Seat Alhambra 2017 Handleiding (in Dutch)

Page 51 of 340

De essentie
moet vastzitten en de verstevigingsrand op
de bodem v
an de w
agen omvatten ››› afb. 70.
● Houd nooit een lichaamsdeel zoals een arm
of been onder de al
leen door een krik onder-
steunde wagen.
● Als u zich genoodzaakt ziet om onder de
wagen w
erkzaamheden uit te voeren, zet hem
dan met stroppen en bokken vast zodat hij
niet kan bewegen.
● De wagen nooit opkrikken als deze naar
één kant o
verhelt of als motor draait.
● De motor nooit starten met opgekrikte wa-
gen. De w
agen zou van de krik kunnen vallen
als gevolg van de motortrillingen. Wiel uit- en inbouwen
Afb. 71
Wiel verwisselen: de wielbouten met
de s c
hr

oevendraaiergreep losdraaien. Wiel verwijderen
● De wielbouten losdraaien ››

pag. 46. ●
De wag
en omhoog brengen ››› pag. 48.
● Draai de losgedraaide wielbouten met de
binnenz
eskant van de in de schroevendraai-
ergreep ››› afb. 71 er helemaal uit en leg deze
op een schone ondergrond.
● Verwijder het wiel.
Wiel p
laatsen
Let op de draairichting van de band ››› pag.
49.
● Het wiel plaatsen.
● De antidiefstalbout met de adapter rechts-
om in stand ›

›› afb. 68 2 of
3 draaien en
lic ht

vastzetten.
● De overige wielbouten rechtsom indraaien
en licht
vastzetten met de binnenzeskant van
de schroevendraaiergreep.
● Laat de wagen met de krik zakken.
● Draai alle bouten net wielsleutel rechtsom
aan ›››

. Draai de bouten niet één voor één
r ondom m
aar altijd k
ruislings aan.
● Breng de doppen, wieldop of integrale
wieldop aan ›

›› pag. 45. ATTENTIE
Als de wielbouten niet goed worden behan-
deld of met

een verkeerd aanhaalmoment
worden vastgezet, kan men de controle over
de wagen verliezen waardoor een ongeval
met ernstige gevolgen kan worden veroor-
zaakt. ●
All

e wielbouten en schroefdraad van de na-
ven moet schoon en vrij van olie of vet zijn.
De wielbouten moeten gemakkelijk in te
draaien zijn en met het voorgeschreven aan-
haalmoment worden vastgezet.
● De binnenzeskant in de schroevendraaier-
greep al
leen gebruiken om wielbouten te
draaien, niet om deze los te draaien of aan te
trekken. Looprichtinggebonden banden
Draairichtinggebonden banden zijn ontwor-
pen om in één ric
htin
g t

e draaien. Bij draai-
richtinggebonden banden is de wang van de
band met pijlen gemarkeerd ›››
 pag.
307. Houd de aangegeven draairichting altijd
aan. Hierdoor worden de optimale rijeigen-
schappen met betrekking tot aquaplaning,
grip, geluid en wrijving gegarandeerd.
Wanneer deze band in tegengestelde draai-
richting wordt gemonteerd, dient u voorzich-
tiger te rijden want de band wordt niet op de
correcte wijze gebruikt. Dit geldt met name
wanneer het wegdek nat is. De band moet zo
snel mogelijk worden vervangen of met de
juiste draairichting worden gemonteerd. 49

