PEUGEOT EXPERT 2023 Instructieboekje (in Dutch)

Page 131 of 324

129
Veiligheid
5Allure, Business VIP

Gewicht van het kind / leeftijdsindicatie
Tot 10 kg
(categorie 0) Tot ca. 6
maanden Tot 10 kg
(categorie 0) Tot 13 kg
(categorie 0+)
Tot ongeveer 1 jaar Van 9 tot 18 kg (groep 1)
Van 1 tot ongeveer 3 jaar
Type ISOFIX-kinderzitje Reiswieg (1)Rug in de rijrichting Rug in de
rijrichtingGezicht in de rijrichting
ISOFIX-maat F G C D E C D A B B1 B2 B3
Zitrij 1 (a)


Passagiersstoel met
passagiersairbag uitgeschakeld "OFF" of
ingeschakeld "ON" Geen ISOFIX
Zitrij 2


Zitplaats achter bestuurder of
voorpassagier X
IL (5) IL IL (5) ILIUF, IL IUF, IL


Middelste zitplaats
(b) X
IL (5) IL IL (5) IL IUF, IL

Page 132 of 324

130
Veiligheid
Allure, Business VIP

Gewicht van het kind / leeftijdsindicatie
Tot 10 kg
(categorie 0) Tot ca. 6
maanden Tot 10 kg
(categorie 0) Tot 13 kg
(categorie 0+)
Tot ongeveer 1 jaar Van 9 tot 18 kg (groep 1)
Van 1 tot ongeveer 3 jaar
Type ISOFIX-kinderzitje Reiswieg (1)Rug in de rijrichting Rug in de
rijrichtingGezicht in de rijrichting
ISOFIX-maat F G C D E C D A B B1 B2 B3


Zitplaatsen achterIL (1-5) ILIL IUF, IL
Zitrij 3


Buitenste
zitplaatsen X
IL (4)IL IL (4) IUF, IL


Middelste zitplaats
(b) X
IL (4)IL IL (4) IUF, IL


Zitplaatsen achterIL (1-4)XIL (4) XIL (4) IUF, IL X

Page 133 of 324

131
Veiligheid
5IUF:Zitplaats geschikt voor de bevestiging van een
Universeel Isofix-zitje, "met het gezicht in de
rijrichting", vastgezet met de bovenste riem.
IL: Zitplaats geschikt voor de bevestiging van
een
semi-universeelI sofix-kinderzitje:


"met de rug in de rijrichting", bevestigd met

behulp van een bovenste riem of een steun,


"met het gezicht in de rijrichting", bevestigd

met behulp van een steun,


een reiswieg voorzien van een bovenste riem

of een steun.
X: Zitplaats niet geschikt voor een ISOFIX-
kinderzitje of reiswieg uit de aangegeven
gewichtscategorie.(a) Raadpleeg de wettelijke bepalingen van het
land waar u rijdt voordat u een kinderzitje op
deze plaats bevestigt.
(b) Als een kinderzitje op de middelste zitplaats is
bevestigd, kunnen de buitenste zitplaatsen niet
worden gebruikt.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over het vastzetten van de
bovenste riem met de ISOFIX-bevestigingen.
(1) Als er een reiswieg op deze zitplaats is
bevestigd, kunnen één of meer andere
zitplaatsen van dezelfde zitrij mogelijk niet meer
worden gebruikt. (2)
Uitsluitend geschikt voor bevestiging achter de
bestuurdersstoel.
(3) Uitsluitend geschikt voor bevestiging achter
de bestuurdersstoel bij uitvoeringen met
individuele passagiersstoel.
(4) De zitplaats van de tweede zitrij moet zo zijn
afgesteld dat het kind op de derde zitrij de
zitplaats ervoor niet raakt.
(5) De voorstoel moet zo zijn afgesteld dat het kind
op de tweede zitrij de stoel ervoor niet raakt.
(6) De voorstoel moet zo zijn afgesteld dat het kind
op zitrij 2 de stoel ervoor niet raakt (met de
voorstoel afgesteld op de 2 inkepingen vóór het
midden van de rail).
i-Size-kinderzitjes
i-Size-kinderzitjes A) moeten worden bevestigd.
Deze i-Size-kinderzitjes zijn ook uitgerust met:


een bovenste bevestigingsriem die kan worden vastgemaakt aan bevestiging\
sring
B.


of een steun die op de vloer rust, vóór de voor i-Size-kinderzitje\
s geschikte zitplaats van de auto.
Ze voorkomen dat het kinderzitje bij een ongeval naar voren kantelt.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over

ISOFIX-bevestigingen.

