Peugeot Boxer 2018 Handleiding (in Dutch)
Page 101 of 232
99
Snelheidsbegrenzer
Dit systeem voorkomt dat de auto
de door de bestuurder ingestelde
snelheid overschrijdt.
Het instellen van de maximumsnelheid is mogelijk
bij stilstaande auto met draaiende motor, of
tijdens het rijden als minimaal de 2e versnelling is
ingeschakeld.
De minimale snelheid die ingesteld kan worden is
30
km/h.
De snelheid wordt verhoogd naarmate het
gaspedaal dieper wordt ingetrapt tot aan het zware
punt van het gaspedaal, waarbij de ingestelde
snelheid is bereikt.
Als het gaspedaal tot voorbij het zware punt wordt
ingetrapt, wordt de ingestelde snelheid echter
overschreden. Om de snelheidsbegrenzing te
her vatten laat u
het gaspedaal geleidelijk los en
keert u
terug naar een snelheid onder de ingestelde
snelheid. 1.
Selecteer de snelheidsbegrenzerfunctie.
2. Inschakelen/uitschakelen van de functie.
3. Instellen van een snelheid.
De status van de geselecteerde stand en de
ingestelde snelheid verschijnen op het display van
het instrumentenpaneel.
De snelheidsbegrenzer is niet meer dan
een hulpmiddel, hetgeen inhoudt dat de
snelheidslimiet altijd gerespecteerd moet
worden en dat de bestuurder altijd waakzaam
moet blijven.
Selecteren van de functie
F Draai de ring in de onderste stand. De begrenzer is dan geselecteerd,
maar nog niet actief.
Het display geeft OFF en de laatst ingestelde
snelheid weer.
Instellen van een snelheid
Er kan, bij draaiende motor, een snelheid worden
ingesteld zonder de begrenzer in te schakelen.
Verhogen van de ingestelde snelheid:
F
B
eweeg de hendel omhoog (+).
Tik kort om de snelheid met 1
km/h te verhogen.
Houd de hendel omlaag om de snelheid in stappen
van 5
km/h te verhogen.
Verlagen van de ingestelde snelheid:
F
B
eweeg de hendel omlaag (-).
Tik kort om de snelheid met 1
km/h te verlagen.
Houd de hendel omlaag om de snelheid in stappen
van 5
km/h te verlagen.
6
Rijden
Page 102 of 232
100
Inschakelen/uitschakelen
Overschrijden van de
ingestelde snelheid
F Trap het gaspedaal met kracht in tot voorbij het
weerstandspunt om de
ingestelde snelheid te
overschrijden. Bij een steile afdaling of bij het krachtig
intrappen van het gaspedaal kan de
snelheidsbegrenzer niet voorkomen dat de
ingestelde snelheid wordt overschreden.
Uitschakelen van de functie
F Draai de ring in de
middenstand O of zet het contact af
om het systeem uit te schakelen.
De laatst ingestelde snelheid blijft in het geheugen
opgeslagen.
Storing
Door de eerste keer op de toets te drukken wordt de
snelheidsbegrenzer geactiveerd.
De aanduiding OFF annuleert het scherm en er
wordt een melding weergegeven om het activeren
te bevestigen.
Druk nogmaals op de toets om de begrenzer uit
te schakelen. De aanduiding OFF wordt weer
weergegeven op het display en er wordt een melding
weergegeven om het uitschakelen te bevestigen. De snelheidsbegrenzer wordt tijdelijk uitgeschakeld
en de ingestelde snelheid knippert op het display.
Laat om de begrenzer weer in te schakelen de
snelheid zakken tot een snelheid lager dan de
ingestelde snelheid.
Vaste snelheidsbegrenzer
Als de auto is voorzien van een snelheidsbegrenzer
kan de snelheid vast zijn begrensd
op 90
of 100 km/h.
Deze maximumsnelheid staat aangegeven op een
sticker in het interieur.
