ESP Seat Ateca 2017 Handleiding (in Dutch)

Page 137 of 348

Openen en sluiten
sluiten, mits het bestuurders- of bijrijder-
sportier niet
g
eopend wordt. VOORZICHTIG
● Om b ij wint er

se temperaturen schade te
voorkomen moet u eventueel aanwezig ijs en
sneeuw van het dak verwijderen voordat u
het glazen dak opent of omhoog zet.
● Voordat u de auto verlaat of in geval van
neerslag dient
u het glazen dak steeds te
sluiten. Als het glazen dak open of opgeklapt
is kan er water in de binnenruimte binnen-
dringen en aanzienlijke schade aan het elek-
trische systeem veroorzaken. Dit kan ook an-
dere schade aan de wagen tot gevolg hebben. Let op
● Verw ijder r

egelmatig bladresten en andere
losse voorwerpen die op de geleidingen van
het glazen dak terechtkomen met de hand of
met een stofzuiger.
● Als het glazen dak niet goed werkt, dan zal
de sluitkrac
htbegrenzing ook niet goed wer-
ken. Raadpleeg een gespecialiseerde werk-
plaats.
● Een aantal instellingen kan opgeslagen
worden in de ge
bruikersaccounts van de per-
sonaliseringsfunctie ›››
 pag. 27. Het glazen dak openen en sluiten
Afb. 132
In de hemelbekleding: toets van het
gl az
en d ak. Het glazen dak werkt alleen bij ingeschakeld
c
ont
act. Na het

uitschakelen van het contact
kunt u het glazen dak nog enkele minuten
openen of sluiten, mits het bestuurders- of
bijrijdersportier niet geopend wordt.
Samen met het glazen dak gaat ook het rol-
gordijn automatisch open als het volledig ge-
sloten is of zich voor het glazen dak bevindt.
Het rolgordijn blijft in voorste stand en wordt
niet automatisch gesloten met het dak. Het
kan enkel volledig gesloten worden na het
sluiten van het glazen dak.
De toets 
› ›

afb
. 132 heeft twee standen.
In de eerste stand kunt u het dak omhoog
zetten, volledig of gedeeltelijk openen of
sluiten.
In de tweede stand beweegt het dak automa-
tisch naar de eindstand na kort de toets be- diend te hebben. Door opnieuw de toets te
bedienen wordt de aut

omatische functie
stopgezet.
Omhooggezette stand van het glazen dak af-
stellen
● Druk het achterste deel B van de toets
n aar de eer
st

e stand.
● Automatische functie: druk kort het achter-
ste deel
van de toets B naar de tweede
s t
and.
Het gl
azen dak in omhooggezette stand slui-
ten
● Druk het voorste deel A van de toets naar
de eer s
te s

tand.
● Automatische functie: druk kort het voorste
deel A van de toets naar de tweede stand.
D e aut
omati

sche functie stopzetten bij af-
stelling van de omhooggezette stand van het
dak of bij het sluiten van het dak
● Druk opnieuw op de toets A of
B .
Het gl
azen d

ak openen
● Druk de toets naar achteren C tot de eer-
s t
e s t

and.
● Automatische functie tot de comfortstand:
druk de toets k
ort naar achteren C tot de
tw eede s t
and. »
135
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten

Page 139 of 348

Lichten en zicht
Het glazen dak of rolgordijn sluiten zonder
s luitk
rac
htbegrenzing
● Glazen dak: voordat
ca. 5 seconden verstre-
ken zijn sinds de activering van de sluit-
krachtbegrenzing, drukt u de toets 
› ››
afb
.
132 n

aar de tweede stand in de richting van
de pijl ››› afb. 132 D tot het dak volledig ge-
s lot
en w or

dt.
● Rolgordijn: voordat
ca. 5 seconden verstre-
ken zijn sinds de activering van de sluit-
krachtbegrenzing, drukt u op de toets ››› afb.
133 2 tot het gordijn volledig gesloten
w or
dt .
● Het

dak of gordijn gaat toe zonder tussen-
komst
van de sluitkrachtbegrenzing!
● Als het dak of gordijn nog steeds niet ge-
sloten kan w
orden, neem dan contact op met
een gespecialiseerde werkplaats. ATTENTIE
Het sluiten van het glazen dak of rolgordijn
zonder sluitk r

