PEUGEOT EXPERT 2023 Instructieboekje (in Dutch)
Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2023, Model line: EXPERT, Model: PEUGEOT EXPERT 2023Pages: 324, PDF Size: 10.33 MB
Page 161 of 324

159
Rijden
6De ingestelde snelheid
opslaan
Naast de Verkeersbordherkenning kan de
bestuurder de weergegeven snelheid als
snelheidsinstelling voor de snelheidsbegrenzer of
snelheidsregelaar gebruiken met behulp van de
toets voor het opslaan van instellingen voor de
snelheidsbegrenzer of snelheidsregelaar.
Zie de betreffende hoofdstukken voor meer informatie over de snelheidsbegrenzer, de
snelheidsregelaar of de adaptieve
snelheidsregelaar.
Stuurkolomschakelaars
1. Selecteren van de snelheidsbegrenzer of
snelheidsregelaar
2. De ingestelde snelheid opslaan
Informatie op het instrumentenpaneel
Head-up display
3. Weergave van de snelheidslimiet.
4. Verzoek om de snelheid op te slaan.
5. Huidige ingestelde snelheid.
De ingestelde snelheid opslaan
► Schakel de snelheidsbegrenzer /
snelheidsregelaar in.
De informatie over de snelheidsbegrenzer /
snelheidsregelaar wordt weergegeven.
Bij de detectie van een verkeersbord met een
andere snelheidslimiet geeft het systeem de waarde
aan en knippert "MEM" enkele seconden; u kunt
deze snelheid vervolgens als nieuwe snelheid
opslaan.
Bij een verschil van minder dan 9 km/h
tussen de ingestelde snelheid en de door de
Verkeersbordherkenning weergegeven snelheid
wordt het symbool "MEM" niet weergegeven.
Afhankelijk van de omstandigheden kunnen
verschillende snelheden worden weergegeven.
►
Druk
één keer op toets 2 om de voorgestelde
snelheid op te slaan.
Er wordt een bericht weergegeven om het verzoek
te bevestigen.
►
Druk toets
2 nogmaals in om te bevestigen en
deze snelheid als nieuwe snelheid op te slaan.
Het display keert terug naar de vorige weergave.
Page 162 of 324

160
Rijden
Inschakelen / onderbreken
► Draai rolwiel 1 in de stand "LIMIT": de
snelheidsbegrenzer is geselecteerd, maar nog niet
ingeschakeld (pauze).
► Als de ingestelde snelheidslimiet (de recentste in
het systeem opgeslagen snelheid) geschikt is, druk
dan op toets 4-II om de snelheidsbegrenzer in te
schakelen.
► Druk nogmaals op 4-II om de werking van de
functie tijdelijk te onderbreken (pauze).
Instellen van de
snelheidslimiet
Er kan een snelheid worden ingesteld zonder de
snelheidsbegrenzer in te schakelen.
Als u de snelheidslimiet wilt aanpassen uitgaande
van de huidige snelheid van de auto:
► Voor stappen van +/- 1 km/h drukt u kort
herhaaldelijk op 2-SET- of 3-SET+.
► Voor stappen van +/- 5 km/h houdt u 2-SET- of
3-SET+ ingedrukt.
De snelheidslimiet wijzigen met behulp van de
geprogrammeerde snelheden via het touchscreen:
► Druk op de 5-MEM om de geprogrammeerde
snelheden weer te geven.
► Druk op de toets op het touchscreen voor de
gewenste snelheid.
Na enkele ogenblikken sluit het selectiescherm.
Deze snelheid wordt de nieuwe ingestelde
snelheidslimiet.
Snelheidsbegrenzer
Raadpleeg voor meer informatie de algemene adviezen over het gebruik van
de rij- en parkeerhulpsystemen voor meer
informatie.
Dit systeem voorkomt dat de auto de door de bestuurder ingestelde snelheid overschrijdt.
De snelheidsbegrenzer moet handmatig worden
ingeschakeld.
De minimale snelheid die ingesteld kan worden is
30
km/h.
De ingestelde snelheid blijft na het afzetten van het
contact opgeslagen in het geheugen.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over deze toets en
de adaptieve snelheidsregelaar.