Page 134 of 324

132
Veiligheid
Overzicht voor het bevestigen van i-Size-kinderzitjes
Volgens de nieuwe Europese wetgeving geeft dit overzicht de mogelijkheden aan v\
oor het bevestigen van een i-Size-kinderzitje op een plaats in de auto voorzien van
ISOFIX-bevestigingen die voor i-Size-kinderzitjes zijn goedgekeurd.
Zitplaatsi-Size-bevestigingssysteem

Zitrij 1 (a)


Passagiersstoel met passagiersairbag
uitgeschakeld "OFF" of ingeschakeld "ON" Geen i-Size


Zitrij 2 Met tweezitsbank op zitrij 1


Buitenste zitplaatsen
Geen i-Size
Middelste zitplaats Geen i-Size
Met individuele stoelen op zitrij 1


Buitenste zitplaatsen Geen i-Size
Middelste zitplaats Geen i-Size

Page 135 of 324

133
Veiligheid
5Zitplaatsi-Size-bevestigingssysteem
Combi, Business, Active


Zitrij 2 Met tweezitsbank op zitrij 1


Vaste eendelige bank, buitenste
zitplaatsen en middelste zitplaats (b) i-UF


Stoel en bank, buitenste zitplaatsen
en middelste zitplaats (b) i-UF
Met individuele stoelen op zitrij 1


Vaste eendelige bank, buitenste
zitplaatsen en middelste zitplaats (b) i-U


Stoel en bank, buitenste zitplaatsen
en middelste zitplaats (b) i-U
Combi, Business, Active


Zitrij 3


Vaste eendelige bank, buitenste
zitplaatsen en middelste zitplaats (b) i-U (c)


Stoel en bank, buitenste zitplaatsen
en middelste zitplaats (b) i-U (c)
Allure, Business VIP


2e en 3e zitrij


Achterzitplaatsen met stoel en bank i-U (c)


Achterzitplaatsen met 2 individuele
stoelen i-UF (c, d)
(Zonder groep 0)


Achterzitplaatsen met 1 individuele stoel i-UF (c, d)
(Zonder groep 0)

Page 136 of 324

134
Veiligheid
i-U:Geschikt voor "Universele" i-Size-kinderzitjes met het gezicht in de rij\
richting en de rug in de rijrichting.
i-UF: Alleen geschikt voor "universele" i-Size-kinderzitjes met het gezicht in\
de rijrichting.
(a) Raadpleeg de wettelijke bepalingen van het land waar u rijdt voordat u e\
en kinderzitje op deze plaats bevestigt.
(b) Als een kinderzitje op de middelste zitplaats is bevestigd, kunnen de bu\
itenste zitplaatsen niet worden gebruikt.
(c) De zitplaats op rij 2 kan niet worden gebruikt wanneer er een i-Size-kin\
derzitje direct achter is geplaatst.
(d) Plaats een i-Size-kinderzitje alleen als de stoelen in de voorwaartse ri\
chting zijn geplaatst.
Mechanisch kinderslot
Beide schuifdeuren zijn voorzien van een kinderslot
om het openen van binnenuit te verhinderen.


Vergrendelen / ontgrendelen
► Draai de knop op de zijkant van de schuifdeur
omhoog om deze te vergrendelen en omlaag om
deze te ontgrendelen.
Elektrisch kinderslot
Het elektrische kinderslot, dat
met een toets voorin kan worden
ingeschakeld, voorkomt dat de
deuren achter (schuifdeur(en),
achterdeuren of achterklep
(afhankelijk van de uitvoering)) van
binnenuit worden geopend.
Deze functie voorkomt dat de achterdeuren kunnen
worden geopend met de binnenhandgrepen en dat
de elektrische achterruiten kunnen worden bediend.
Inschakelen / uitschakelen



► Druk met het contact ingeschakeld op deze toets
om het kinderslot in of uit te schakelen.
Er wordt een melding weergegeven, om het in- en
uitschakelen van het kinderslot te bevestigen.
Als het controlelampje brandt, is het kinderslot
ingeschakeld.
Bij een ernstige aanrijding wordt het elektrische kinderslot automatisch
uitgeschakeld.

