Peugeot Expert 2003 Handleiding (in Dutch)
Page 61 of 148
22-04-2003
NIVEAUSIV-5
84
Let op:
Tijdens verrichtingen onder de motorkap bij warme motor kan, zelfs bij afgezet contact, de ventilator elk moment in werking treden.
Vloeistof ruitensproeier voor enachter en koplampsproeiers Gebruik voor een optimale reiniging en voor de veiligheid bij voorkeur dedoor de constructeur goedgekeurdeproducten. Inhoud:
zie Ç Inhoud reservoirs È. RemvloeistofDe synthetische remvloeistof dient roestwerende eigenschappen te bezitten en tevens de goede werking van het remsysteem te bevorderen, ongeacht deomstandigheden. Gebruik daarom uitsluitend de door de constructeur toege-stane remvloeistof (de remvloeistof dient elke twee jaar ververst te worden). Houdt u zich stipt aan deze voorschriften; ze zijn te vinden in het Onderhoudsboekje. Oliesoort:
zie Ç Smeermiddelen en vloeistoffen È.
RemvloeistofreservoirControleer regelmatig het oliepeil.Het vloeistofniveau moet zich tus- sen de merktekens
min.en max.
op het reservoir bevinden. Indien het waarschuwingslampje tij- dens het rijden oplicht, dient u zosnel mogelijk een van onze dealerste waarschuwen.
Page 62 of 148
INHOUD RESERVOIRS*85IV-6
* Afhankelijk van uitvoering of land ** Met airconditioning
Inhoud (liters): 2.0i 16V 1.9 D 2.0 HDi
- Motorolie Verversen met vervangen filterelement 4,25 4,25/4** 4,5/4,5**
3,5 3,5 3,5
- Ruitensproeier of of of
7,5 7,5 7,5
22-04-2003
Page 63 of 148
22-04-2003
STUURSLOT - CONTACT - STARTMOTORII-1
50
¥ S : Contactslot Om de stuurinrichting van het slot te halen, dient u het stuurwiel te verdraaien terwijl u zonder te forceren de sleutel in het contact omdraait.
¥ A : Accessoires In deze stand kunnen bepaalde elektrische accessoires gebruikt worden. Het laadstroomlampje brandt in deze stand.
¥ M : Contact aan De lampjes laadstroom, handrem, oliedruk en koelvloeistoftemperatuur moe-
ten gaan branden. Afhankelijk van de uitvoering van uw auto, moeten de vol-
gende lampjes eveneens oplichten: Stop, ABS, Autodiagnose motor,
Voorgloeien (Diesel), airbag voor. Als ŽŽn van deze lampen niet brandt, is er sprake van een defect. ¥ D : Startmotor Laat de sleutel los, zodra de motor aanslaat. Start nooit als de motor al draait.
De werking van onderstaande lampjes wordt getest, wanneer de sleutel in de contactstand staat
Page 64 of 148
22-04-2003
STUURSLOT - CONTACT - STARTMOTOR51II-1WAARSCHUWING
VERWIJDER DE SLEUTEL NOOIT UIT HET CONTACT VOORDAT DE AUTO VOLLEDIG STILSTAAT.
HET IS NOODZAKELIJK ALTIJD TE RIJDEN MET DRAAIENDE
MOTOR OM DE BEKRACHTIGING VAN HET REMSYSTEEM EN
VAN HET STUUR TE BEHOUDEN
(om te voorkomen dat de blokkeerinrichting van het stuur
wordt ingeschakeld en de veiligheidsvoorzieningen niet werken).
Verdraai na verwijderen van de sleutel uit het contact het stuurwiel iets om de stuurinrichting te vergrendelen.
Stuurslot
S Na het verwijderen van de sleutel uit het contact kan de stuurinrichting worden vergrendeld. Dit blokkeren van de stuu- rinrichting is mogelijk in diverse standen. De sleutel kan alleen verwijderd worden in de stand S.
