloeistofniveau te laag. Vul de door PEUGEOT voorgeschreven remvloeistof
bij.
blijft branden, terwijl
het niveau correct
is, in combinatie met
het verklikkerlampje
ABS.
een storing in de elektronische
remdrukregelaar.
Stop onmiddellijk, zet het contact af en raadpleeg
het PEUGEOT-netwerk.

Motoroliedruk

brandt tijdens het
rijden. een te lage druk. Zet de auto stil, zet het contact af en laat de motorolie
afkoelen. Controleer het motorolieniveau met de
peilstok. Zie in rubriek 6 het gedeelte "Niveaus".
blijft branden, terwijl
het niveau correct is. een ernstige storing. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.

Page 32 of 234

Cockpit
30

Verklikkerlampje
status signaleert Wat te doen


Koelvloeistoftemperatuur
en -niveau

brandt. een abnormale verhoging van
de temperatuur. Zet de auto stil, zet het contact af en laat de
koelvloeistof afkoelen. Controleer visueel het niveau.
Zie in rubriek 2 het gedeelte "Cockpit".
knippert. een te laag
koelvloeistofniveau. Zie in de rubriek 6 het gedeelte "Niveaus". Raadpleeg
het PEUGEOT-netwerk.

Service blijft kort
branden. lichte storingen of
waarschuwingen. Raadpleeg het waarschuwingenlogboek op het
display. Zie rubriek 9 "Technologie aan boord",
gedeelte "Autoradio - Boordcomputer", afhankelijk van
de ernst van de storing. Raapleeg het PEUGEOT-
netwerk.
Zie rubriek 6, gedeelte "Niveaus" voor het
minimumniveau dieseladditief. blijft branden. ernstige storingen.


Veiligheidsgordel
zitrij 1 niet
vastgemaakt

brandt. dat de bestuurder en/
of voorpassagier zijn
veiligheidsgordel niet heeft
vastgemaakt. Doe de gordel om en steek de gesp in de
gordelsluiting.
knippert in
combinatie met
een steeds
luider wordend
geluidssignaal. tijdens het rijden is
de veiligheidsgordel
van de bestuurder of
de voorpassagier niet
vastgemaakt. Trek aan de gordel om de vergrendeling van de
gesp te controleren. Zie in rubriek 4 het gedeelte
"Veiligheidsgordels".
De bestuurder dient te controleren of alle inzittenden
hun veiligheidsgordel dragen en deze correct hebben
vastgemaakt.

Airbag vóór/
zij-airbag/
window-airbag knippert of blijft
branden. een defecte airbag. Laat het systeem zo snel mogelijk controleren door
het PEUGEOT-netwerk. Zie rubriek 4, gedeelte
"Airbags".

Uitschakeling
airbag vóór aan
passagierszijde

brandt.

dat deze airbag handmatig is
uitgeschakeld op het moment dat
een kinderzitje met de rug in de
rijrichting op deze plaats is bevestigd. Zie in de rubriek 4 het gedeelte "Airbags - kinderen
aan boord".

Page 33 of 234



Cockpit

VOORDAT u GAAT RIJDEN
2
31

Verklikkerlampje status signaleert Wat te doen


Laag
andstofniveau

brandt. een bijna lege brandstoftank
(er is nog ongeveer 5 liter).
Inhoud ongeveer 80 liter. U kunt nog ongeveer 50 km rijden.
Wacht niet met tanken. De actieradius met de
resterende hoeveelheid brandstof is afhankelijk van
de rijstijl, het profiel van de weg, de verstreken tijd
en het aantal gereden kilometers sinds het lampje
brandt.
Rijd nooit door tot de tank helemaal leeg is,
hierdoor kunnen het emissieregelsysteem en het
injectiesysteem beschadigd raken.
knippert.

een storing in de brandstofniveaumeter
of onderbreking van de
brandstoftoevoer ten gevolge van een
ernstige aanrijding. Herstel de brandstoftoevoer. Zie in de rubriek 6 het
gedeelte "Brandstof".

Emissieregeling
EOBD
knippert of blijft
branden. een storing in het injectie- of
ontstekingssysteem of de
emissieregeling. Laat het systeem zo snel mogelijk controleren door
het PEUGEOT-netwerk.

Laden accu brandt. een storing in het laadcircuit. Controleer de accupolen. Zie in rubriek 7 het gedeelte
"Accu".
knippert. het overgaan naar de
waakfase van de actieve
functies (eco-mode). Zie in rubriek 7 het gedeelte "Accu".

blijft branden, terwijl
de controles zijn
uitgevoerd.
een storing in een elektrisch
circuit, de ontsteking of het
brandstofsysteem. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.

