PEUGEOT EXPERT 2023 Instructieboekje (in Dutch)
Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2023, Model line: EXPERT, Model: PEUGEOT EXPERT 2023Pages: 324, PDF Size: 10.33 MB
Page 171 of 324

169
Rijden
6Waarschuwing bij kans op
aanrijding
Deze functie waarschuwt de bestuurder bij een risico
van een aanrijding met de voorligger, of met een
voetganger of fietser.
Activeringsdrempel voor de waarschuwing wijzigen
Deze drempelwaarde voor activering bepaalt de
gevoeligheid waarmee de functie voor het risico van
een aanrijding waarschuwt.
De drempelwaarde wordt in het
configuratiemenu van de auto via het
audiosysteem of touchscreen ingesteld.
►
Kies een van de drie mogelijke drempelwaarden:
" Ve r ", "Normaal" of "Dichtb.".
De drempelwaarde die als laatste is geselecteerd,
wordt opgeslagen bij het afzetten van het contact.
Werking
Afhankelijk van de door het systeem gedetecteerde
risico op een aanrijding en de door de
bestuurder geselecteerde activeringsdrempel
voor de waarschuwing, kunnen meerdere
waarschuwingsniveaus worden geactiveerd en op
het instrumentenpaneel worden weergegeven.
Het systeem houdt rekening met de dynamica van
de auto, het verschil in snelheid met uw eigen auto
en het voorwerp waar de auto tegenaan zou kunnen
rijden en de werking van de auto (bijvoorbeeld
werking op de pedalen en het stuurwiel) om de
waarschuwing op het juiste moment te geven.
(oranje) Niveau 1: waarschuwing door middel van
alleen visuele signalen die aangeeft dat de afstand
tot de voorligger zeer klein is.
De melding "Voertuig dichtbij" wordt weergegeven.
(rood) Niveau 2: waarschuwing door middel van
visuele signalen en geluidssignalen die aangeeft dat
een aanrijding dreigt.
De melding "Remmen!" wordt weergegeven.
Wanneer een voertuig te snel wordt genaderd, kan er meteen een waarschuwing
van niveau 2 worden gegeven.
Belangrijk: de waarschuwing van niveau
1 is afhankelijk van de geselecteerde
activeringsdrempel. Deze reageert alleen op
bewegende voertuigen. De functie wordt bij
lagere snelheden automatisch uitgeschakeld.
Het kan gebeuren dat waarschuwingen voor aanrijdingen niet, te laat of op het verkeerde
moment worden gegeven.
Daarom moet u altijd de controle over de auto
behouden zodat u op elk moment kunt ingrijpen
om een aanrijding te voorkomen.
Intelligente
noodremassistentie (iEBA)
Deze functie zorgt ervoor dat de auto verder
vertraagt als de bestuurder niet hard genoeg remt
om een aanrijding te voorkomen. Dit gebeurt alleen als de bestuurder zelf het
rempedaal intrapt.
Active Safety Brake
Deze functie wordt ook het automatische
noodremsysteem genoemd en grijpt na de
waarschuwing met geluidssignaal in als de
bestuurder het rempedaal niet snel genoeg intrapt.
Het systeem is bedoeld om de snelheid van
de aanrijding te beperken of een aanrijding te
voorkomen wanneer de bestuurder niet ingrijpt.
Page 172 of 324

170
Rijden
Lane Departure Warning
Raadpleeg voor meer informatie de algemene adviezen over het gebruik van
de rij- en parkeerhulpsystemen.
Dit systeem detecteert, met behulp van een
camera die doorgetrokken of onderbroken strepen
herkent, het onbedoeld overschrijden van een
rijstrookmarkering.
De waarschuwing wordt geactiveerd als bij een
rijsnelheid hoger dan 80 km/h een rijstrookmarkering
op het wegdek dreigt te worden overschreden
zonder dat de richtingaanwijzer is ingeschakeld.
Dit systeem is met name nuttig op snelwegen en
hoofdwegen.
Detectie - waarschuwing
U wordt gewaarschuwd door het knipperen van dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel in combinatie met een
geluidssignaal.