achtbegrenzing kan ernstige
letsels veroorzaken.
● Sluit het dak en gordijn steeds voorzichtig.
● Er mag zich nooit iemand ophouden in de
baan van het
dak of gordijn, vooral als het
zonder sluitkrachtbegrenzing wordt gesloten.
● De beknellingsbeveiliging voorkomt niet
dat v
ingers of andere lichaamsdelen tussen
het dakframe bekneld kunnen raken en ver-
wondingen veroorzaakt. Lichten en zicht
Lic ht
en
St a

ds- en dimlicht Lees aandachtig de aanvullende informatie
›››
 p

ag. 24
De bestaande wettelijke verlichtingsvoor-
schriften voor elk land moeten in acht wor-
den genomen.
De bestuurder is altijd verantwoordelijk voor
de juiste afstelling van de koplampen en het
voeren van de juiste verlichting.
Geluidssignalen om te waarschuwen dat de
lichten niet uit zijn
Wanneer de autosleutel niet in het contact-
slot zit en het bestuurdersportier open is,
hoort u enkele geluidssignalen in de onder-
staande gevallen: hierdoor wordt u eraan
herinnerd dat de lichten nog uitgezet moeten
worden.
● Wanneer het parkeerlicht ingeschakeld is
›››
p

ag. 138.
● Wanneer de lichtschakelaar in stand  o
 staat. ATTENTIE
Het stads- of dagrijlicht is niet helder genoeg
om de weg v

oor u voldoende te verlichten of
door andere verkeersdeelnemers te worden
gezien.
● Schakel daarom 's nachts, bij regen of bij
slecht
zicht altijd het dimlicht in. ATTENTIE
Als de koplampen te hoog zijn afgesteld en
verkeer d w

orden gebruikt, kunnen overige
weggebruikers hierdoor worden afgeleid en
verblind. Dit kan ernstige ongevallen tot ge-
volg hebben.
● Zorg er altijd voor dat de koplampen correct
zijn afge
steld. 137
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten

Page 140 of 348

Bedienen
Dagrijverlichting Voor het dagrijlicht zijn er afzonderlijke lam-
pen in de kopl
ampen op
genomen. Bij het in-
schakelen van de automatische dagrijverlich-
ting gaan die lampen branden 1)
››› .
Het dagrijlic ht

wordt ontstoken zodra het
contact wordt ingeschakeld, terwijl de scha-
kelaar in de standen  of  staat, al naar
gelang de stand voor de buitenverlichting is.
Wanneer de lichtschakelaar in de stand 
staat, zorgt een verlichtingssensor voor het
automatisch in- en uitschakelen van het dim-
licht (inclusief de verlichting van het instru-
mentenpaneel) resp. het dagrijlicht, al naar
gelang de hoeveelheid daglicht. ATTENTIE
● U mag nooit met d

agrijlicht rijden als de
weg slecht verlicht is vanwege de weersom-
standigheden of als het het donker is. De
dagrijverlichting levert onvoldoende licht om
de weg goed te verlichten of om goed zicht-
baar te zijn voor andere weggebruikers.
● In wagens met achterlichten met lampen
gaan de achterlic
hten niet branden wanneer
de dagrijverlichting wordt ingeschakeld. Een
wagen zonder ingeschakelde achterlichten is
's nachts, bij regen of bij slecht zicht voor
achteropkomend verkeer niet zichtbaar. Knipperlicht- en grootlichthendel
Lees aandachtig de aanvullende informatie
›››
 p

ag. 25
Zet de hendel in de basisstand om de betref-
fende functie in te schakelen.
Comfortlichten
Beweeg voor de comfortlichten de hendel
omhoog of omlaag tot aan het punt waar u
enige weerstand voelt en laat de hendel los.
Het knipperlicht knippert driemaal.
De comfortknipperlichten kunnen worden ge-
activeerd en gedeactiveerd in het Easy Con-
nect-systeem via toets  en de functieknop
Set up
› ›

p
ag. 113.
Bij wagens die niet over het betreffende me-
nu beschikken, kan de functie worden ge-
deactiveerd in een gespecialiseerde werk-
plaats. ATTENTIE
Verkeerd gebruik van de knipperlichten, het
niet ge bruik