Page 52 of 340

De essentie
Afsluitende werkzaamheden ●
Bij lichtmetalen wielen: bren g de dop pen
op de wielbouten aan.
● Bij wielen met wieldoppen: breng de int
e-
grale wieldop weer aan.
● Het gereedschap op zijn plaats opbergen
›››
 pag. 83.
● Controleer de spanning van het wiel dat u
heeft g
emonteerd zo snel mogelijk.
● Bij wagens met bandenspanningscontrole-
syst
eem moet na het verwisselen van een
wiel het systeem, indien nodig, "opnieuw ge-
programmeerd" worden ›››
 pag. 243.
● Het aanhaalmoment van de wielbouten zo
snel mog

elijk met een momentsleutel contro-
leren ›››
pag. 47. Rijd tot dan uiterst voorzich-
tig.
Sneeuwkettingen
Handeling Als u sneeuwkettingen gebruikt dient u gel-
dende p
l
aatselijk

e wetgeving en de toegesta-
ne maximale snelheid in acht te nemen.
In winterse weersomstandigheden verbete-
ren sneeuwkettingen niet alleen de trek-
kracht maar ook het remgedrag. Sneeuwkettingen mogen alleen op de

voor-
wielen worden gemonteerd, zelfs bij wagens
met vierwielaandrijving, en uitsluitend bij de
volgende band-velgcombinaties:
BandenmatenVelg
205/60 R166 1/2 J x 16 ET 33 SEAT adviseert u bij een technische dienst te
lat
en

voorlichten over de maten van velgen,
banden en sneeuwkettingen.
Indien enigszins mogelijk, altijd sneeuwket-
tingen met platte schakels gebruiken die, in-
clusief het kettingslot, niet verder dan 15 mm
(37/64 inch) uitsteken.
Bij gebruik van sneeuwkettingen moeten
vóór het aanbrengen ervan, de wieldoppen
en velgsierringen worden verwijderd ››› . In
d at
g

eval de wielbouten met doppen afdek-
ken in verband met de veiligheid. Deze zijn
bij een technische dienst verkrijgbaar. ATTENTIE
Het gebruik van niet geschikte sneeuwkettin-
gen, of het

verkeerd omleggen van de ket-
tingen, kan ongevallen en ernstige schade
en/of letsel veroorzaken.
● Gebruik altijd geschikte sneeuwkettingen.
● Let op de gegevens in de meegeleverde ge-
bruiksaan
wijzing van de sneeuwkettingenfa-
brikant. ●
Houd u aan de max imums

nelheid als u met
sneeuwkettingen rijdt. VOORZICHTIG
● Ver w

ijder op sneeuwvrije trajecten de snee-
uwkettingen. Anders beïnvloeden ze de weg-
ligging, beschadigen ze de banden en zijn ze
snel versleten.
● Als sneeuwkettingen direct contact maken
met de v
elg, kan deze beschadigd of bekrast
raken. SEAT adviseert altijd sneeuwkettingen
met een coating te gebruiken. Let op
Voor elk type wagen bestaan er sneeuwket-
ting en met

verschillende maten.50

Page 53 of 340

De essentie
Noodslepen van de wagen Sl epen Afb. 72
Rechts op de voorbumper: schroef het
s l
eepoog
vast. Afb. 73
Rechts op de achterbumper: vastge-
s c
hr