Deze vaste snelheidsbegrenzer werkt niet volgens
het principe van een snelheidsregelaar. De
functie kan niet tijdens het rijden worden in- en
uitgeschakeld. Het gebruik van matten die niet door
PEUGEOT zijn goedgekeurd, kan de werking
van de snelheidsbegrenzer hinderen.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven
hangen:
-
c
ontroleer of de mat goed op
zijn plaats ligt,
-
l
eg nooit meerdere matten op elkaar.
De ingestelde snelheid wordt gewist en in plaats
daar van verschijnen streepjes op het display.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Rijden
Page 103 of 232
101
De maximumsnelheid is af fabriek ingesteld op
basis van de regelgeving in het verkoopland.
Deze maximumsnelheid kan niet door de
bestuurder worden gewijzigd.
Als u
de maximumsnelheid wilt wijzigen, neem
dan contact op met het PEUGEOT-netwerk.
Snelheidsregelaar
Om een snelheid op te slaan of het systeem
te activeren moet de rijsnelheid hoger zijn dan
30
km/h en moet minimaal de 2e versnelling zijn
ingeschakeld.
1. Selecteren van de snelheidsregelaar.
2. Inschakelen/uitschakelen van de functie.
3. Instellen van een snelheid. De status van de snelheidsregelaar wordt
aangegeven door een verklikkerlampje in de
toerenteller en meldingen op het display van het
instrumentenpaneel.
Functie geselecteerd.
Functie uitgeschakeld.
Selecteren van de functie
Met behulp van de snelheidsregelaar
kan de bestuurder met een ingestelde
constante snelheid rijden zonder gas te
hoeven geven.
Eerste keer activeren/
instellen van een snelheid
F Breng uw auto met het gaspedaal op de gewenste snelheid. Deze snelheid wordt nu door de auto gehandhaafd.
F
D
raai de ring in de hoogste
stand. De snelheidsregelaar
is geselecteerd, maar nog niet
geactiveerd en er is nog geen
snelheid ingesteld.
Het verklikkerlampje gaat branden op
het instrumentenpaneel. F
B
eweeg de hendel omhoog (+) of omlaag (-) om
de snelheid op te slaan. Ter bevestiging van de
activering wordt een melding weergegeven op
het display van het instrumentenpaneel.
De opgeslagen snelheid wordt weergegeven op het
display van het instrumentenpaneel.
Tijdelijk overschrijden van
de ingestelde snelheid
Het is mogelijk gas te geven
en tijdelijk met een hogere
snelheid dan de ingestelde
snelheid te rijden.
Als het gaspedaal wordt losgelaten, wordt de
ingestelde snelheid weer aangenomen.
6
Rijden
Page 104 of 232
102
Uitschakelen (OFF)
Weer inschakelenDe auto neemt de laatst ingestelde snelheid weer
aan.
U kunt ook de procedure "eerste keer activeren"
herhalen.
Ingestelde snelheid
wijzigen
De ingestelde snelheid kunt u op twee manieren
v erhogen:
Zonder het gaspedaal:
Met het gaspedaal:
F
T
rap het gaspedaal in tot de gewenste snelheid
is bereikt, Verlagen van de ingestelde snelheid:
Uitschakelen van de functie
F Draai de ring in de middenstand
O of zet het contact af om het
systeem uit te schakelen.
De ingestelde snelheden worden uit het geheugen
gewist als het contact wordt afgezet.
F
D
ruk op deze toets.
of
F
T
rap het rem- of koppelingspedaal in.
Via een melding op het display van het
instrumentenpaneel wordt de uitschakeling
bevestigd.
F
Druk na het onderbreken van de snelheidsregelaar
op deze toets. Ter bevestiging van het weer
inschakelen wordt een melding weergegeven op
het display van het instrumentenpaneel.
F Beweeg de hendel omhoog (+).