Zie het betreffende hoofdstuk voor
meer informatie over het opslaan
van snelheden.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over de
snelheidslimietherkenning en in het bijzonder
het opslaan van de weergegeven snelheidslimiet.
Schakelaars op of rondom het
stuurwiel
1. ON (stand LIMIT) / OFF (stand0 )
2. Ingestelde snelheid verlagen
3. Ingestelde snelheid verhogen
4. Snelheidsbegrenzer onderbreken / hervatten met
de eerder opgeslagen ingestelde snelheid
5. Afhankelijk van de uitvoering:
Weergave van de opgeslagen snelheidslimieten
met de functie Opslaan van de snelheden
of
Gebruik van de snelheid die wordt voorgesteld
door de functie Verkeersbordherkenning (MEM)
6. Weergeven en instellen van de opgeslagen
afstand tot de voorligger Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie
over het opslaan van snelheden of over het
Verkeersbordherkenning.
Informatie op het
instrumentenpaneel
Head-up display
7. Snelheidsbegrenzer ingeschakeld / onderbroken.
8. Snelheidsbegrenzer geselecteerd.
9. Ingestelde snelheid.
Page 163 of 324

161
Rijden
6Inschakelen / onderbreken
► Draai rolwiel 1 in de stand "LIMIT": de
snelheidsbegrenzer is geselecteerd, maar nog niet
ingeschakeld (pauze).
►
Als de ingestelde snelheidslimiet (de recentste in
het systeem opgeslagen snelheid) geschikt is, druk
dan op toets 4-II om de snelheidsbegrenzer in te
schakelen.
►
Druk nogmaals op
4-II om de werking van de
functie tijdelijk te onderbreken (pauze).
Instellen van de
snelheidslimiet
Er kan een snelheid worden ingesteld zonder de
snelheidsbegrenzer in te schakelen.
Als u de snelheidslimiet wilt aanpassen uitgaande
van de huidige snelheid van de auto:
►
V
oor stappen van +/- 1 km/h drukt u kort
herhaaldelijk op
2-SET- of 3-SET+.
►
V
oor stappen van +/- 5 km/h houdt u 2-SET- of
3-SET+ ingedrukt.
De snelheidslimiet wijzigen met behulp van de
geprogrammeerde snelheden via het touchscreen:
►
Druk op de
5-MEM om de geprogrammeerde
snelheden weer te geven.
►
Druk op de toets op het touchscreen voor de
gewenste snelheid.
Na enkele ogenblikken sluit het selectiescherm.
Deze snelheid wordt de nieuwe ingestelde
snelheidslimiet. U kunt de ingestelde snelheidslimiet aanpassen aan
de snelheid die wordt voorgesteld door de functie
Verkeersbordherkenning op het instrumentenpaneel:
►
Druk een keer op
5-MEM; er wordt een melding
weergegeven die het verzoek tot opslaan bevestigt.
►
Druk opnieuw op
5-MEM om de voorgestelde
snelheid op te slaan.
De nieuw ingestelde waarde voor de snelheid wordt
op het instrumentenpaneel weergegeven.
De ingestelde snelheid tijdelijk
overschrijden
► Als u de ingestelde snelheid tijdelijk wilt
overschrijden, trap dan het gaspedaal helemaal in.
De snelheidsbegrenzer wordt tijdelijk uitgeschakeld
en de weergegeven ingestelde snelheid knippert.
Als deze een langere periode wordt overschreden,
klinkt ter waarschuwing een geluidssignaal.
Het loslaten van het gaspedaal is voldoende om
weer terug te keren onder de ingestelde snelheid.
Als de ingestelde snelheidslimiet wordt
overschreden, maar dit komt niet door de bestuurder
(bijvoorbeeld op een steile helling), dan klinkt er
onmiddellijk een geluidssignaal.
Zodra de rijsnelheid de ingestelde snelheid
weer heeft bereikt, wordt de snelheidsbegrenzer
ingeschakeld: de weergegeven ingestelde snelheid
knippert niet meer.
Uitschakelen
► Draai de knop 1 in de stand 0 : de informatie
over de snelheidsbegrenzer wordt niet meer
weergegeven.