oefd sleepoog. Sleepogen
M
aak
de s

tang of kabel vast aan de sleep-
ogen. Die bevindt zich bij het wagengereedschap
›››
 pag. 83.
Schroef het sleepoog in de schroefdraad
››› afb. 72 of ››› afb. 73 en zet het vast met de
wielsleutel.
Sleepkabel of sleepstang
De sleepstang is de veiligste methode voor
het slepen van de wagen. Gebruik alleen een
sleepkabel als er geen sleepstang beschik-
baar is.
De sleepkabel moet elastisch zijn opdat met
beide wagens veilig kan worden gereden.
Een kabel van kunstvezel of van materiaal
met vergelijkbare elasticiteit gebruiken.
Bevestig de kabel of stang alleen aan het
sleepoog of het daarvoor bestemde onder-
deel.
De wagens met een in de fabriek gemonteerd
sleeponderdeel, mogen enkel met een sleep-
stang worden gesleept, speciaal ontworpen
voor montage op een kogelscharnier
›››  pag. 246.
Slepen van wagens met automatische ver-
snellingsbak
Houd rekening met het volgende voor de ge-
sleepte wagen: ● Zet de keuzehendel in de stand N.
● Rijd niet harder dan 50 km/u (30 mph). ●
Sleep de wag en niet verder dan 50 km (30
mijl).
● Met een takelwagen mag de wagen alleen
met opg
etilde voorwielen worden gesleept.
Houd rekening met de aanwijzingen voor het
slepen van wagens met vierwielaandrijving.
Aanwijzingen voor het slepen van wagens
met vierwielaandrijving
Wagens met vierwielaandrijving kunnen ge-
sleept worden met een sleepstang of sleep-
kabel. Indien het voertuig wordt gesleept met
de vooras of achteras opgeheven, dan moet
de motor worden stilgelegd om schade aan
de transmissie te voorkomen.
Houd bij wagens met DSG-versnellingsbak ®
met tweevoudige koppeling ook rekening
met de aanwijzingen voor het trekken van
wagens met een automatische versnellings-
bak ››› pag. 51.
Situaties waarin een wagen niet mag ge-
sleept worden
In de volgende gevallen mag een auto niet
worden aangesleept en moet hij vervoerd
worden op een aanhangwagen of een speci-
aal voertuig:
● Als de versnellingsbak van de wagen we-
gens
een defect niet over smeermiddel be-
schikt.
● Als de accu leeg is en daarom de stuurko-
lom of de elektr
onische parkeerrem niet » 51

Page 54 of 340

De essentie
kunnen worden ontgrendeld, indien deze zijn
in g
e
schakeld.
● Als de te slepen wagen een automatische
vers
nellingsbak heeft en het af te leggen tra-
ject langer is dan 50 km (30 mijl).

››› in Inleiding tot thema op pag. 89
››› pag. 89 Starten door aanslepen
In het algemeen geldt dat een wagen niet ge-
s
t
ar

t mag worden door hem te slepen. Pro-
beer in plaats hiervan de wagen met startka-
bels te starten ››› pag. 52.
Om technische redenen kunnen de volgende
wagens niet worden gestart door te slepen:
● Wagens met automatische versnellingsbak.
● Wagens met het Keyless Access sluit- en
star
tsysteem, aangezien de elektronische
stuurkolomvergrendeling zeker niet kan ont-
grendeld worden.
● Wagens met een elektronische parkeerrem,
omdat mog
elijk de rem niet ontgrendeld kan
worden.
● Als de accu volledig ontladen is werken
waars
chijnlijk de regeleenheden van de mo-
tor niet meer correct. Wanneer uw wagen toch gestart moet wor-
den door te sl

epen (handgeschakelde ver-
snellingsbak):
● Schakel de 2e of 3e versnelling in.
● Houd het koppelingspedaal ingedrukt.
● Schakel het contact en de alarmlichten in.
● Laat het koppelingspedaal los als beide
wagen
s in beweging zijn.
● Zodra de motor is aangeslagen, de koppe-
ling intrap
pen en de versnelling uitschakelen
om te voorkomen dat u tegen de trekkende
wagen aanrijdt.
Starthulp
Startk
abels Als de motor niet aanslaat omdat de accu
ontl
a
den i

s, kunt u de accu van een andere
wagen voor het starten gebruiken. Controleer
het kijkglas van de accu voordat u gaat star-
ten ›››
 pag. 296.
U hebt voor de starthulp gepaste startkabels
nodig volgens de norm DIN 72553 (zie de ge-
gevens van de kabelfabrikant). De kabel
moet een minimale diameter hebben van
25 mm 2
(0,038 inch 2
) in wagens met een
benzinemotor, en 35 mm 2
(0,054 inch 2
) in
wagens met een dieselmotor. In wagens waar de accu zich niet in de motor-
ruimte bevindt, mog

en de startkabels alleen
gekoppeld worden aan de starthulpaanslui-
tingen van de motorruimte! ATTENTIE
De startkabels verkeerd gebruiken kan de ac-
cu doen ontp loff