Als de richtingaanwijzer is ingeschakeld, en tot ongeveer 20 seconden nadat deze is
uitgeschakeld, wordt er geen enkele
waarschuwing gegeven.
Bij een snelheid lager dan 30 km/h kan het
automatische noodremsysteem de auto tot
volledige stilstand vertragen.
Anders (bij uitvoeringen met alleen een camera)
kan de snelheid worden verlaagd tot maximaal
25 km/h.
Bij uitvoeringen met camera en radar kan
de snelheidsverlaging wordt uitgebreid naar
50
km/h, als beide sensoren de dreiging kunnen
waarnemen.
Werking
Het systeem werkt onder de volgende
omstandigheden:
–
Bij lagere snelheid in stedelijke gebieden,
wanneer er een stilstaand voertuig, voetganger of
fietser wordt gedetecteerd.
–
De rijsnelheid ligt tussen 10
km/h en 85 km/h
(uitvoeringen met uitsluitend een camera) of 140
km/h (uitvoeringen met camera en radar) wanneer
een rijdend voertuig wordt gedetecteerd.
Dit waarschuwingslampje knippert (gedurende ongeveer 10 seconden) zodra
de functie de remmen van de auto bedient.
Tijdens het knipperen is de functie niet beschikbaar.
Als het automatische noodremsysteem wordt
gebruikt bij een auto met automatische transmissie,
moet u het rempedaal ingedrukt houden, ook nadat
de auto helemaal tot stilstand is gekomen, om te
voorkomen dat de auto wegrolt.
Bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak kan de motor afslaan als de auto
door het automatische noodremsysteem tot stilstand
wordt gebracht.
De bestuurder kan het automatische noodremsysteem op elk gewenst moment
uitschakelen door een ferme stuurbeweging te
maken (ontwijkende manoeuvre) en/of het
gaspedaal stevig in te trappen.
Het rempedaal kan zwaar voelen en iets trillen als deze functie actief is.
Als de auto volledig tot stilstand is gekomen,
blijven de remmen automatisch 1 tot 2 seconden
geactiveerd.
Uitschakelen / inschakelen
Standaard wordt het systeem automatisch
ingeschakeld als de motor wordt gestart.
De instellingen kunnen via het configuratiemenu van de auto worden
gewijzigd.
Het uitschakelen van het systeem wordt aangegeven door het branden van dit
waarschuwingslampje in combinatie met de
weergave van een melding.
Storing
Dit waarschuwingslampje gaat op het instrumentenpaneel branden, als de werking
van het automatische remsysteem is verminderd of
beperkt. Dit is normaal; u hoeft hiervoor geen contact op te
nemen met een werkplaats.
Dit kan worden veroorzaakt door minder zicht
(bijvoorbeeld door regen, mist, sneeuw, verblinding
door een laaghangende zon) of omdat een van de
sensoren is afgedekt. Stop de auto in dat geval en
controleer of de camera aan de voorzijde of de radar
aan de voorzijde met vuil, sneeuw, ijs of iets anders
is afgedekt waardoor de sensor niet goed werkt.
Bij een storing gaat dit waarschuwingslampje
op het instrumentenpaneel branden, in
combinatie met een melding en een geluidssignaal.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Als deze waarschuwingslampjes gaan branden nadat de motor is afgezet en weer
gestart, neem dan contact op met een PEUGEOT-
dealer of een gekwalificeerde werkplaats om het
systeem te laten controleren.
Deze waarschuwingslampjes gaan op het instrumentenpaneel en/of op
het display met waarschuwingslampjes voor de
veiligheidsgordels of de airbag vóór aan
passagierszijde branden om aan te geven dat de
veiligheidsgordel van de bestuurder en/of de
passagier voorin niet is bevestigd (afhankelijk van de
uitvoering). Het automatische remsysteem is
uitgeschakeld totdat de veiligheidsgordels zijn
vastgemaakt.