ABS

blijft branden of
gaat branden bij
een snelheid hoger
dan 12 km/h. een storing in het
antiblokkeersysteem. De conventionele werking van het remsysteem,
zonder bekrachtiging, blijft behouden. Wij adviseren
u echter te stoppen en het PEUGEOT-netwerk te
raadplegen.

Page 34 of 234

Cockpit
32
Verklikkerlampje status signaleert Wat te doen

ESP/ASR

knippert.
dat het slippen van de auto is
voorkomen. Dit systeem verdeelt de aandrijfkracht optimaal over
de wielen en verbetert zo de richtingsstabiliteit van de
auto. Zie in de rubriek 4 het gedeelte "Veilig rijden".
blijft branden.
een storing in het
systeem. Bijv.: een te lage
bandenspanning. Controleer de bandenspanning. Raadpleeg het
PEUGEOT-netwerk.
blijft branden als de
knop (links onder het
stuurwiel) is ingedrukt. dat het systeem is
uitgeschakeld. Het systeem is uitgeschakeld. Zie in rubriek 4 het
gedeelte "Veilig rijden".

Voorgloeien
dieselmotor

brandt.
dat voorgloeien van de
dieselmotor noodzakelijk is
(koude omstandigheden). Wacht tot het lampje uit is alvorens de motor te
starten.

Dimlicht/
verlichting
overdag

brandt.

een handmatig geselecteerde stand of het
automatisch inschakelen van de verlichting. Draai de ring van de lichtschakelaar in de tweede
stand.
het inschakelen van de
verlichting zodra het contact
wordt aangezet. Volgens land
van bestemming. Zie in rubriek 3 het gedeelte "Stuurkolomschakelaars".

Grootlicht


dat u de hendel naar u toe
trekt. Trek de hendel naar u toe om over te schakelen naar
dimlicht.


en in combinatie met
een geluidssignaal als
het contact is afgezet. dat het bestuurdersportier
wordt geopend terwijl de
lichten nog branden. Draai de lichtschakelaar in de stand 0.


Richtingaanwijzers

knippert in combinatie
met geluidssignaal. het inschakelen van de
richtingaanwijzers met de
lichtschakelaar links van het
stuurwiel. Rechts: beweeg de hendel omhoog.
Links: beweeg de hendel omlaag.

Page 35 of 234



Cockpit

VOORDAT u GAAT RIJDEN
2
33

Verklikkerlampje status signaleert Wat te doen

Mistlampen
vóór brandt. dat de functie handmatig is
geselecteerd. De mistlampen werken uitsluitend als het parkeerlicht
of dimlicht is ingeschakeld.

Mistachterlicht brandt. dat de functie handmatig is
geselecteerd. Het mistachterlicht werkt uitsluitend als het
parkeerlicht of dimlicht is ingeschakeld. Schakel
het mistachterlicht uit als het zicht meer dan
50 m bedraagt. Laat u het branden, dan kunt u
medeweggebruikers verblinden en het risico lopen te
worden bekeurd.
Verklikkerlampje display status signaleert Wat te doen


Snelheidsregelaar
brandt. dat de snelheidsregelaar is
geselecteerd. Handmatig selecteren. Zie in rubriek 3 het gedeelte
"Stuurkolomschakelaars".

Snelheidsbegrenzer

brandt. dat de snelheidsbegrenzer is
geselecteerd. Handmatig selecteren. Zie in rubriek 3 het gedeelte
"Stuurkolomschakelaars".

Onderhoudssleutel
brandt. een bijna verstreken
onderhoudsinterval. Zie het overzicht van controlepunten in het
onderhoudsboekje. Laat onderhoud uitvoeren door
het PEUGEOT-netwerk.

Automatische
transmissie wordt
weergegeven. de geselecteerde stand van de
selectiehendel. Raadpleeg in rubriek 2 het gedeelte "Cockpit".

Waarschuwing
vervuild
roetfilter

wordt weergegeven
in combinatie met
het branden van het
verklikkerlampje service. een storing van het roetfilter
(niveau brandstofadditief,
dreigt verstopt te raken, ...). Laat het filter controleren door het PEUGEOT-
netwerk. Rubriek 6, gedeelte "Niveaus".

Page 36 of 234

Cockpit
34
Wacht tot de motor is afgekoeld
om indien nodig koelvloeistof bij te
vullen.
Het koelcircuit staat onder druk.
Draai om verwondingen te voorkomen,
de vuldop twee omwentelingen los om
de druk te laten dalen.
Verwijder, als de druk gedaald is, de
vuldop en vul koelvloeistof bij.
Raadpleeg het PEUGEOT netwerk .