en en ernstige verwondingen
veroorzaken. Let op het volgende om het risi-
co op ontploffing van de accu te beperken:
● De stroomgevende accu moet dezelfde
spannin
g (12 V) en ongeveer dezelfde capaci-
teit (zie tekst op de accu) hebben als de accu
die wordt opgeladen.
● Laad nooit een bevroren of recent ontdooi-
de accu op
. Een lege accu kan al bij tempera-
turen rond 0°C (+32°F) bevriezen.
● Als een accu bevriest/ontdooit, moet deze
verv
angen worden.
● Bij het starten met hulp van een andere ac-
cu onts
taat in de accu een zeer explosief gas-
mengsel. Houd vuur, vonken, open vlammen
en brandende sigaretten altijd uit de buurt
van de accu. Gebruik nooit een mobiele tele-
foon tijdens het aanbrengen of verwijderen
van de startkabels.
● Laad de accu alleen op in goed geventileer-
de plaat
sen. Bij het opstarten met hulp van
een andere accu kan namelijk in de accu een
zeer explosief gasmengsel ontstaan.
● Leg de startkabels zo dat ze nooit in aanra-
king k
unnen komen met draaiende delen in
de motorruimte. 52

Page 55 of 340

De essentie

Ver w
ar de positieve pool niet met de nega-
tieve pool of vergis u niet bij het aansluiten
van de startkabels.
● Raadpleeg de gebruiksaanwijzingen van de
fabrikant
van de startkabels. VOORZICHTIG
Let op het volgende om aanzienlijke schade
aan het elektri

sche systeem van de wagen te
voorkomen:
● Het verkeerd aansluiten van de startkabels
kan kor
tsluiting veroorzaken.
● Tussen de wagens mag er geen contact be-
staan, ander
s zou de stroom al kunnen lopen,
als de pluspolen worden verbonden. Positieve pool van de starthulpaan-
s
luitin
g

en Afb. 74
In de motorruimte: positieve pool
v oor s
t

arthulp + . Bij sommige voertuigen bestaat er een start-
hu
lp
aan

sluiting in de motorruimte, onder
een beschilderde klep.
Starthulp: beschrijving Afb. 75
Verbindingsschema voor wagens zon-
der s t
ar

t-stopsysteem. Afb. 76
Verbindingsschema voor wagens met
s tar

t-stopsysteem. Startkabels aansluiten
1. Bij beide wagens het contact uitschakelen
›››

.
2. Een uiteinde van de rode
s
tarthulpkabel
op de pluspool + van de wagen met de
ontl a
den ac
cu klemmen A
› ››
afb
. 75.
3.
Het andere uiteinde van de rode s
tarthulp-
kabel op de pluspool + van de stroomge-
v ende w
ag
en B klemmen.
4. In wagens zonder start-stopsysteem: een
uit einde
v

an de zwarte startkabel op de
minpool – van de stroomgevende wagen
k l
emmen B
› ›
› afb
. 75.
– In wagens met start-stopsysteem: een uit-
einde v
an de zwarte X startkabel op een
g e
s
chikt massapunt, een massief metalen
onderdeel van het motorblok of aan het
motorblok zelf klemmen ››› afb. 76 .
5. Sluit het andere uiteinde van de zwarte
st
artkabel X in de wagen met ontladen
ac c
u aan op een m
assief metalen deel
vastgeschroefd aan het motorblok of aan
het motorblok zelf, echter niet in de buurt
van de accu A .
6. Leg de kabels zo, dat ze niet door draaien- de del en in de mot
orruimt

e kunnen wor-
den geraakt.
Starten
7. De motor van de stroomgevende wagen star
ten en stationair laten draaien. » 53