Page 173 of 324

171
Rijden
6Lane Departure Warning
Raadpleeg voor meer informatie de algemene adviezen over het gebruik van
de rij- en parkeerhulpsystemen.
Dit systeem detecteert, met behulp van een
camera die doorgetrokken of onderbroken strepen
herkent, het onbedoeld overschrijden van een
rijstrookmarkering.
De waarschuwing wordt geactiveerd als bij een
rijsnelheid hoger dan 80
km/h een rijstrookmarkering
op het wegdek dreigt te worden overschreden
zonder dat de richtingaanwijzer is ingeschakeld.
Dit systeem is met name nuttig op snelwegen en
hoofdwegen.
Detectie - waarschuwing
U wordt gewaarschuwd door het knipperen van dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel in combinatie met een
geluidssignaal.
Als de richtingaanwijzer is ingeschakeld, en tot ongeveer 20 seconden nadat deze is
uitgeschakeld, wordt er geen enkele
waarschuwing gegeven.
Inschakelen/uitschakelen
Met audiosysteem
► U kunt het systeem in- of uitschakelen door op
deze toets te drukken.
Het controlelampje brandt als het systeem is
ingeschakeld.
Met touchscreen
De instellingen kunnen via het configuratiemenu van de auto worden
gewijzigd.
Storing
Afhankelijk van de uitvoering van de auto:Het controlelampje van deze toets knippert.
of
/De toets knippert en er wordt een storing weergegeven.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
Er kunnen storingen in de detectie optreden: – Als de rijstrookmarkeringen weggesleten
zijn en er weinig contrast is tussen het wegdek
en de markeringen.
–
Als de voorruit vuil is.
–
Onder bepaalde extreme
weersomstandigheden: mist, zware regenval,
sneeuw, schaduw, fel zonlicht of directe
blootstelling aan de zon (zoals lage zon en
uitrijden van een tunnel).
Systeem voor detecteren
van onoplettendheid
Raadpleeg voor meer informatie de algemene adviezen over het gebruik van
de rij- en parkeerhulpsystemen.
Afhankelijk van de uitvoering omvat de functie alleen
het systeem "Waarschuwing voor bestuurder" of
daarnaast ook het systeem "Waarschuwing voor
bestuurder via camera".
Deze systemen zijn absoluut niet bedoeld om de bestuurder wakker te houden of te
voorkomen dat de bestuurder achter het stuur in
slaap valt.
Het is altijd de verantwoordelijkheid van de
bestuurder om de auto aan de kant te zetten als
hij / zij vermoeid is.
Neem een pauze wanneer u moe bent en in elk
geval elke 2 uur.
Page 174 of 324

172
Rijden
Het systeem omvat sensoren op de zijkanten van
de bumpers en waarschuwt de bestuurder voor
de mogelijk gevaarlijke aanwezigheid van andere
voertuigen (auto's, vrachtwagens, motoren) in
de dode hoeken van de auto (gebieden die de
bestuurder niet kan zien).
In de buitenspiegel aan de zijde waar dat voertuig
zich bevindt, brandt dan een waarschuwingslampje:
– permanent, wanneer u wordt ingehaald.
– knipperend, na ongeveer één seconde, wanneer
u langzaam een ander voertuig inhaalt en wanneer
de richtingaanwijzer wordt gebruikt.
Werking
Sensoren in de voor- en achterbumper bewaken de
dode hoeken.
Inschakelen / uitschakelen
Deze functie kan worden ingesteld via het configuratiemenu van de auto.
De functie wordt standaard ingeschakeld als het
contact wordt aangezet.
Waarschuwing voor
bestuurder
Het systeem geeft een waarschuwing zodra het detecteert dat de bestuurder langer dan
twee uur heeft gereden met een snelheid van meer
dan 70
km/h zonder dat hij / zij een pauze heeft
genomen.
Deze waarschuwing bestaat uit een melding die de
bestuurder adviseert een pauze te nemen en een
geluidssignaal.
Als de bestuurder dit advies niet opvolgt, wordt de
waarschuwing elk uur herhaald tot de auto wordt
stilgezet.