Storing
Bij een storing worden streepjes knipperend en
vervolgens permanent weergegeven in plaats van
de ingestelde snelheid.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Snelheidsregelaar -
Specifieke adviezen
De snelheidsregelaar garandeert niet dat de wettelijke maximumsnelheid wordt
nageleefd en dat een veilige afstand tussen
voertuigen wordt aangehouden. De bestuurder
blijft verantwoordelijk voor zijn/haar rijgedrag.
Gebruik voor ieders veiligheid de
snelheidsregelaar alleen als de verkeerssituatie
het toelaat dat met een constante snelheid
gereden kan worden en dat een veilige afstand
kan worden bewaard.
Blijf alert wanneer de snelheidsregelaar is
ingeschakeld.Wanneer u een van de toetsen
voor het wijzigen van de ingestelde snelheid
Page 164 of 324

162
Rijden
Informatie op het
instrumentenpaneel
Head-up display
6. Snelheidsregelaar onderbroken/hervat.
7. Snelheidsregelaar geselecteerd
8. Ingestelde snelheid.
Inschakelen / onderbreken
► Draai rolwiel 1 in de stand "CRUISE": de
snelheidsregelaar is geselecteerd, maar nog niet
ingeschakeld (pauze).
ingedrukt houdt, kan de rijsnelheid plotseling
veranderen.
Op een steile afdaling kan de snelheidsregelaar
niet voorkomen dat de auto de ingestelde
snelheid overschrijdt. Rem indien nodig om de
rijsnelheid te verlagen.
Op een steile helling of bij het trekken van
een zware aanhanger kan het voorkomen dat
de ingestelde snelheid niet wordt gehaald of
vastgehouden.
Hoger dan de ingestelde snelheid U kunt tijdelijk harder rijden dan de
ingestelde snelheid door op het gaspedaal
te drukken (de geprogrammeerde snelheid
knippert).
Laat het gaspedaal los om terug te keren naar de
ingestelde snelheid (wanneer deze snelheid weer
wordt bereikt, stopt de weergave van de snelheid
met knipperen).
Werkingslimieten Gebruik het systeem nooit in de volgende
situaties:
–
In een stedelijk gebied met overstekende
voetgangers.
–
In druk verkeer
.
–
Op bochtige of steile wegen.
–
Op gladde of overstroomde wegen.
–
Bij slechte weersomstandigheden.
–
W
anneer het zicht voor de bestuurder slecht is.
–
Bij rijden op een racecircuit.
– Op een testbank.
– Bij het gebruik van sneeuwkettingen of
sneeuwsokken.
Snelheidsregelaar
Raadpleeg voor meer informatie de algemene adviezen over het gebruik van
de rij- en parkeerhulpsystemen en het
hoofdstuk Specifieke adviezen voor de
snelheidsregelaar.
Met behulp van dit systeem kan de bestuurder met een ingestelde constante
snelheid rijden zonder het gaspedaal te gebruiken.
De snelheidsregelaar moet handmatig worden
ingeschakeld.
De auto moet met een snelheid van ten minste
40
km/h rijden.
Bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak moet minimaal de derde versnelling
zijn ingeschakeld.
Bij een keuzeschakelaar moet stand
D of B zijn
geselecteerd.
Bij een auto met de functie Stop & Start blijft de snelheidsregelaar na het schakelen
actief, ongeacht het type versnellingsbak.
Na het afzetten van het contact worden alle ingestelde snelheden gewist.
Schakelaars op of rondom het
stuurwiel
1. ON (stand CRUISE) / OFF (stand0 )
2. Snelheidsregelaar inschakelen met huidige
rijsnelheid / ingestelde snelheid verlagen
3. Snelheidsregelaar inschakelen met huidige
rijsnelheid / ingestelde snelheid verhogen
4. Snelheidsregelaar onderbreken / hervatten met
eerder opgeslagen snelheid
5. Afhankelijk van de uitvoering:
Weergave van de opgeslagen snelheidslimieten
met de functie Opslaan van de snelheden
of
Gebruik van de snelheid die wordt voorgesteld
door de functie Verkeersbordherkenning (MEM)
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie
over het opslaan van snelheden of over het
Verkeersbordherkenning.