Tik kort om de snelheid met 1 km/h te verhogen.
Houd de hendel omlaag om de snelheid in stappen
van 5
km/h te verhogen. F
B
eweeg de hendel omhoog (+) of omlaag (-).
F
B
eweeg de hendel omlaag (-).
Tik kort om de snelheid met 1 km/h te verlagen.
Houd de hendel omlaag om de snelheid in stappen
van 5
km/h te verlagen.
Rijden
Page 105 of 232
103
Storing
In het geval van een storing wordt
de functie uitgeschakeld en gaat het
verklikkerlampje uit.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Gebruik de snelheidsregelaar uitsluitend
als u
gedurende een zekere tijd met een
constante snelheid en met een veilige afstand
tot uw voorligger kunt rijden.
Gebruik de snelheidsregelaar niet in de stad,
bij druk verkeer, op bochtige of steile wegen,
op gladde of ondergelopen wegen of bij slecht
zicht (zware regenval, mist, sneeuw enz.).
De ingestelde snelheid kan in sommige
gevallen niet worden aangehouden of zelfs
niet worden bereikt: bij het trekken van een
aanhanger, als de auto zwaar beladen is, op
een steile helling enz. Matten die niet door PEUGEOT zijn
goedgekeurd kunnen de werking van de
snelheidsregelaar hinderen.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven
hangen:
-
c
ontroleer of de mat goed op zijn plaats
ligt,
-
l
eg nooit meerdere matten op elkaar.
Snelheidsregelaar
(3,0
HDi-motor)
Met behulp van de snelheidsregelaar
kan de bestuurder met een ingestelde
constante snelheid rijden zonder gas te
hoeven geven. 1.
Snelheidsregelaar aan/uit.
2. Instellen van een snelheid.
3. Terugkeren naar de ingestelde snelheid.
De werking van de snelheidsregelaar (afhankelijk
van de uitvoering) wordt aangegeven door
een verklikkerlampje op de wijzerplaat van de
toerenteller.
Functie geselecteerd.
Functie uitgeschakeld.
De snelheidsregelaar is een rijhulpsysteem.
De bestuurder moet te allen tijde de
snelheidslimieten in acht nemen en zijn
aandacht op het verkeer blijven vestigen.
Om een snelheid op te slaan of het systeem
te activeren moet de rijsnelheid hoger zijn dan
30
km/h en moet minimaal de 2e versnelling zijn
ingeschakeld.
Houd om veiligheidsredenen uw voeten altijd
in de buurt van de pedalen.
6
Rijden
Page 106 of 232
104
Selecteren van de functie –
ON
Instellen van een snelheid Tijdelijk overschrijden van
de ingestelde snelheid
Het blijft altijd mogelijk om als de snelheidsregelaar
is ingeschakeld de ingestelde snelheid te
overschrijden door het gaspedaal in te trappen (bijv.
voor het inhalen van een auto).
Ingestelde snelheid
wijzigen tijdens de werking
van de snelheidsregelaar
U kunt:
Uitschakelen van de functie
Selecteer
ON om de functie in te schakelen. Ter
bevestiging wordt een melding weergegeven op het
display van het instrumentenpaneel.
F
S
chakel de 2e t /m de 6e versnelling in en
accelereer tot de gewenste snelheid.
F
B
eweeg de hendel ongeveer één seconde
omhoog (+) om de snelheid op te slaan.
F
L
aat het gaspedaal geleidelijk los. De snelheid
wordt nu door de auto gehandhaafd. De opgeslagen snelheid wordt weergegeven op het
display van het instrumentenpaneel.
-
d
e snelheid in stappen verhogen door de
toets steeds kort in te drukken of de snelheid
geleidelijk verhogen door de schakelaar omhoog
te houden (+), -
d
e snelheid geleidelijk verlagen door de
schakelaar omlaag te houden (-).