Het systeem wordt gereset als aan een van de
volgende voorwaarden is voldaan:
–
De auto staat langer dan 15 minuten stil met
draaiende motor.
–
Het contact is enkele minuten afgezet geweest.
–
De veiligheidsgordel van de bestuurder is
losgemaakt en het portier is geopend.
Zodra de snelheid lager is dan 70 km/h,
gaat het systeem over in de wachtstand.
De rijtijd wordt weer geteld als de snelheid hoger
dan 70
km/h is.
Waarschuwing voor
bestuurder via camera
Afhankelijk van de uitvoering kan het Waarschuwing
voor bestuurder-systeem gecombineerd worden
met het Waarschuwing voor bestuurder via
camera-systeem.
Het systeem beoordeelt de waakzaamheid,
moeheid en mate van afleiding van de
bestuurder door afwijkingen in de koers van de auto
ten opzichte van de rijstrookmarkeringen te
detecteren.
Hiervoor gebruikt het systeem een camera die
boven aan de voorruit is geplaatst.
Dit systeem is vooral geschikt voor auto(snel)wegen
(snelheden hoger dan 70
km/h).
De bestuurder wordt eerst gewaarschuwd door
de melding "Let op!" in combinatie met een
geluidssignaal.
Als het systeem drie waarschuwingen van het
eerste niveau heeft gegeven, geeft het systeem een
nieuwe waarschuwing met de melding "Doorrijden
gevaarlijk: las een rustpauze in!", en wordt het
geluidssignaal luider.
Onder bepaalde omstandigheden (slecht wegdek of harde windstoten) kan het
systeem waarschuwingen geven zonder dat er
sprake is van vermoeidheid bij de bestuurder.
Het systeem werkt in de volgende situaties mogelijk minder goed of helemaal niet:
–
rijstrookmarkeringen afwezig, versleten, niet
zichtbaar (bijvoorbeeld door sneeuw of modder of
dode bladeren) of meerdere rijstrookmarkeringen
(weggedeelte met werkzaamheden).
–
geringe afstand tot de voorligger (geen
detectie van wegmarkeringen).
–
smalle, bochtige wegen.
Dodehoekbewaking
Raadpleeg voor meer informatie de algemene adviezen over het gebruik van
de rij- en parkeerhulpsystemen.
Page 175 of 324

173
Rijden
6
Het systeem omvat sensoren op de zijkanten van
de bumpers en waarschuwt de bestuurder voor
de mogelijk gevaarlijke aanwezigheid van andere
voertuigen (auto's, vrachtwagens, motoren) in
de dode hoeken van de auto (gebieden die de
bestuurder niet kan zien).
In de buitenspiegel aan de zijde waar dat voertuig
zich bevindt, brandt dan een waarschuwingslampje:
–
permanent
, wanneer u wordt ingehaald.
–
knipperend
, na ongeveer één seconde, wanneer
u langzaam een ander voertuig inhaalt en wanneer
de richtingaanwijzer wordt gebruikt.
Werking
Sensoren in de voor- en achterbumper bewaken de
dode hoeken. Indien een voertuig - een (motor)fiets, een auto of
een vrachtwagen - zich in de dode hoek van de auto
bevindt, zal er een oranje waarschuwingslampje
gaan branden in de betreffende buitenspiegel.
Daarbij moet aan de volgende voorwaarden zijn
voldaan:
–
de voertuigen rijden in dezelfde richting op
aangrenzende rijstroken,
–
de snelheid van de auto moet liggen tussen 12 en
140 km/h,
–
u haalt een voertuig in waarbij het
snelheidsverschil met het andere voertuig kleiner is
dan 10 km/h,
–
u wordt ingehaald door een voertuig waarbij het
snelheidsverschil met het andere voertuig kleiner is
dan 25 km/h,
–
het verkeer stroomt vloeiend door
,
–
de inhaalmanoeuvre duurt langer dan normaal en
het ingehaalde voertuig blijft in de dode hoek rijden,
–
u rijdt in een rechte lijn of in een flauwe bocht,
–
uw auto trekt geen aanhanger
, caravan of iets
dergelijks.