en of het vergeten uit te schake-
len daarvan kan andere weggebruikers in ver-
warring brengen. Dit kan ernstige ongevallen
tot gevolg hebben. ●
Geadv i

seerd wordt om tijdig het knipper-
licht te activeren als u van rijstrook wilt wis-
selen, inhalen of afslaan.
● Direct na het wisselen van rijstrook, inha-
len of afs
laan moet u het knipperlicht deacti-
veren. ATTENTIE
Een verkeerd gebruik van het grootlicht kan
on gev a

llen en ernstig letsel veroorzaken. Het
grootlicht kan andere bestuurders afleiden en
verblinden. Let op
● Indien de comfor tknip

perlichten in werking
zijn (driemaal knipperen) en het comfortknip-
perlicht van het tegenoverliggende deel
wordt geactiveerd, dan stopt het actieve deel
met knipperen en knippert het licht slechts
eenmaal in het nieuwe deel dat is geselec-
teerd.
● Het knipperlicht werkt alleen bij ingescha-
keld cont
act. De alarmlichten werken ook
wanneer het contact is uitgeschakeld.
● Als een knipperlicht op de aanhanger de-
fect is, g
aat het controlelampje (knipperlich-
ten op aanhanger) knipperen op dubbele fre-
quentie dan normaal in de wagen. 1)
In wagens uitgerust met led-achterlichten gaat ook
het st a

dslicht achteraan branden.
138

Page 142 of 348

Bedienen
● Wanneer b
ij te
gemoetkomend verkeer op
een weg die in het midden door een vangrail
gescheiden is, een voertuig verschijnt die
duidelijk over de vangrail heen kijkt (zoals
een vrachtwagenchauffeur).
● Als de camera defect is of de stroomvoor-
ziening daar
van is onderbroken;
● Bij mist, sneeuw of harde regen;
● Bij opwaaiend zand of stof;
● Bij kiezel in het zichtveld van de camera;
● Als het gezichtsveld van de camera besla-
gen, vui
l of afgedekt met stickers, sneeuw, ijs
enz. is. ATTENTIE
Het comfort dat de grootlichtregeling biedt,
betekent niet

dat er geen risico's meer zijn.
Ondanks het systeem moet de bestuurder te
allen tijde opmerkzaam blijven.
● U bent onder alle omstandigheden degene
die het grootlicht
bedient en aanpast op de
lichtomstandigheden, zichtbaar en het ver-
keer.
● Het kan zijn dat de grootlichtregeling niet
altijd all
e rijsituaties correct herkent en in be-
paalde omstandigheden slechts beperkt
werkt.
● Als het zichtveld van de camera vuil, be-
dekt of bes
chadigd is, kan dat de werking van de grootlichtregeling negatief beïnvloeden.
Dit gel
dt

ook wanneer de verlichtingsinstalla-
tie van de wagen wordt gewijzigd door bijv.
extra koplampen te monteren. VOORZICHTIG
Om de werking van het systeem niet te beïn-
vloeden, moet het v

olgende in acht worden
genomen:
● Reinig het zichtveld van de camera regel-
matig en houd dit vrij
van sneeuw en ijs;
● Dek het zichtveld van de camera niet af;
● Controleer of de luchtverdeling bij het
zichtv
eld van de camera niet defect is. Let op
Het grootlichtsignaal en het grootlicht kun-
nen altijd handm atig in- en uit

geschakeld
worden met de knipperlicht- en grootlicht-
hendel ››› pag. 138. Mistlampen
Afb. 134
Dashboard: lichtschakelaar. De controlelampjes
 re
sp

.  geven in licht-
schakelaar resp. op het instrumentenpaneel
aan of de mistlampen branden.
● De mistlampen*  insch
akelen: trek de
lichtschakelaar van deze lampen uit tot in de
eerste stand ››› afb. 134 1 , vanaf de posities
,  of

 .
● Mi

stachterlicht  insch
akelen: trek de
lichtschakelaar van deze lampen volledig uit 2 , vanaf de positie
,  of

 .
● Om de mi

stlampen uit te schakelen drukt u
de lichtsch
akelaar in of draait u deze in stand
.
140