Page 56 of 340

De essentie
8. De motor van de wagen met de ontladen acc
u s
tarten en twee tot drie minuten
wachten tot de motor draait.
Startkabels verwijderen
9. Vóór het losmaken van de startkabels het dimlicht
- wanneer dit aan is - uitschake-
len.
10.In de wagen met de ontladen accu de aanjager en ac
hterruitverwarming inscha-
kelen, opdat spanningspieken worden af-
gebouwd die ontstaan bij het losmaken.
11.
Kabels bij draaiende motoren verwijderen
in omgekeerde volgorde van het aanslui-
ten.
Let erop dat de klemmen voldoende contact
met het metaal hebben.
Als de motor niet aanslaat, na 10 seconden
ophouden met starten en daarna na ca. 1 mi-
nuut weer starten. ATTENTIE
● Vo l

g de waarschuwingen op bij werkzaam-
heden in de motorruimte ›››
 pag. 284.
● De stroomgevende accu moet dezelfde
spannin
g (12V) en dezelfde capaciteit (zie
tekst op de accu) hebben als de lege accu.
Anders bestaat er gevaar voor explosie!
● Voer nooit een starthulp uit als een van de
accu's
bevroren is – gevaar voor explosie!
Ook wanneer de accu is ontdooid, bestaat er gevaar voor verbrandingen bij het uitvloeien
van ac
c

uvloeistof. Bevroren accu vervangen.
● Ontstekingsbronnen (open vuur, sigaretten,
enz) z
over mogelijk uit de buurt van de accu's
houden. Ontploffingsgevaar!
● Let op de gebruiksaanwijzing van de fabri-
kant
van de startkabels.
● Minkabel bij de andere wagen niet direct
op de minpool
van de ontladen accu aanslui-
ten. Door vonkvorming zou het knalgas dat
uit de accu stroomt, kunnen ontsteken - ge-
vaar voor explosie!
● Minkabel bij de andere wagen niet op delen
van het br
andstofsysteem of op de remleidin-
gen vastklemmen.
● De niet-geïsoleerde delen van de pooltan-
gen mogen elk
aar niet raken. Bovendien mag
de op de pluspool van de accu aangesloten
kabel niet met elektrisch geleidende delen
van de wagen in aanraking komen - gevaar
voor kortsluiting!
● Kabels zo leggen dat ze niet door draaien-
de delen in de motorruimt
e kunnen worden
geraakt.
● Buig u niet over de accu's - u zou verbran-
dingen k
unnen oplopen! Let op
De wagens mogen elkaar niet aanraken, an-
ders

zou er al bij de verbinding van de plus-
polen een stroomverbinding zijn. Wisserbladen vervangen
Ser v
ic

estand van de ruitenwisser Afb. 77
Ruitenwissers in servicestand. Wanneer de ruitenwissers in de servicestand
s
t
aan, k

unnen de armen ››› afb. 77 van de
wisser omhoog worden gezet.
● Sluit de motorkap ›››

 pag. 284.
● Schakel het contact in en vervolgens weer
uit.
● Druk de ruit

enwisserhendel kort omlaag
›››
pag. 25 4 .
V oor
d
at u gaat rijden, moet u de wisserarmen
weer omlaag zetten. Door de ruitenwisser-
hendel te bedienen keren de wisserarmen
weer in hun beginstand terug.

››› pag. 88 54

Page 57 of 340

De essentie
Ruitenwisserbladen voorruit vervan-
g en Afb. 78
Ruitenwisserbladen voorruit vervan-
g en. Afb. 79
Ruitenwisserblad van achterruit ver-
v an
g
en. Ruitenwisserbladen schoonmaken
● Borstelhouders optillen en wegklappen.
● Verwijder met een zachte doek stof en vuil
v an de ruit
en

wisserbladen. ●
Gebruik b
ij sterke vervuiling een spons of
een doek ››› in Ruitenwisserbladen voor en
ac ht
er
vervangen op pag. 89.
Ruitenwisserbladen vervangen
● Borstelhouders optillen en wegklappen.
● Houd de ontgrendelknop ›››
afb. 78 1 in-
g edrukt
en tr
ek het ruitenwisserblad voor-
zichtig in de richting van de pijl.
● Zet een nieuw wisserblad van dezelfde
l

engte en uitvoering op de wisserarm en
haak het wisserblad in.
● Zet de ruitenwisserarmen opnieuw op de
voorruit.
R