Er wordt geen waarschuwingssignaal afgegeven in
de volgende situaties:
–
voor stilstaande objecten (geparkeerde auto's,
vangrails, lantaarnpalen, verkeersborden enz.),
Page 176 of 324

174
Rijden
aan welke zijde van de auto het obstakel zich
bevindt.
Grafische weergave
Dit is een aanvulling op het geluidssignaal. Op het
scherm worden balken weergegeven die geleidelijk
naar de auto toe bewegen (groen: obstakels veraf,
geel: obstakels dichtbij en rood: obstakels zeer
dichtbij).
Als de auto het obstakel zeer dicht is genaderd,
verschijnt het symbool "Gevaar" op het scherm.
Parkeerhulp vóór
De parkeerhulp vóór is een aanvulling op de
parkeerhulp achter en wordt geactiveerd zodra er bij
een rijsnelheid van maximaal 10 km/h vóór de auto
een obstakel wordt gedetecteerd.
De werking van de parkeerhulp vóór wordt
onderbroken als de auto langer dan drie
seconden stilstaat terwijl een versnelling vooruit
– bij tegemoetkomende voertuigen,
– bij rijden over bochtige wegen of in zeer scherpe
bochten,
–
bij het inhalen van of ingehaald worden door een
zeer lang voertuig (vrachtwagen, autobus enz.) die
én in de dode hoek achter wordt gedetecteerd én
zich in het gezichtsveld van de bestuurder bevindt,
–
bij snelle inhaalmanoeuvres,
–
bij erg druk verkeer: de voertuigen die voor en
achter worden gedetecteerd, worden aangezien
voor een vrachtwagen of een stilstaand object.
Inschakelen/uitschakelen
Met audiosysteem
► U kunt het systeem in- of uitschakelen door op
deze toets te drukken.
Het controlelampje brandt als het systeem is
ingeschakeld.
Met touchscreen
De instellingen kunnen via het configuratiemenu van de auto worden
gewijzigd.
Het systeem wordt automatisch uitgeschakeld als u een aanhanger trekt met
een door PEUGEOT gehomologeerde trekhaak.
Storing
Afhankelijk van de uitvoering van de auto:
Bij een storing gaan een of meerdere van deze
waarschuwingslampjes knipperen.
of
Het waarschuwingslampje in deze toets knippert en er wordt een melding
weergegeven in combinatie met een geluidssignaal.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
Parkeerhulp
Raadpleeg voor meer informatie de
algemene adviezen over het gebruik van
de rij- en parkeerhulpsystemen.
Het systeem detecteert de nabijheid van obstakels
(bijvoorbeeld voetganger, voertuig, boom, hek) met
de hulp van de sensoren in de bumper en geeft
deze aan.
Parkeerhulp achter
► Schakel de achteruitversnelling in om het
systeem te activeren (bevestigd door een
geluidssignaal).
Het systeem wordt uitgeschakeld wanneer uit de
achteruitversnelling wordt geschakeld.
Geluidssignalen
De functie geeft de aanwezigheid van obstakels aan
binnen het detectiegebied van de sensor.
De bestuurder wordt via een onderbroken
geluidssignaal gewaarschuwd bij het naderen van
obstakels. De frequentie van het geluidssignaal
neemt toe naarmate de auto het obstakel nadert.
Zodra de afstand tussen de auto en het obstakel
kleiner dan ongeveer dertig centimeter is, klinkt het
geluidssignaal ononderbroken.
Aan de hand van het geluid dat via de luidspreker
(rechts of links) wordt weergegeven, is te herkennen
Page 177 of 324

175
Rijden
6aan welke zijde van de auto het obstakel zich
bevindt.
Grafische weergave
Dit is een aanvulling op het geluidssignaal. Op het
scherm worden balken weergegeven die geleidelijk
naar de auto toe bewegen (groen: obstakels veraf,
geel: obstakels dichtbij en rood: obstakels zeer
dichtbij).
Als de auto het obstakel zeer dicht is genaderd,
verschijnt het symbool "Gevaar" op het scherm.