Page 137 of 324

135
Veiligheid
5Als het controlelampje een andere status aangeeft, wijst dit op een storing in het
elektrische kinderslot.
Als het kinderslot is ingeschakeld, kunnen de deuren nog altijd van buitenaf worden
geopend.
Dit systeem werkt onafhankelijk van de centrale vergrendeling; gebruik het nooit in
plaats daarvan.
Controleer bij het aanzetten van het contact altijd
de stand van het kinderslot.
Neem bij het verlaten van de auto, zelfs voor een
korte periode, altijd de sleutel mee.
Bij een ernstige aanrijding wordt het elektrische
kinderslot automatisch uitgeschakeld, zodat de
achterpassagiers de auto kunnen verlaten.
Kinderslot op de
achterruiten
Met dit mechanische systeem kan
het openen van de zijruit links en/of
rechts achter worden voorkomen.


► Het systeem wordt vergrendeld / ontgrendeld
met de sleutel in de afstandsbediening of de
reservesleutel van het Sleutelloos instap- en
startsysteem-systeem.

Page 138 of 324

136
Rijden
Rijadviezen
► Houd u altijd aan de verkeersregels en let onder
alle omstandigheden goed op.


Let goed op uw omgeving en houd uw handen

op het stuurwiel, zodat u snel kunt reageren op
onverwachte situaties.


Kies voor een soepele rijstijl, anticipeer op

situaties waarbij u moet remmen en houd afstand
van de auto's voor u, vooral bij slecht weer.


Zet de auto stil wanneer u handelingen wilt

uitvoeren waarvoor u uw aandacht nodig hebt (zoals
voor het veranderen van instellingen).


Bij lange ritten is het raadzaam om elke 2 uur

pauze te nemen.
Voor een lange levensduur van uw auto en voor uw
eigen veiligheid is het raadzaam om de volgende
voorzorgsmaatregelen te nemen bij het gebruik van
de auto:
Manoeuvreer voorzichtig en met lage
snelheid
Rijd langzaam tijdens het manoeuvreren.
Controleer alvorens te draaien of er zich halverwege
de hoogte van de auto geen obstakels naast de auto
bevinden.
Controleer alvorens achteruit te rijden met name of
er zich geen hoog geplaatste obstakels achter de
auto bevinden.
Wees erop bedacht dat bijvoorbeeld ladders de
buitenmaten van de auto vergroten.
Rijd voorzichtig met de auto
Neem bochten met lage snelheid.
Houd rekening met een langere remweg, met name
op nat of glad wegdek.
Wees bedacht op zijwind.
Onderhoud
Pomp de banden op tot de minimale
bandenspanning die op de sticker is aangegeven of
0,2 tot 0,3 bar extra voor lange ritten.
Belangrijk!
Laat de motor nooit stationair draaien in een slecht geventileerde, afgesloten
ruimte. Verbrandingsmotoren stoten giftige
uitlaatgassen uit, zoals koolmonoxide. Kans op
vergiftiging met dodelijke afloop!
Laat de motor bij zeer winterse omstandigheden (temperaturen lager dan
-23 °C) gedurende 4 minuten stationair draaien
voordat u wegrijdt. Dit is belangrijk voor de goede
werking en de levensduur van de mechanische
onderdelen van uw auto (de motor en de
transmissie).
Rijd nooit met aangetrokken parkeerrem. Risico op oververhitting en beschadiging
van het remsysteem!
Parkeer de auto nooit of laat de motor nooit draaien op een brandbare
ondergrond (zoals droog gras en dode
bladeren).Het uitlaatsysteem van uw auto wordt
erg warm en blijft ook na het afzetten van de
motor nog enkele minuten warm. Brandgevaar!
Rijd nooit op oppervlakken die met vegetatie zijn bedekt (zoals hoog gras,
dode bladeren, gewassen en vuil), zoals op
een akker, een plattelandsweg die met
struiken is dichtgegroeid of bermen met veel
gras.
Deze vegetatie kan tegen het uitlaatsysteem
of andere systemen van de auto die zeer heet
worden komen. Brandgevaar!
Zorg ervoor dat u geen voorwerpen in het interieur laat liggen die in zonlicht als een
vergrootglas kunnen fungeren en brand kunnen
veroorzaken. Kans op brand of schade aan
oppervlakken in de auto!
Laat de auto nooit onbewaakt met draaiende motor achter. Als u uw auto met
draaiende motor moet verlaten, trek dan de
parkeerrem aan en zet de versnellingsbak in de
neutraalstand of in stand N of P, afhankelijk van
de uitvoering.
Laat nooit kinderen zonder toezicht in de auto achter.
Rijden op een overstroomde
weg
Probeer het rijden over overstroomde wegen zo veel
mogelijk te vermijden, want het water kan de motor,
de versnellingsbak en het elektrische systeem van
uw voertuig ernstig beschadigen.