uitenwisserarmen omhoog- en omlaagklap-
pen
U mag de ruitenwisserarm alleen bij de zone
waar het ruitenwisserblad bevestigd is, om-
hoogklappen.
Ruitenwisserblad van achterruit vervangen
● Til de ruitenwisserarm omhoog en klap de
arm weg
van de ruit.
● Klap het wisserblad omhoog in de richting
van de ruiten
wisserarm ››› afb. 79 (pijl A ).
● Houd de ontgrendelknop ››

afb. 79 1 in-
g edrukt
en tr
ek het ruitenwisserblad in de
richting van de pijl B . U moet waarschijnlijk
v eel
k

racht gebruiken. ●
Steek een nieu
w wisserblad van dezelfde
lengte en uitvoering in de ruitenwisserarm
achter, in tegenovergestelde richting van de
pijl ››› afb. 79 B tot de wisserblad vastklikt.
Hier v
oor moet

het wisserblad in de terugge-
trokken stand staan (pijl A ).
● Plaats de ruitenwisserarm opnieuw op de
ac ht
erruit

.

››› in Ruitenwisserbladen voor en ach-
ter vervangen op pag. 88
››› pag. 88 55

Page 58 of 340

Veiligheid
Veiligheid
V ei
lig rijden
V
eilig op weg In dit hoofdstuk vindt u belangrijke informa-
tie, tips, s
ug

gesties en waarschuwingen die
u moet lezen en opvolgen in uw eigen belang
en dat van uw passagiers. ATTENTIE
● In dit hoof d

stuk vindt u belangrijke infor-
matie over hoe u en uw bijrijders met uw wa-
gen om kunnen gaan. De overige belangrijke
informatie die u moet kennen voor uw eigen
veiligheid en voor de veiligheid van uw bijrij-
ders, vindt u ook in de andere hoofdstukken
van uw wagendocumentatie.
● Zorg ervoor dat de complete wagendocu-
mentatie altijd in u
w wagen ligt. Dit geldt in
het bijzonder wanneer u de wagen aan ande-
ren uitleent of verkoopt. Rijadviezen
In leidin

g tot themaAfhankelijk van het voorziene gebruik van de
w
ag
en, k

an het wenselijk zijn om de motor
aan de onderkant te beschermen. Een bo- demplaatbeschermer kan het risico op be-
sch

adiging van de onderzijde van de wagen
en de carterpan verminderen, bijv. bij het op-
rijden van stoepranden of het verkeer op on-
verharde wegen. SEAT raadt aan de montage
in een Technische Dienst te laten uitvoeren. ATTENTIE
Het rijden onder de invloed van alcohol,
drugs, medic ijnen en

verdovende middelen
kan ernstige zelfs dodelijke ongevallen ver-
oorzaken.
● Alcohol, drugs, medicijnen en verdovende
kunnen de w
aarneming, reactietijd en veilig-
heid tijdens het rijden aanzienlijk schaden. U
kunt hierdoor de controle over de wagen ver-
liezen. Vóór elke rit
Let vóór elke rit op de volgende punten voor
u
w eig
en

veiligheid en die van uw bijrijders:
– Zorg ervoor dat de verlichting en de knip-
perlichten

van uw wagen optimaal werken.
– Controleer de bandenspanning.
– Zorg ervoor dat alle ruiten een helder en
goed z

icht naar buiten bieden.
– Ervoor zorgen dat de bagage goed vastzit
›››
pag. 155.
– Zorg ervoor dat geen enkel voorwerp de be-
diening v

an de pedalen kan belemmeren. –
Spieg
els, voorstoel en hoofdsteun verstel-
len naargelang uw lichaamslengte.
– Zorg dat de inzittenden op de achterbank
de hoofds

teun in gebruiksstand hebben
››› pag. 147.
– Bijrijders erop wijzen de hoofdsteunen
naarg

elang hun lichaamslengte te verstel-
len.
– Kinderen beschermen met een geschikt
kinderz