Parkeerhulp vóór
De parkeerhulp vóór is een aanvulling op de
parkeerhulp achter en wordt geactiveerd zodra er bij
een rijsnelheid van maximaal 10
km/h vóór de auto
een obstakel wordt gedetecteerd.
De werking van de parkeerhulp vóór wordt
onderbroken als de auto langer dan drie
seconden stilstaat terwijl een versnelling vooruit
is ingeschakeld, als er geen obstakel meer wordt
gedetecteerd of als de auto harder dan 10 km/h rijdt.
Het geluid uit de luidspreker (voor of achter) geeft de positie van het obstakel ten
opzichte van de auto aan (voor of achter).
Uitschakelen / inschakelen
Met toets op het dashboard
► U kunt het systeem in- of uitschakelen door op
deze toets te drukken.
Het controlelampje brandt als het systeem is
uitgeschakeld.
Zonder toets op het dashboard
De instellingen kunnen via het configuratiemenu van de auto worden
gewijzigd.
Het parkeerhulpsysteem achter wordt automatisch uitgeschakeld wanneer er een
aanhanger of fietsendrager wordt aangekoppeld
aan een trekhaak die volgens de voorschriften
van de fabrikant is gemonteerd.
Werkingslimieten
Bij zware belading van de bagageruimte kan de
hoek van de auto de afstandsmetingen verstoren.
Storing
Als er een storing optreedt wanneer u de achteruitversnelling inschakelt, dan gaat dit
waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel
branden, in combinatie met een melding en een
geluidssignaal (kort piepsignaal).
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Visiopark 1
Lees voor meer informatie de algemene adviezen over het gebruik van de rij- en
parkeerhulpsystemen.
Wanneer de achteruitversnelling wordt ingeschakeld
bij draaiende motor, geeft dit systeem beelden van
de directe omgeving van de auto op het touchscreen
Page 178 of 324

176
Rijden
trekhaak die volgens de voorschriften van de
fabrikant is gemonteerd).
– Als de snelheid hoger wordt dan ongeveer
10 km/h.
– Wanner de achterklep wordt geopend.
– Als er uit de achteruitversnelling wordt
geschakeld (het beeld wordt dan nog 7 seconden
weergegeven).
– Als op de witte pijl linksboven in de hoek van
het touchscreen wordt gedrukt.
Stand AUTO
Deze stand is standaard geactiveerd.
Wanneer een obstakel zich ter hoogte van de
rode lijn bevindt (minder dan 30 cm van de auto)
wordt dankzij de sensoren in de achterbumper
automatisch overgeschakeld van de weergave van
de omgeving achter de auto (standaard) naar de
weergave van het beeld van bovenaf (ingezoomd)
van de auto.
weer met behulp van een camera aan de achterzijde
van de auto.
Het scherm is in twee delen opgedeeld, met in het
ene deel de omgeving zoals die door de camera('s)
wordt geregistreerd en in het andere deel het beeld
van bovenaf van de directe omgeving van de auto.
De informatie van de parkeerhulpsensoren vult het
beeld van bovenaf aan.
Er kunnen diverse weergaven worden weergegeven:
– Standaardweergave.
–
180° weergave.
–
Ingezoomde weergave.
Standaard is de stand
AUTO geactiveerd.
In deze stand kiest het systeem voor de beste
weergave (standaard of ingezoomd).
U kunt tijdens het manoeuvreren op elk gewenst
moment de weergave wijzigen.
De systeemstatus wordt niet opgeslagen bij het
afzetten van het contact.
Werkingsprincipe
Dit systeem registreert met de camera achterop de
omgeving van de auto tijdens het manoeuvreren bij
lage snelheid.
Van boven de auto wordt er, in realtime en terwijl
de manoeuvre wordt uitgevoerd, een beeld van de
directe omgeving gereconstrueerd (weergegeven
tussen de haakjes).
Deze weergave maakt het recht inparkeren
gemakkelijker en biedt de mogelijkheid om de
obstakels in de buurt van de auto te zien. Dit beeld
verdwijnt automatisch als de auto langere tijd
stilstaat.