Page 165 of 324

163
Rijden
6Informatie op het
instrumentenpaneel
Head-up display
6. Snelheidsregelaar onderbroken/hervat.
7. Snelheidsregelaar geselecteerd
8. Ingestelde snelheid.
Inschakelen / onderbreken
► Draai rolwiel 1 in de stand "CRUISE": de
snelheidsregelaar is geselecteerd, maar nog niet
ingeschakeld (pauze).
► Druk op toets 2-SET- of 3-SET+ om de
snelheidsregelaar in te schakelen en een snelheid
op te slaan als de auto de gewenste snelheid heeft
bereikt; de huidige snelheid van de auto wordt
opgeslagen als de ingestelde snelheid.
►
Laat het gaspedaal los.
►
Druk nogmaals op toets
4-II om de werking van
de functie tijdelijk te onderbreken (Pause).
►
Druk nogmaals op toets
4-II om de
snelheidsregelaar weer in te schakelen (ON).
De snelheidsregelaar kan ook tijdelijk worden onderbroken:
–
door het rempedaal in te trappen.
–
door bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak het koppelingspedaal in te
trappen (afhankelijk van de motor).
–
automatisch, als het elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESC) in werking treedt.
De ingestelde snelheid van de
snelheidsregelaar wijzigen
De snelheidsregelaar moet zijn ingeschakeld.
Als u de ingestelde snelheid van de
snelheidsregelaar wilt aanpassen op basis van de
huidige snelheid van de auto:
►
V
oor stappen van +/- 1 km/h drukt u kort
herhaaldelijk op
2-SET- of 3-SET+.
►
V
oor stappen van +/- 5 km/h houdt u 2-SET- of
3-SET+ ingedrukt.
Wanneer u 2-SET- of 3-SET+ ingedrukt
houdt, verandert de rijsnelheid snel.
Stel om veiligheidsredenen een snelheid in die niet al te veel afwijkt van de actuele
rijsnelheid. Zo voorkomt u dat de auto
onverwacht gaat accelereren of vaart minderen.
De ingestelde snelheid wijzigen met behulp van de
geprogrammeerde snelheden en het touchscreen:
►
Druk op de
5-MEM om de geprogrammeerde
snelheden weer te geven.
►
Druk op de toets op het touchscreen voor de
gewenste snelheid.
Na enkele ogenblikken sluit het selectiescherm.
Deze snelheid wordt nu de nieuwe ingestelde
snelheid.
U kunt de ingestelde snelheid aanpassen aan de
snelheid die door de functie Verkeersbordherkenning
op het instrumentenpaneel wordt weergegeven:
►
Druk een keer op
5-MEM; er wordt een melding
weergegeven die het verzoek tot opslaan bevestigt.
►
Druk opnieuw op
5-MEM om de voorgestelde
snelheid op te slaan.
De nieuw ingestelde waarde voor de snelheid wordt
op het instrumentenpaneel weergegeven.
Tijdelijk overschrijden van de
ingestelde snelheid
Waar noodzakelijk (bijvoorbeeld bij een inhaalmanoeuvre) kunt u de ingestelde
snelheid overschrijden door het gaspedaal in te
trappen.
De snelheidsregelaar wordt tijdelijk uitgeschakeld en
de weergegeven ingestelde snelheid knippert.
Page 166 of 324

164
Rijden
5.Afhankelijk van de uitvoering:
Weergave van de opgeslagen snelheidslimieten
met de functie Opslaan van de snelheden
of
Gebruik van de snelheid die wordt voorgesteld
door de functie Verkeersbordherkenning
(MEM-display)
6. Weergeven en instellen van de afstandsinstelling
tot de voorligger
Gebruik
Het systeem activeren (onderbroken)
De adaptieve snelheidsregelaar moet worden
geselecteerd in het menu "Rijverlichting/Auto".
► Draai knop 1 omlaag in de stand CRUISE terwijl
de motor draait. De snelheidsregelaar is klaar voor
gebruik.
De snelheidsregelaar inschakelen en een
snelheid selecteren
De rijsnelheid moet tussen 40 en 150 km/h liggen.
Bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak moet minimaal de derde of vierde
versnelling zijn ingeschakeld.
Bij een auto met een automatische transmissie moet
stand D zijn geselecteerd of minimaal de tweede
versnelling in stand M zijn ingeschakeld.
Bij een keuzeschakelaar moet stand D of B zijn
geselecteerd.
Als de ingestelde snelheid hoger is dan 150 km/h, gaat de adaptieve
Als het gaspedaal wordt losgelaten, wordt de
ingestelde snelheid weer aangehouden.
Wanneer de auto weer met de geprogrammeerde
snelheid rijdt, neemt de snelheidsregelaar weer
over en stopt de geprogrammeerde snelheid met
knipperen.
Op een steile afdaling kan de snelheidsregelaar niet voorkomen dat de
auto de ingestelde snelheid overschrijdt.
U moet dan mogelijk het rempedaal intrappen
om de rijsnelheid te beperken. De werking van
de snelheidsregelaar wordt dan automatisch
onderbroken.
Druk op de toets 4 om het systeem opnieuw te
activeren bij een rijsnelheid hoger dan 40
km/h.
Uitschakelen
► Draai de knop 1 in de stand 0 : de informatie over
de snelheidsregelaar wordt niet meer weergegeven.
Storing
Bij een storing worden streepjes knipperend en
vervolgens permanent weergegeven in plaats van
de ingestelde snelheid.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Adaptieve snelheidsregelaar
Lees de algemene adviezen over het gebruik van de rij- en
parkeerhulpsystemen en het hoofdstuk
Snelheidsregelaar - specifieke adviezen.
Met behulp van dit systeem wordt automatisch de door de bestuurder
ingestelde snelheid aangehouden
(snelheidsinstelling), terwijl voldoende afstand tot de
voorligger wordt gehouden. Dit systeem regelt het
accelereren en decelereren van de auto automatisch
door alleen op de motor af te remmen (hetzelfde
effect als bij het indrukken van de mintoets "-").
Hiervoor is de auto voorzien van een radar in de
voorbumper.
Dit systeem is vooral bedoeld voor gebruik op hoofdwegen en snelwegen. Het werkt
alleen bij bewegende voertuigen die in dezelfde
richting als uw auto rijden.
Als de bestuurder een richtingaanwijzer inschakelt bij het inhalen van een langzamer
voertuig, staat de snelheidsregelaar tijdelijk toe
dat u de voorligger dichter nadert om het inhalen
te vergemakkelijken; de ingestelde snelheid
wordt hierbij niet overschreden.
Sommige voertuigen op de weg worden mogelijk niet goed gedetecteerd of verkeerd
geïnterpreteerd door de radar (bijvoorbeeld een
vrachtwagen), wat kan leiden tot een slechte
inschatting van de afstand en het onjuist
versnellen of afremmen van de auto.
Schakelaars op en rondom het
stuurwiel
1. ON (stand CRUISE) / OFF (stand0 )
2. Activeren van de snelheidsregelaar met de
actuele rijsnelheid/verlagen van de ingestelde
snelheid
3. Activeren van de snelheidsregelaar met de
actuele rijsnelheid/verhogen van de ingestelde
snelheid
4. Snelheidsregelaar onderbreken / hervatten met
eerder opgeslagen snelheid
Page 167 of 324

165
Rijden
65.Afhankelijk van de uitvoering:
Weergave van de opgeslagen snelheidslimieten
met de functie Opslaan van de snelheden
of
Gebruik van de snelheid die wordt voorgesteld
door de functie Verkeersbordherkenning
(MEM-display)
6. Weergeven en instellen van de afstandsinstelling
tot de voorligger
Gebruik
Het systeem activeren (onderbroken)
De adaptieve snelheidsregelaar moet worden
geselecteerd in het menu "Rijverlichting/Auto".
►
Draai knop
1 omlaag in de stand CRUISE terwijl
de motor draait. De snelheidsregelaar is klaar voor
gebruik.
De snelheidsregelaar inschakelen en een
snelheid selecteren
De rijsnelheid moet tussen 40 en 150 km/h liggen.
Bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak moet minimaal de derde of vierde
versnelling zijn ingeschakeld.
Bij een auto met een automatische transmissie moet
stand D
zijn geselecteerd of minimaal de tweede
versnelling in stand M zijn ingeschakeld.
Bij een keuzeschakelaar moet stand
D of B zijn
geselecteerd.
Als de ingestelde snelheid hoger is dan 150 km/h, gaat de adaptieve
snelheidsregelaar automatisch over op de
conventionele snelheidsregelingsmodus (zonder
automatische regeling van de afstand tot de
voorligger).
►
Druk op toetsen
2- SET- of 3-SET+: de huidige
snelheid wordt de ingestelde snelheid (minimaal
40
km/h) en de snelheidsregelaar wordt meteen
ingeschakeld.
►
Druk op
3 voor het verhogen of 2
voor het
verlagen van de ingestelde snelheid (in stappen van
5 km/h als de toets ingedrukt wordt gehouden).
Wanneer u toets 2-SET- of 3-SET+
ingedrukt houdt, verandert de rijsnelheid
snel.
De snelheidsregeling onderbreken/hervatten
► Druk op 4-II of trap het rempedaal in. Wanneer
u de snelheidsregeling wilt onderbreken, kunt u ook
het volgende doen: •
Schakel van stand
D naar N ,
•
Houd het koppelingspedaal langer dan 10
seconden ingetrapt.
•
Druk op de hendel van de elektrische
parkeerrem.
►
Druk op
4-II om de snelheidsregelaar weer in te
schakelen. De snelheidsregelaar kan automatisch
zijn onderbroken: •
Als een grenswaarde voor de afstand tot de
voorligger wordt bereikt.
•
Als de afstand tussen uw auto en de voorligger
te klein wordt.
• Als de auto of de voorligger te langzaam gaat
rijden.
•
Als het ESC is geactiveerd.
Wanneer de bestuurder de snelheidsregelaar weer probeert in te
schakelen nadat deze is onderbroken, dan wordt
de melding "Inschakelen geweigerd,
omstandigheden ongeschikt" kort weergegeven
zolang het niet mogelijk is om de
snelheidsregelaar weer in te schakelen (niet
voldaan aan de veiligheidsvoorwaarden).
Met de functie Verkeersbordherkenning of
de functie voor het opslaan van op
het instrumentenpaneel weergegeven
snelheidslimieten om de ingestelde snelheid
aan te passen.
► Druk op 5 -MEM om de snelheid te accepteren
die het systeem op het instrumentenpaneel of
touchscreen heeft voorgesteld en druk daarna nog
een keer op de toets om te bevestigen.
Om plotseling accelereren of decelereren van de auto te voorkomen is het raadzaam
een snelheid te selecteren die dicht bij de actuele
snelheid van uw auto ligt.
De afstand tot de voorligger wijzigen
► Druk op 6 om de drempelwaarden van de
afstandsinstelling ("Ver", "Normaal" of "Dichtb.")
weer te geven en druk nog een keer op de toets om
een drempelwaarde te selecteren.
Page 168 of 324

166
Rijden
Na enkele seconden wordt de instelling
geaccepteerd en in het geheugen opgeslagen bij het
afzetten van het contact.
De ingestelde snelheid tijdelijk overschrijden
► Trap het gaspedaal in. De afstandsregeling en
de snelheidsregeling zijn gedeactiveerd zolang
u blijft accelereren. De snelheid knippert op het
instrumentenpaneel.
Het systeem uitschakelen
► Draai knop 1 omhoog naar stand 0 (OFF).
Informatie op het
instrumentenpaneel
Head-up display
7. Snelheidsregelaar onderbroken/hervat.
8. Snelheidsregelaar geselecteerd of bijstelfase van
de wagensnelheid.
9. Ingestelde snelheid.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over het head-up display.
Meldingen en
waarschuwingen
De weergave van deze meldingen of waarschuwingen is niet sequentieel.
“Cruise control onderbroken” of “Cruise control afgebroken” na een korte acceleratie
door de bestuurder.
“Snelheidsregelaar actief”, geen auto gedetecteerd.
“Snelheidsregelaar actief”, auto gedetecteerd.