F
T
rap het rem- of koppelingspedaal in of draai de
ring in de stand OFF , het pictogram verdwijnt.
Bij een ingreep van de dynamische
stabiliteitscontrole wordt de snelheidsregelaar
tijdelijk uitgeschakeld.
Rijden
Page 107 of 232
105
Hervatten – RES
Verhoog of verlaag de wagensnelheid geleidelijk
naar de eerder ingestelde snelheid en druk op RESHet verklikkerlampje gaat branden, de
snelheidsregelaar is weer ingeschakeld.
F
o
m deze weer aan te nemen (nadat bijvoorbeeld
het rem- of koppelingspedaal is ingetrapt).
Ingestelde snelheid wissen
De ingestelde snelheden worden uit het geheugen
gewist als het contact wordt afgezet.
Storing
In het geval van een storing wordt
de functie uitgeschakeld en gaat het
verklikkerlampje uit.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Gebruik de snelheidsregelaar uitsluitend
als u
gedurende een zekere tijd met een
constante snelheid en met een veilige afstand
tot uw voorligger kunt rijden.
Gebruik de snelheidsregelaar niet in de stad,
bij druk verkeer, op bochtige of steile wegen,
op gladde of ondergelopen wegen of bij slecht
zicht (zware regenval, mist, sneeuw enz.).
De ingestelde snelheid kan in sommige
gevallen niet worden aangehouden of zelfs
niet worden bereikt: bij het trekken van een
aanhanger, als de auto zwaar beladen is, op
een steile helling enz.
Matten die niet door PEUGEOT zijn
goedgekeurd kunnen de werking van de
snelheidsregelaar hinderen.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven
hangen:
-
c
ontroleer of de mat goed op zijn plaats
ligt,
-
l
eg nooit meerdere matten op elkaar.
Lane Departure Warning
System
Dit systeem registreert wanneer de bestuurder
onvrijwillig een rijstrookmarkering (doorgetrokken of
onderbroken streep) overschrijdt.
Het LDWS is een hulpmiddel voor de
bestuurder die desondanks waakzaam moet
blijven en verantwoordelijk is.
Een centraal tegen het bovenste deel van de
voorruit gemonteerde camera scant de weg en
detecteert de rijstrookmarkeringen en de positie van
de auto ten opzichte daar van.
Bij een wagensnelheid hoger dan 60
km/h geeft het
systeem een waarschuwing als de auto de rijstrook
verlaat.
Dit systeem is met name nuttig op snelwegen en
autowegen.
6
Rijden
Page 108 of 232
106
Bij schade aan de voorruit wordt u ten zeerste
a angeraden contact op te nemen met het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats om de camera te laten ver vangen en
kalibreren.
Werking
Het systeem wordt automatisch ingeschakeld als de
auto wordt gestart.
Deze twee verklikkerlampjes op
het instrumentenpaneel gaan
branden om aan te geven dat het
systeem controleert of aan de
werkingsvoorwaarden wordt voldaan.
Als aan de voor waarden wordt voldaan, gaan deze
twee verklikkerlampjes uit. Het systeem is dan
geactiveerd.
Als niet meer aan de werkingsvoor waarden wordt
voldaan, blijft het systeem wel ingeschakeld maar is
het niet meer actief. Dit wordt aangegeven door het
blijven branden van deze twee verklikkerlampjes op
het instrumentenpaneel.
Werkingsvoorwaarden
Als het systeem is ingeschakeld, is het
systeem uitsluitend actief als aan de volgende
werkingsvoorwaarden wordt voldaan:
-
D
e auto rijdt vooruit.
-
E
r is geen enkele storing in de auto
gesignaleerd.
Uitschakelen
F Druk op deze toets om het systeem uit te schakelen; het lampje van de toets gaat
branden.
Bij het afzetten van het contact wordt de status van
het systeem opgeslagen.
Weer inschakelen
F Druk op deze toets om het systeem weer in te schakelen; het lampje van de toets gaat uit.