De weergave verdwijnt bij een rijsnelheid van ongeveer 10 km/h.
Het systeem wordt automatisch uitgeschakeld
ongeveer 7 seconden nadat er vanuit de
achteruitversnelling naar een andere versnelling
wordt geschakeld of als een deur of de
bagageruimte wordt geopend.
Activeren
Het systeem wordt automatisch geactiveerd bij het
inschakelen van de achteruitversnelling, bij een
rijsnelheid lager dan 10
km/h.
U kunt op elk gewenst moment de weergavemodus
kiezen door op deze zone te drukken.
Wanneer het submenu wordt weergegeven, kunt u
een van de vier weergavemodi kiezen:
"Standaardweergave".
"180°-weergave".
"Ingezoomde weergave".
"Stand AUTO".
De functie wordt uitgeschakeld:
– Zodra er een aanhanger wordt
aangekoppeld of een fietsendrager op de
trekhaak wordt gemonteerd (bij auto's met een
Page 179 of 324

177
Rijden
6trekhaak die volgens de voorschriften van de
fabrikant is gemonteerd).
–
Als de snelheid hoger wordt dan ongeveer
10
km/h.
–
W
anner de achterklep wordt geopend.
–
Als er uit de achteruitversnelling wordt
geschakeld (het beeld wordt dan nog 7 seconden
weergegeven).
–
Als op de witte pijl linksboven in de hoek van
het touchscreen wordt gedrukt.
Stand AUTO
Deze stand is standaard geactiveerd.
Wanneer een obstakel zich ter hoogte van de
rode lijn bevindt (minder dan 30
cm van de auto)
wordt dankzij de sensoren in de achterbumper
automatisch overgeschakeld van de weergave van
de omgeving achter de auto (standaard) naar de
weergave van het beeld van bovenaf (ingezoomd)
van de auto.
Standaardweergave
Het gebied achter de auto wordt weergegeven op
het scherm.
De blauwe lijnen (1 ) geven de breedte van de auto
weer met uitgeklapte buitenspiegels; ze verplaatsen
zich afhankelijk van de stand van het stuurwiel.
De rode lijn (2 ) geeft een afstand van 30
cm vanaf
de achterbumper weer; de twee blauwe lijnen (3 ) en
( 4 ) een afstand van respectievelijk 1 m en 2 m.
Deze weergave is beschikbaar in de stand AUTO
of door deze te selecteren in het menu voor het
veranderen van de weergave.
Ingezoomde weergave
De camera registreert de omgeving tijdens het
manoeuvreren om een samengesteld beeld van
bovenaf van de achterzijde van de auto en van
zijn nabije omgeving te creëren zodat de obstakels
rondom de auto goed zichtbaar zijn.
Deze weergave is beschikbaar in de stand AUTO
of door deze te selecteren in het menu voor het
veranderen van de weergave.
De obstakels kunnen verder weg lijken dan ze in werkelijkheid zijn.
Tijdens het manoeuvreren moet u de zijkanten
van de auto via de buitenspiegels in de gaten
houden.
De parkeersensoren geven ook extra informatie
over het gebied rondom de auto.
Page 180 of 324

178
Rijden
180°-weergave
Wanneer u achteruitrijdend een parkeerplaats
verlaat, kunt u dankzij de 180°-weergave voertuigen,
voetgangers of fietsers zien aankomen.
Wij raden u aan om deze weergave niet tijdens de
gehele manoeuvre te gebruiken.
De weergave heeft drie zones: links A, midden B en
rechts C.
Deze weergave is alleen beschikbaar door deze te
selecteren in het menu voor het veranderen van de
weergave.
Snelstartmodus
Met de snelstartmodus kan zo snel mogelijk de
omgeving van de auto (linkergedeelte) en de
bovenzijde van de auto worden weergegeven.
Een melding (in het Engels) geeft aan dat u de
omgeving van de auto moet controleren voordat u
de manoeuvre uitvoert.