“Snelheidsregelaar actief en snelheid aangepast”, detectie van een voertuig dat
zich te dicht vóór de auto bevindt of waarvan de
snelheid lager ligt.
“Snelheidsregelaar actief en snelheid aangepast”, binnenkort automatische
deactivering nadat een regelgevingslimiet is bereikt.
“Snelheidsregelaar onderbroken”, automatische deactivering nadat
snelheidslimietaanpassing is overschreden en geen
reactie van de bestuurder.
Werkingslimieten
Het regelingsbereik is beperkt tot een verschil
van maximaal 30 km/h tussen de ingestelde
snelheid en de snelheid van de voorligger.
Als het verschil groter is, wordt de werking van
het systeem onderbroken als de afstand tot de
voorligger te klein wordt.
De adaptieve snelheidsregelaar vermindert de
rijsnelheid uitsluitend door af te remmen op de
motor. Daardoor neemt de snelheid langzaam
af, zoals dat ook gebeurt bij het loslaten van het
gaspedaal.
De werking van het systeem wordt automatisch
onderbroken:
–
als de voorligger te sterk of te plotseling afremt en
u zelf niet remt,
–
als een voertuig invoegt tussen uw auto en uw
voorligger,
Page 169 of 324

167
Rijden
6– als het systeem de snelheid niet voldoende kan
verminderen om een veilige afstand te bewaren,
zoals in een steile afdaling.
Gevallen die niet door de radar worden
gedetecteerd:
–
Stilstaande voertuigen (file, autopech enz.).
–
T
egemoetkomende voertuigen.
In de volgende situaties moet de bestuurder de
snelheidsregeling onderbreken:
– Bij het rijden achter een smal voertuig.
– Voertuigen die niet in het midden van de rijstrook
rijden.
– Voertuigen die een bocht in rijden.
– Voertuigen die plotseling van rijstrook wisselen.
Schakel de snelheidsregelaar weer in zodra de
omstandigheden dit toelaten.
Situaties waarin de bestuurder onmiddellijk de
controle moet overnemen:
–
Er voegt plotseling een voertuig in tussen uw auto
en de voorligger.
–
De voorligger remt zeer sterk af.
De adaptieve snelheidsregelaar werkt zowel overdag als 's nachts, ook bij mist en matige
regen.
De functie remt de auto niet af via het remsysteem, maar alleen op de motor.
Het bereik van de adaptieve snelheidsregeling is
beperkt: de snelheid wordt niet meer aangepast
als het verschil tussen de ingestelde snelheid
van uw auto en de snelheid van de voorligger te
groot wordt.
Als het verschil tussen de ingestelde snelheid van uw auto en de snelheid van uw
voorligger te groot wordt, kan het systeem de
snelheid van uw auto niet meer aanpassen: de
regelaar wordt automatisch uitgeschakeld.
Storing
Bij een storing in de adaptieve snelheidsregelaar
wordt u gewaarschuwd door een geluidssignaal en
de melding "Storing functies hulp bij het rijden".
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Active Safety Brake met Waarschuwing bij kans op
aanrijding en Intelligente
noodremassistentie
Raadpleeg voor meer informatie de
algemene adviezen over het gebruik van
de rij- en parkeerhulpsystemen.
Dit systeem:
– W aarschuwt de bestuurder wanneer er een risico
bestaat op een aanrijding met de voorligger.
–
V
ermindert de snelheid van de auto om een
aanrijding te voorkomen of de ernst van de
aanrijding te beperken.
Bij een snelheid lager dan 30 km/h kan het
automatische noodremsysteem de auto tot
volledige stilstand vertragen.
Anders (bij uitvoeringen met alleen een camera)
kan de snelheid worden verlaagd tot maximaal
25 km/h.
Bij uitvoeringen met camera en radar kan
de snelheidsverlaging wordt uitgebreid naar
Page 170 of 324

168
Rijden
Waarschuwing bij kans op
aanrijding
Deze functie waarschuwt de bestuurder bij een risico
van een aanrijding met de voorligger, of met een
voetganger of fietser.