itje en een op een juiste wijze om-
gegespte veiligheidsgordel ››› pag. 75.
– Juiste zithouding aannemen. Ook bijrijders
erop wijz

en de juiste zithouding aan te ne-
men ››› pag. 57.
– Steeds de veiligheidsgordel juist omges-
pen. Ook bijrijder

s erop wijzen de veilig-
heidsgordel juist om te gespen ››› pag.
65.
Wat beïnvloedt de rijveiligheid nega-
tief? Als bestuurder draagt u de verantwoordelijk-
heid
v
oor uz

elf en uw bijrijders. Als u afgeleid
bent of uw vermogens aangetast zijn door
een bepaalde omstandigheid, brengt u uzelf
en ook andere verkeersdeelnemers in gevaar
››› , om deze reden:
– U niet laten afleiden van het verkeer bijv.
door u w b
ijrijder

s of een telefoongesprek.
56

Page 59 of 340

Veilig rijden
– Nooit rijden al
s
uw rijvaardigheid is beïn-
vloed (bijv. door medicijnen, alcohol,
drugs).
– Verkeersregels en de aangegeven snelhe-
den aanhouden.
– De snelheid altijd aan de weg-, verkeers-
en weersoms

tandigheden aanpassen.
– Tijdens lange ritten regelmatig pauzeren -
ten mins

te eens in de twee uur.
– Indien mogelijk niet rijden wanneer u moe
bent of onder tijd

sdruk staat.ATTENTIE
Als u afgeleid bent of uw vermogens aange-
ta s

t zijn door een bepaalde omstandigheid,
wordt de kans op ongevallen en verwondin-
gen groter. Veiligheidsvoorzieningen
Uw veiligheid en de veiligheid van uw bijrij-
der
s
m

ag u niet op het spel zetten. Bij een
ongeval kunnen de veiligheidsvoorzieningen
de risico's op lichamelijk letsel reduceren. De
volgende opsomming omvat een deel van de
veiligheidsvoorzieningen in uw SEAT:
● 3-punts gordels;
● gordelbelastingsbegrenzing op de voor-
stoel
en en de achterbank (zijkanten),
● gordelspanners aan de voorstoelen; ●
frontairb
ags;
● knieairbags;
● zijairbags in de rugleuningen van de voor-
stoel
en;
● zijairbags in de rugleuningen van de ach-
terbank*;
● hoof

dairbags;
● "ISOFIX"-bevestigingspunten voor kinderzi-
tjes
op de zijzitplaatsen met het systeem
"ISOFIX";
● in hoogte verstelbare hoofdsteunen bij de
voors
toelen;
● hoofdsteunen achteraan met gebruiks- en
niet-ge
bruiksstand.
● verstelbare stuurkolom.
De genoemde
veiligheidsvoorzieningen wer-
ken samen om u en uw bijrijders in ongeval-
situaties zo goed mogelijk te beschermen.
Deze veiligheidsvoorzieningen zijn u en uw
bijrijders van geen nut als u en uw bijrijders
een verkeerde zithouding aannemen of deze
voorzieningen niet juist verstellen of gebrui-
ken.
Vastzetten is in ieders belang! Juiste zithouding van de inzit-
tenden
Juis

te zithouding Afb. 80
De correcte afstand tussen de be-
s t
uur

der en het stuurwiel moet minstens 25
cm (10 inch) bedragen. Afb. 81
Juist verloop van de gordelband en
jui s
t

e stand van de hoofdsteunen. » 57
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid

Page 60 of 340

Veiligheid
Hierna worden de juiste zithoudingen ge-
t oond
v
oor de bestuurder en de andere inzit-
tenden.
Personen die wegens hun lichaamsbouw de
juiste zithouding niet kunnen aannemen,
moeten informeren bij een gespecialiseerde
werkplaats over mogelijke speciale inrichtin-
gen. Alleen als een juiste zithouding wordt
aangenomen, bieden veiligheidsgordel en
airbag een optimale bescherming. SEAT raadt
u aan de Technische Dienst te raadplegen.
Voor uw eigen veiligheid en om letsel of on-
gevallen bij plotseling remmen of bruuske
manoeuvres te voorkomen, beveelt SEAT u de
volgende houdingen aan:
Geldig voor alle inzittenden:
● Verstel de hoofdsteun zo dat de bovenrand
hiervan op dez
elfde hoogte komt te staan als
de bovenzijde van het hoofd, in geen geval
tot onder ooghoogte. Houd de nek zo dicht
mogelijk bij de hoofdsteun ››› afb. 80 en
››› afb. 81.
● Kleine personen moeten de hoofdsteun he-
lemaal
omlaagschuiven, zelfs als het hoofd
onder de bovenrand ervan blijft.
● Grote personen moeten de hoofdsteun he-
lemaal
omhoogschuiven.
● Rugleuning rechtop zetten zodat uw rug ge-
heel te
gen de rugleuning aan ligt.
● Houd de voeten tijdens het rijden altijd in
de voet
enruimte. ●
Stel de
veiligheidsgordel goed af en maak
hem goed vast ››› pag. 65.
Daarnaast nog geldig voor de bestuurder:
● Pas het stuurwiel aan zodat het minstens
25 cm (10 inch)
verwijderd is van de borstkas
››› afb. 80 en zodat het buitenste deel ervan
aan de zijkant vastgenomen kan worden met
beide handen en de armen licht gebogen.
● Het verstelde stuurwiel moet steeds naar
de borstk
as gericht zijn, niet naar het ge-
zicht.
● Pas de bestuurdersstoel in de lengterich-
ting aan z
odat de pedalen volledig ingetrapt
kunnen worden met de benen licht gebogen
en zodat de knieën minstens 10 cm (4 inch)
verwijderd blijven van het dashboard ››› afb.
80.
● Stel de hoogte van de stoel van de bestuur-
der zo af
dat hij eenvoudig tot bij het hoog-
ste punt van het stuurwiel kan komen.
● Houd beide voeten altijd in de voetenruim-
te z
odat u de wagen altijd onder controle
hebt.
Daarnaast nog geldig voor de bijrijder:
● Verschuif de bijrijdersstoel helemaal naar
achter
en voor een optimale bescherming in
het geval dat de airbag geactiveerd wordt. Stuurwiel afstellen Lees aandachtig de aanvullende informatie
›› ›

 pag. 16. ATTENTIE
Een verkeerd gebruik van de stuurwielverstel-
ling en een v

erkeerde stand van het stuurwiel
kunnen ernstige of zelfs dodelijk letsel ver-
oorzaken.
● Druk na het verstellen van de stuurkolom,
de hendel ››

›  afb. 24
1 stevig omhoog
zod at
de stand van het stuurwiel tijdens het
rijden niet onbedoeld kan veranderen.
● Verstel het stuurwiel nooit tijdens het rij-
den. Indien u tijdens het
rijden merkt dat het
stuurwiel versteld moet worden, dient u op
veilige wijze te stoppen en het stuurwiel in de
juiste stand te zetten.
● Het verstelde stuurwiel moet steeds gericht
zijn naar de bor
stkas en niet naar het gezicht,
om de bescherming van de voorairbag van de
bestuurder niet te beperken bij een ongeval.
● Tijdens het rijden moet u het stuurwiel
steed
s met beide handen vastnemen aan de
buitenzijde ervan (positie 9 en 3 uur), om het
risico op letsel bij de activering van de voor-
airbag van de bestuurder te verminderen.
● Houd het stuurwiel nooit vast in de positie
van 12 uur of op ander
e wijze, bijv. in het
midden. In zulke gevallen kunnen bij active-
ring van de bestuurdersairbag ernstig letsel
aan uw armen, handen en hoofd worden toe-
gebracht. 58

Page:   < prev 1-10 ... 11-20 21-30 31-40 41-50 51-60 61-70 71-80 81-90 91-100 ... 340 next >