Wanneer u genoodzaakt bent om over een
overstroomd weggedeelte te rijden:
► Controleer of het water nergens meer dan 15 cm
diep is en houd daarbij rekening met de golven die
kunnen worden veroorzaakt door andere gebruikers.
► Schakel de functie Stop & Start uit.
► Rijd zo langzaam mogelijk zonder de motor
te laten afslaan. Rijd in elk geval niet sneller dan
10 km/h.
► Zet het voertuig niet stil en zet de motor niet af.
Als u het overstroomde weggedeelte achter u hebt
gelaten, rem dan meerdere keren licht af zodra de
verkeerssituatie dat toelaat om de remschijven en
remblokken te drogen.
Als u twijfels hebt over de staat van uw voertuig,
neem dan contact op met een PEUGEOT-dealer of
een gekwalificeerde werkplaats.

Page 139 of 324

137
Rijden
6Rijden op een overstroomde
weg
Probeer het rijden over overstroomde wegen zo veel
mogelijk te vermijden, want het water kan de motor,
de versnellingsbak en het elektrische systeem van
uw voertuig ernstig beschadigen.


Wanneer u genoodzaakt bent om over een
overstroomd weggedeelte te rijden:

Controleer of het water nergens meer dan 15
cm
diep is en houd daarbij rekening met de golven die
kunnen worden veroorzaakt door andere gebruikers.


Schakel de functie Stop & Start uit.



Rijd zo langzaam mogelijk zonder de motor

te laten afslaan. Rijd in elk geval niet sneller dan
10
km/h.


Zet het voertuig niet stil en zet de motor niet af.
Als u het overstroomde weggedeelte achter u hebt


gelaten, rem dan meerdere keren licht af zodra de
verkeerssituatie dat toelaat om de remschijven en
remblokken te drogen.
Als u twijfels hebt over de staat van uw voertuig,
neem dan contact op met een PEUGEOT-dealer of
een gekwalificeerde werkplaats.
Geluid (elektrisch)
Buiten
De auto maakt onder het rijden bijna geen geluid;
daarom moet de bestuurder extra goed opletten.
Bij het manoeuvreren moet de bestuurder altijd de
directe omgeving van het voertuig controleren.
Bij snelheden tot 30 km/h waarschuwt het
geluidssignaal voor voetgangers andere
weggebruikers dat uw auto eraan komt.
Koelen van de tractiebatterij De ventilator gaat tijdens het laden aan om
de geïntegreerde lader en de tractiebatterij te
koelen.
Binnen
Onder het rijden kunt u bepaalde geluiden horen die
bij een elektrische auto horen. Deze geluiden zijn
bijvoorbeeld:


Het relais van de tractiebatterij bij het starten.



De vacuümpomp bij het remmen.



Afrolgeluiden van de banden of windgeruis tijdens

het rijden.