Activeringsdrempel voor de waarschuwing wijzigen
Deze drempelwaarde voor activering bepaalt de
gevoeligheid waarmee de functie voor het risico van
een aanrijding waarschuwt.
De drempelwaarde wordt in het
configuratiemenu van de auto via het
audiosysteem of touchscreen ingesteld.
► Kies een van de drie mogelijke drempelwaarden:
" Ve r ", "Normaal" of "Dichtb.".
De drempelwaarde die als laatste is geselecteerd,
wordt opgeslagen bij het afzetten van het contact.
Werking
Afhankelijk van de door het systeem gedetecteerde
risico op een aanrijding en de door de
bestuurder geselecteerde activeringsdrempel
voor de waarschuwing, kunnen meerdere
waarschuwingsniveaus worden geactiveerd en op
het instrumentenpaneel worden weergegeven.
Het systeem houdt rekening met de dynamica van
de auto, het verschil in snelheid met uw eigen auto
en het voorwerp waar de auto tegenaan zou kunnen
rijden en de werking van de auto (bijvoorbeeld
werking op de pedalen en het stuurwiel) om de
waarschuwing op het juiste moment te geven.
50 km/h, als beide sensoren de dreiging kunnen
waarnemen.
Het systeem houdt tevens rekening met motorfietsen.
Het kan ook bij dieren reageren. Dieren (vooral
dieren kleiner dan 0,5 m) en voorwerpen op de
weg worden niet altijd gedetecteerd.
Dit systeem heeft drie functies:
–
W
aarschuwing bij kans op aanrijding.
–
Intelligente noodremassistentie (iEBA).
–
Active Safety Brake (automatisch
noodremsysteem).
De auto is voorzien van een camera bovenaan de
voorruit en, afhankelijk van de uitvoering, een radar
in de voorbumper.
Ondanks dit systeem moet de bestuurder altijd blijven opletten.
Dit systeem is ontwikkeld om de bestuurder te
ondersteunen en de veiligheid te verbeteren.
Het is de verantwoordelijkheid van de bestuurder
om de verkeersomstandigheden continu in de
gaten te houden, in overeenstemming met de
geldende rijvoorschriften.
Zodra het systeem een mogelijke aanrijding waarneemt, bereidt het systeem het
remcircuit voor. U kunt hierbij wat geluid horen en
de snelheid van de auto kan iets afnemen.
Werkingsvoorwaarden en
-beperkingen
De auto rijdt voorwaarts zonder aanhanger.
Het remsysteem is in werking.
Veiligheidsgordels bevestigd voor alle passagiers.
Stabiele snelheid op wegen met geen of weinig
bochten.
Dit waarschuwingslampje gaat op het instrumentenpaneel branden zonder
aanvullende melding, om aan te geven dat het
automatische remsysteem niet beschikbaar is.
Dit is normaal en betekent dat er aan een
voorwaarde niet is voldaan en waarvoor u geen
contact hoeft op te nemen met een werkplaats.
In situaties met het contact aan waarbij automatisch
remmen een risico vormt, raden wij aan om het
systeem via het configuratiemenu van de auto uit te
schakelen, bijvoorbeeld:
–
Het slepen van een aanhanger (vooral een
aanhanger zonder eigen remsysteem).
– Bij lange voorwerpen op dakdragers of een
imperiaal.
–
Rijden met sneeuwkettingen.
–
In een autowasstraat.
–
Er wordt onderhoud uitgevoerd (zoals het
verwisselen van een band of werkzaamheden in de
motorruimte).
–
De auto is op een rollenbank in een werkplaats
geplaatst.
–
De auto wordt gesleept.
–
Na vervorming van de voorbumper
.
–
Na een schok op de voorruit ter hoogte van de
detectiecamera.
Wanneer de detectie wordt beperkt of tijdelijk niet beschikbaar is vanwege
omstandigheden, dan wordt er geen indicatie
voor de bestuurder weergegeven (omdat de
bestuurder niets hoeft te doen).
Het kan gevaarlijk zijn om door te rijden als de remlichten niet goed werken.
De bestuurder mag de auto niet te zwaar belasten (binnen de limieten van het
maximaal toegestane voertuiggewicht en
hoogtelimieten voor belasting voor de dakrails).