KOELVLOEISTOFTEMPERATUURMETER


Zone A
: de temperatuur is in orde.
Zone B
: de temperatuur is te
hoog. Het verklikkerlampje STOP

en het verklikkerlampje te hoge
koelvloeistoftemperatuur 1
gaan
branden, in combinatie met een
geluidssignaal en de melding " Te hoge
koelvloeistoftemperatuur motor
" op
het display.

Stop onmiddellijk.

Met monochroom display


Met kleurendisplay




DISPLAY OP HET
CONTROLEDISPLAY

Dit heeft na het aanzetten van het
contact 3 verschillende functies:


- onderhoudsindicator,

- motorolieniveaumeter
(zie het desbetreffende hoofdstuk),

- kilometerteller
(totale kilometerstand en dagteller).
Op dit display worden tevens de
stand van de selectiehendel en het
rijprogramma van de automatische
transmissie weergegeven
(zie hiernaast).
De totale kilometerstand en
dagteller worden gedurende
dertig seconden na het uitzetten
van het contact, bij het openen van
het bestuurdersportier en bij het
vergrendelen en ontgrendelen van de
auto weergegeven.

Page 37 of 234



Cockpit

VOORDAT u GAAT RIJDEN
2
35


Onderhoudsindicator

De onderhoudsindicator wordt
weergegeven op het controledisplay
en geeft de afstand tot de volgende
onderhoudscontrole aan volgens het
onderhoudsschema van de constructeur
(zie het onderhoudsboekje). Deze
afstand wordt bepaald op basis van
de afgelegde afstand sinds de vorige
onderhoudscontrole.
Enkele seconden na het aanzetten
van het contact geeft de teller eerst het
oliepeil en vervolgens weer de normale
kilometerstand en de stand van de
dagteller aan.

De afstand tot de eerstvolgende
beurt is minder dan 1000 km.
Elke keer dat het contact wordt
aangezet knippert de sleutel en
de resterende kilometers worden
aangegeven: Enkele seconden na het aanzetten
van het contact, wordt het oliepeil
aangegeven, geeft de teller vervolgens
weer de normale kilometerstand
en de stand van de dagteller aan
en blijft de sleutel branden. Dit om
aan te geven dat er binnenkort
onderhoudswerkzaamheden
uitgevoerd moeten worden.




De afstand tot de eerstvolgende
beurt is overschreden.
Elke keer als het contact wordt
aangezet, gaat de sleutel gedurende
enkele seconden knipperen en geeft
de teller het aantal kilometers aan dat
er te veel gereden is.
Bij draaiende motor blijft de
sleutel branden totdat de
onderhoudscontrole is uitgevoerd.

Voorbeeld:
de afstand tot de
eerstvolgende onderhoudscontrole
bedraagt 4800 km. Als het contact wordt
aangezet, geeft het display gedurende
enkele seconden het volgende aan:

Raadpleeg het overzicht van
de onderhoudscontroles in het
onderhoudsboekje dat u bij de
aflevering van de auto is overhandigd.

Werking
Als het contact wordt aangezet, gaat
gedurende enkele seconden de sleutel
branden.
De kilometerteller geeft de
resterende kilometers (afgerond) tot de
eerstvolgende onderhoudscontrole aan.
Het onderhoudsinterval wordt
berekend vanaf de laatste nulstelling
van de onderhoudsindicator.
Deze interval wordt bepaald door het
aantal afgelegde kilometers.
Raadpleeg voor meer informatie
de volgende internetsite:
http://public.servicebox.peugeot.com

Page 38 of 234

Cockpit
36

Op 0 zetten

Het PEUGEOT -netwerk zet de
onderhoudsindicator na elke
onderhoudscontrole weer op 0.
Als u zelf de onderhoudscontrole
van uw auto hebt uitgevoerd, kan de
onderhoudsindicator op de volgende
wijze op 0 gezet worden:


- zet het contact af.

- druk op de resetknop van de
dagteller en houd deze ingedrukt.

- zet het contact aan.
De kilometerteller begint terug te tellen.
Laat de knop los als de
onderhoudsindicator "= 0
" aangeeft; de
sleutel verdwijnt.

Motorolieniveaumeter

Bij het aanzetten van het contact
wordt eerst de onderhoudsindicator
weergegeven en vervolgens
gedurende enkele seconden het
motorolieniveau.
Olieniveau
correct

Te weinig olie
Als de aanduiding
"OIL"
knippert in
combinatie met het
verklikkerlampje
service, een geluidssignaal en
een melding op het display, is het
motorolieniveau te laag, waardoor
ernstige motorschade kan ontstaan.
Controleer het olieniveau met de
peilstok. Als blijkt dat het olieniveau te
laag is, moet olie worden bijgevuld.