Schokkende en kloppende geluiden bij het

wegrijden op een helling.
Trekken van een aanhanger
Wanneer de auto met een aanhanger rijdt, wordt de auto zwaarder belast en moet u
extra voorzichtig zijn.
Overschrijd nooit het maximaal toegestane aanhangergewicht.
Op hoogte: verlaag het maximale
aanhangergewicht met 10% voor elke extra 1000
meter; door de lagere luchtdichtheid op grote
hoogte nemen de motorprestaties af.
Nieuwe auto: gebruik de auto pas om een
aanhanger te trekken als deze minstens
1000 kilometer heeft gereden.
Als de buitentemperatuur hoog is, raden wij u aan om de motor 1 tot 2 minuten stationair
te laten draaien voordat u de motor afzet, zodat
de motor sneller kan afkoelen.
Controle voor vertrek
Kogeldruk
► Verdeel het gewicht in de caravan / aanhanger
gelijkmatig, plaats zware voorwerpen zo dicht
mogelijk bij de as en probeer de maximaal
toegestane kogeldruk (bij het punt waar de caravan
/ aanhanger aan uw voertuig is gekoppeld) zo dicht
mogelijk te benaderen zonder deze te overschrijden.
Banden
► Controleer de bandenspanning van het voertuig
en de aanhanger, en breng deze waar nodig op de
juiste waarde.

Page 140 of 324

138
Rijden
Verlichting
► Controleer de verlichting van de aanhanger en
de hoogteverstelling van de koplampen van uw auto.
Als een originele PEUGEOT-trekhaak wordt gebruikt, wordt bij het aankoppelen van een
aanhanger de parkeerhulp automatisch
uitgeschakeld om een geluidssignaal te
voorkomen.
Tijdens het rijden
Koeling
Het trekken van een aanhanger op een helling
veroorzaakt een hogere koelvloeistoftemperatuur.
Het maximale aanhangergewicht is afhankelijk van
het hellingspercentage en de buitentemperatuur. Het
koelvermogen van de ventilator neemt niet toe met
het motortoerental.


V
erlaag de snelheid en het motortoerental zodat
er minder warmte wordt gegenereerd.


Let voortdurend op de temperatuur van de

koelvloeistof.
Als dit waarschuwingslampje gaat branden in combinatie
met het waarschuwingslampje STOP, stop dan zo
snel mogelijk en zet de motor af.
Remsysteem
Remmen op de motor wordt aangeraden om
oververhitting van de remmen te beperken. Met
een aangekoppelde aanhanger heeft de auto een
langere remweg.
Zijwind
Vergeet niet dat de auto tijdens het slepen meer last
heeft van de wind.
Diefstalbeveiliging
Elektronische startblokkering
In de afstandsbediening is een chip met een
specifieke code aangebracht. Om te kunnen starten
moet bij het aanzetten van het contact deze code
worden herkend door de startblokkering.
Enkele seconden na het uitschakelen van
het contact vergrendelt dit systeem het
motormanagementsysteem om te voorkomen dat de
motor na een eventuele inbraak in de auto gestart
kan worden.
Bij een storing in het systeem wordt u gewaarschuwd door dit
waarschuwingslampje in combinatie met een
geluidssignaal en een melding op het display.
Uw auto kan dan niet gestart worden. Neem zo snel
mogelijk contact op met een PEUGEOT-dealer.
Starten / afzetten van de
motor
Starten
De parkeerrem moet zijn aangetrokken.
► Zet bij een handgeschakelde versnellingsbak
de versnellingshendel in de neutraalstand, trap het
koppelingspedaal volledig in en houd het pedaal
ingetrapt totdat de motor start.


Zet bij een automatische transmissie de

keuzeschakelaar van de transmissie in stand P en
trap het rempedaal in.
Met de conventionele sleutel/Met de
sleutel met afstandsbediening
1. Stand Stop.
2. Stand Contact AAN.
3. Stand Starten.


Steek de sleutel in het contactslot. Het systeem

herkent de code van de startblokkering.


Ontgrendel het stuurslot door gelijktijdig aan het

stuurwiel en de sleutel te draaien.
In bepaalde gevallen moet u flink aan het stuurwiel draaien om de wielen vrij te krijgen
(bijvoorbeeld als de wielen naar het trottoir zijn
gestuurd).

Page:   < prev 1-10 ... 91-100 101-110 111-120 121-130 131-140 141-150 151-160 161-170 171-180 ... 330 next >