De twee verklikkerlampjes op het
instrumentenpaneel blijven branden tot 60
km/h.
Detectie
Als een koersafwijking wordt gedetecteerd, wordt
u gewaarschuwd door dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel en een geluidssignaal.
-
k
nipperen van het linker
verklikkerlampje bij een afwijking
naar links,
-
k
nipperen van het rechter
verklikkerlampje bij een afwijking
naar rechts.
-
D
e auto rijdt met een snelheid van minimaal
60
km/h.
-
D
e rijstrookmarkering is goed zichtbaar.
-
H
et zicht is helder.
-
D
e weg is recht (of maakt een flauwe bocht).
-
H
et zichtveld is voldoende vrij van obstakels
(er wordt voldoende afstand tot de voorligger
gehouden).
-
A
ls de rijstrookmarkering wordt overschreden
(bijvoorbeeld bij het uitvoegen), mag de
richtingaanwijzer voor de richting waarin de
rijstrook wordt verlaten (rechts of links) niet zijn
ingeschakeld.
-
D
e rijrichting van de auto komt overeen met het
verloop van de rijstrook.
Als de richtingaanwijzer is ingeschakeld, en tot
ongeveer 20 seconden nadat deze is uitgeschakeld,
wordt er geen enkele waarschuwing gegeven.
Het is mogelijk dat een waarschuwing wordt
gegeven bij het overschrijden van een pijl op de weg
of een niet-officiële markering (graffiti).
Rijden
Page 109 of 232
107
Het systeem wordt automatisch uitgeschakeld
als de Stop-stand van de Stop & Start-functie
wordt geactiveerd. Het systeem wordt weer
ingeschakeld en controleert opnieuw of aan
de werkingsvoor waarden wordt voldaan als de
auto weer wordt gestart. Er kunnen storingen in de detectie optreden:
-
a
ls de rijstrookmarkeringen weggesleten
zijn,
-
a
ls er weinig contrast is tussen het wegdek
en de markeringen.
Er kunnen storingen in de werking van het
systeem optreden:
-
a
ls de auto zwaar is geladen (vooral als het
gewicht slecht is verdeeld),
-
b
ij slecht zicht (regen, mist, sneeuw, enz.),
-
b
ij te veel of te weinig licht (verblindend
zonlicht, duisternis, enz.),
-
a
ls de voorruit vuil of beschadigd is ter
hoogte van de camera,
-
a
ls de systemen ABS, DSC, ASR of
Intelligent Traction Control buiten werking
zijn.
Storing
Bij een storing gaat dit verklikkerlampje
branden in combinatie met een
geluidssignaal en een melding ter
bevestiging op het display.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
6
Rijden
Page 110 of 232
108
Status van het lampje op
de toetsMelding op het displayStatus van het symbool op
het displayGeluidssignaal
Betekenis
Uit ---Het systeem is ingeschakeld
(automatisch na elke keer dat de auto
wordt gestart).
Uit Lane Departure Warning
System ingeschakeldVerklikkerlampjes
en
worden permanent weergegeven
-
Het systeem is ingeschakeld, maar er
wordt niet aan alle werkingsvoorwaarden
voldaan.
Uit Lane Departure Warning
System ingeschakeld-
-Het systeem is ingeschakeld en er wordt
aan alle werkingsvoorwaarden voldaan:
het systeem kan geluidssignalen en
visuele waarschuwingen geven.
Uit -Verklikkerlampje
knippertJa
Het systeem is ingeschakeld en
herkent de werkingsvoorwaarden: het
signaleert dat de afstand tot de linker
rijstrookmarkering groter wordt.
Uit -Verklikkerlampje
knippertJa
Het systeem is ingeschakeld en
herkent de werkingsvoorwaarden: het
signaleert dat de afstand tot de linker
rijstrookmarkering groter wordt.
Rijden