Storing
motorolieniveaumeter
Als de aanduiding
"OIL --"
knippert,
duidt dit op een
storing in de motorolieniveaumeter.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
Oliepeilstok

A
= maxi, het oliepeil mag
nooit boven dit niveau
uitkomen. Een te hoog
oliepeil kan schade aan de
motor veroorzaken.
Raadpleeg in dat geval zo
snel mogelijk het PEUGEOT-
netwerk .


B
= mini, als het oliepeil niet
boven dit niveau uitkomt, moet
het voor de motor van uw auto
voorgeschreven type motorolie
worden bijgevuld via de vuldop.



Nulstelling dagteller

Druk, terwijl het contact
aan is, de knop in tot de
nullen verschijnen.


Dimmer
dashboardverlichting
Druk, tijdens het branden
van de verlichting, op de
knop om de sterkte van de
dashboardverlichting te veranderen.
Als de verlichting de zwakste (of felste)
stand heeft bereikt, laat dan de
knop los en druk deze vervolgens
opnieuw in om de verlichting weer
feller (of zwakker) te maken.
Laat de knop los zodra de gewenste
lichtsterkte is bereikt. Een controle van het olieniveau
is alleen betrouwbaar als de
auto op een vlakke, horizontale
ondergrond staat en de motor
minstens 15 minuten niet heeft
gedraaid. Als u na deze handeling de accu
wilt loskoppelen, vergrendel
dan de auto en wacht minimaal
vijf minuten. Het resetten van de
onderhoudsindicator zal anders niet
worden opgeslagen.

Page 39 of 234


Versnellingsbakken en stuurwiel
VOORDAT u GAAT RIJDEN
2
37

VERSNELLINGSBAKKEN EN STUURWIEL

Park: parkeerstand van de
selectiehendel.
Voor het stilzetten van de auto
en het starten van de motor.
Voor het parkeren van de auto
(met aangetrokken handrem)
en het starten van de motor.
Drive: rijstand van de
selectiehendel. Reverse: achteruitstand van
de selectiehendel.
Voor achteruitrijden.
Neutral: neutraalstand van de
selectiehendel.
Voor vooruitrijden en
automatisch schakelen.
Manual: selecteren van
de versnelling met de
selectiehendel (1 t/m 6).
Voor rijden in de handbediende stand.

AUTOMATISCHE TRANSMISSIE

Bij de automatische
transmissie
"Tiptronic-system Porsche" met zes
versnellingen (dieselmotor) kunt u
kiezen uit:


- automatische bediening
,
aangevuld met het programma
sneeuw,

- of handmatige bediening
.

Schakelpatroon



- Kies de gewenste stand
door de selectiehendel in het
schakelpatroon te verplaatsen.
De gekozen stand wordt
met een pictogram in het
instrumentenpaneel aangegeven.

Page 40 of 234


Versnellingsbakken en stuurwiel
38

Automatisch schakelen in de zes
versnellingen
.


Starten van de auto



- Trap altijd het rempedaal
in om uit de stand P te
kunnen schakelen,

- selecteer de stand R
of D
,
U kunt ook wegrijden vanuit de stand N
:
- laat langzaam het
rempedaal los; de auto
begint meteen te rijden.


- Trap het
rempedaal in en
zet de handrem
los,

- selecteer de stand
R
, D
of M
,

- laat langzaam het
rempedaal los; de auto
begint meteen te rijden.
De versnellingsbak kiest voortdurend
de meest geschikte versnelling
afhankelijk van de volgende
parameters:


- de rijstijl,

- het profiel van de weg,

- de belading van de auto.
De versnellingsbak werkt dan
automatisch, zonder dat u zelf hoeft te
schakelen. Voor een maximale acceleratie
zonder de stand van de
selectiehendel te wijzigen, moet het
gaspedaal volledig worden ingetrapt tot
voorbij het zware punt (kick down). De
versnellingsbak schakelt automatisch
terug of handhaaft de ingeschakelde
versnelling totdat de motor het maximum
toerental bereikt. Bij draaiende motor wegrijden in de
stand P
:


Automatische stand

Bij een afdaling schakelt de
versnellingsbak automatisch terug om
sterker op de motor af te remmen en
voor een optimale acceleratie zodra
het gaspedaal weer wordt ingetrapt.
Om de veiligheid te verbeteren
schakelt de versnellingsbak niet naar
een hogere versnelling als u het
gaspedaal plotseling loslaat.
Bij stilstand met de selectiehendel
in stand D
(drive), treedt een
trillingsdempend systeem in werking
zodra het rempedaal ingetrapt wordt.


- Selecteer de stand D
.

Page:   < prev 1-10 11-20 21-30 31-40 41-50 51-60 61-70 71-80 ... 240 next >