A De stuurinrichting is ontgrendeld (draai de sleutel in de stand Aen verdraai daarbij eventueel iets het stuurwiel).
M Contactstand.
D Startstand.
Voor starten en afzetten van de motor, zie Ç Starten È.
Page 65 of 148
22-04-2003
STARTENII-2
52
Alvorens u de motor start, dient u zich ervan te vergewissen
dat de versnellingshendel in de vrijstand staat
BENZINE Starten van de motor Kom niet aan het gaspedaal. Start de motor en laat de sleutel los, zodra de motor aanslaat (start niet langer dan 10 seconden achtereen).
Trap bij temperaturen beneden 0 ¡C het koppelingspedaal in om het starten te vergemakkelijken. Laat het koppelings- pedaal vervolgens langzaam opkomen. N.B.: wanneer de motor bij de eerste startpoging niet aanslaat, zet dan het contact af, wacht zes seconden en stel de
startmotor opnieuw in werking, zoals hierboven omschreven.
Page 66 of 148
22-04-2003
STARTEN53II-2WAARSCHUWING
LAAT DE MOTOR NIMMER DRAAIEN INDIEN DE AUTO ZICH IN EEN AFGESLOTEN OF ONVOLDOENDEGEVENTILEERDE RUIMTE BEVINDT.
DIESELMOTOR Starten van de motor Draai de sleutel in de startstand en wacht totdat de controlelamp voorgloeien dooft. Stel vervolgens de startmotor in wer- king totdat de motor loopt.
Indien de motor niet wil starten, zet dan het contact af en probeer het opnieuw.Bij temperaturen beneden 0¡C kan het starten vergemakkelijkt worden door het intrappen van het koppelingspedaal. Laat het pedaal langzaam weer opkomen. N.B.:
Raak het gaspedaal niet aan tijdens het starten.
Advies Auto's met turbomotor: Laat de motor voor het afzetten altijd een paar seconden stationair draaien om de turbocompressor tot een normale snel- heid te laten terugvallen. Gas geven tijdens het afzetten van de motor kan de turbocompressor ernstig beschadigen.
Page 67 of 148
22-04-2003
REMMENII-3
54
Handrem
Teneinde de ruimte tussen de twee voorstoelen vrij te houden, bevindt de handremhefboom zich links van de bestuurdersstoel.
Bediening: trek de hefboom geheel omhoog. Trek de handrem op steile hellin- gen extra stevig aan. Om het aantrekken van de handrem te vergemakkelijken, wordt aanbevolen tegelijkertijd het rempedaal in te trappen. Schakel onder alle omstandigheden als voorzorgsmaatregel de eerste ver- snelling in. Draai op steile hellingen de wielen naar de trottoirrand.De handrem vrijzetten: druk de knop in en trek de hefboom iets omhoog; duw de hefboom vervolgens geheel omlaag, terwijl u de knop ingedrukt houdt. Het lampje gaat branden indien de handrem is aangetrokken of niet goed is
vrijgezet bij draaiende motor.
Page 68 of 148
22-04-2003
REMMEN55II-4ABS Anti-blokkeersysteem* Dit systeem biedt u meer veiligheid doordat het voorkomt dat de wielen geblokkeerd raken bij hevig remmen of bij remmen op een glad wegdek.
Met het ABS blijft de besturing beter onder controle.
Alle elektrische componenten die essentieel zijn voor het ABS worden voor en tijdens het rijden op hun goede werking
gecontroleerd door een elektronisch controlesysteem. Het controlelampje van het ABS brandt bij het aanzetten van het
contact en moet na circa twee seconden uitgaan. Indien het controlelampje niet dooft, betekent dit dat het ABS vanwe-
ge een storing is uitgevallen. Ook wanneer het controlelampje tijdens het rijden brandt, is dit een teken dat het ABS niet
werkt. In beide gevallen behoudt het gewone remsysteem zijn normale werking, net als bij autoÕs zonder ABS. Om de
correcte werking van het ABS en de daarvan afhankelijke veiligheid te herstellen, dient het ABS echter onmiddellijk teworden nagekeken door een van onze dealers.
Op gladde wegen (grind, sneeuw, ijzel, enz.) blijft voorzichtig rijden geboden.
* Afhankelijk van uitvoering of land
Beschermende zekeringen(onder dashboard) F12
(onder de motorkap)
MF4 (met ABS)
Page 69 of 148
22-04-2003
0A
AB
SNELHEIDSREGELAAR*II-5
56
Met deze voorziening kan naar wens met een constante snelheid boven
40 km/h worden gereden, zonder het gaspedaal aan te raken. Hendel Avan de snelheidsregelaar bevindt zich onder de bediening van de
verlichting en signalering. Schakelaar B van de snelheidsregelaar Aan: druk op de schakelaar; het controlelampje gaat branden.
Uit: druk op de schakelaar; het controlelampje gaat uit.
Instellen van een kruissnelheidHet instellen van een snelheid is alleen mogelijk indien de vierde of vijf- de versnelling is ingeschakeld en gereden wordt met een snelheid vantenminste 40 km/h.
Trap het gaspedaal in tot de gewenste snelheid. Tik vervolgens de hendel Anaar
boven of naar beneden om deze snelheid in het geheugen vast te leggen.
Tijdens het rijden met een ingestelde kruissnelheid is het te allen tijde moge- lijk deze snelheid door intrappen van het gaspedaal te overschrijden, bijvoor-beeld bij inhaalmanoeuvres.
Wanneer het gaspedaal wordt losgelaten, valt de auto automatisch terug naar de laatst ingestelde kruissnelheid. Door de bedieningshendel een tik naar boven te geven, kunt u de snelheid iets verhogen, terwijl u met een korte beweging naar beneden de snelheid iets kuntverlagen.
* Afhankelijk van uitvoering of land
Page 70 of 148
22-04-2003
SNELHEIDSREGELAAR*57II-5Let op:
Maak uitsluitend gebruik van de snelheidsregelaar indien de rijomstandigheden een constante snelheidtoelaten. Gebruik deze voorziening niet op drukkewegen, op een ongelijkmatig wegdek, op gladdewegen of onder andere omstandigheden die het rij-den bemoeilijken.
Opheffen van de ingestelde snelheid
Trap het rem- of koppelingspedaal in.Of trek de bedieningshendel
Anaar u toe.
Dit gebeurt wanneer het contact wordt afgezet bij stil- staande auto of door op de schakelaar Bte drukken - het
lampje gaat vervolgens uit. De ingestelde snelheid wordt door deze handelingen niet uit het geheugen gewist.
Terugkeer naar de laatst ingestelde snelheid
Tik de hendel Anaar boven of naar beneden om de snel-
heidsregelaar weer in te schakelen.De auto hervat vervolgens de laatst ingestelde snelheid.
Verhogen van de ingestelde snelheid Druk hendel Anaar boven tot de gewenste snelheid
wordt bereikt.Laat de hendel weer los. De nieuwe snelheid ligt nu vast.
Verlagen van de ingestelde snelheid Druk hendel Anaar beneden tot de gewenste snelheid
wordt bereikt (snelheid mag niet lager worden dan
40 km/h). Laat de hendel weer los. De nieuwe snelheid ligt nu vast. Opheffen van de ingestelde snelheid Bij stilstand: Zet het contact af. AdviesPlaats uw voet niet onder het gaspedaal tijdens het
gebruik van de snelheidsregelaar, aangezien daardoorde automatische bewegingen gehinderd kunnen wordenen bovendien uw voet beklemd kan raken.
* Afhankelijk van uitvoering of land
Beschermende zekeringen(onder dashboard) F3