Page 148 of 348

Bedienen
Let op
Het lampje dat boven de zonneklep zit, gaat
in bepaal de s
ituaties na een paar minuten au-
tomatisch uit. Dat voorkomt het ontladen van
de accu. Ruitenwisser voor en achter
Ruiten w

isserhendelLees aandachtig de aanvullende informatie
› ›

 p

ag. 26 VOORZICHTIG
Als het contact wordt uitgeschakeld terwijl de
ruitenw i

ssers in werking zijn, maken deze de
slag af en keren terug in de ruststand. Wan-
neer het contact weer wordt ingeschakeld,
blijft de ruitenwisser werken in dezelfde wis-
stand. Bij vorst, sneeuw en andere obstakels
op de achterruit kunnen de ruitenwisser en
ruitenwissermotor worden beschadigd.
● Verwijder vóór het wegrijden sneeuw en ijs
van de ruitenw
isser.
● Maak een vastgevroren ruitenwisser voor-
zichtig los
van de ruit. SEAT beveelt daarvoor
een ontdooispray aan.
● Schakel de ruitenwisser niet in als de ruit
droog is. Bij het dr
oog wissen kunnen de rui-
tenwisserbladen beschadigd raken. ●
Voord at

u de ruitenwissers bij vorst voor de
eerste keer inschakelt, controleren of de rui-
tenwisserbladen niet zijn vastgevroren. Bij
koud weer kan het helpen de ruitenwissers in
de servicestand te zetten wanneer u de wa-
gen parkeert ›››
 pag. 62. Let op
● De v oorruitw

isser en achterruitwisser wer-
ken alleen bij ingeschakeld contact en geslo-
ten motorkap respectievelijk achterklep.
● Het intervalwissen van de ruitenwissers is
afhankelijk
van de snelheid van de wagen.
Hoe hoger de snelheid is, des te vaker de rui-
tenwissers bewegen.
● De achterruitwisser gaat automatisch aan
wanneer de ruitenw
issers aan staan en de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld. Functies van de ruitenwissers
Reactie van de ruitenwissers op verschillende
situaties
Als de wagen stil-
staatDe geactiveerde stand gaat tijde-
lijk naar de voorgaande stand.
Tijdens de werking
van de wis/was-au-
tomaatDe airco schakelt 30 seconden in
de recirculatiefunctie in om te
voorkomen dat de ruitensproeier-
vloeistof in het interieur van de
wagen te ruiken is.
Reactie van de ruitenwissers op verschillende
situaties
Bij interval-wissenDe intervallen werken volgens de
snelheid. Hoe hoger de snelheid,
des te korter het interval. Verwarmbare ruitensproeiers
De v
er

warming ontdooit alleen de bevroren
sproeiers, niet het water in de slangen. De
verwarmbare ruitensproeiers stellen hun ver-
warmingsvermogen automatisch bij het in-
schakelen van het contact in, afhankelijk van
de omgevingstemperatuur.
Koplampwisser/-sproeiersysteem
Het koplampwisser/-sproeiersysteem dient
om de koplampen schoon te maken.
Na het inschakelen van het contact, en wan-
neer de ruitensproeiers voor het eerst en ie-
dere vijf keer worden ingeschakeld, worden
ook de koplampen schoongemaakt. Daarom
moet de ruitenwisserhendel naar het stuur
worden toegetrokken wanneer het dimlicht of
het grootlicht brandt. Het vuil dat zich moge-
lijk op de koplampen heeft vastgezet (zoals
insectenresten) moet regelmatig worden
schoongemaakt (bijv. bij het tanken).
Om de werking van het koplampsproeiersys-
teem in de winter te garanderen, moet de
sneeuw worden verwijderd die zich in de
146

Page 154 of 348

Bedienen
Stoelverwarming Afb. 142
In de middenconsole: schakelaars
v oor s
toelv
erwarming voor de voorstoelen. De zittingen kunnen elektrisch verwarmd
w
or
den indien het c

ontact is ingeschakeld. In
een aantal uitvoeringen wordt ook de rugleu-
ning verwarmd.
In de volgende gevallen kan de stoelverwar-
ming niet worden ingeschakeld:
● de ventilator is uitgeschakeld;
● de stoel is voorzien van een stoelhoes;
● er is een kinderzitje op de stoel geplaatst;
● het zitvlak is nat of vochtig;
● de binnen- of buitentemperatuur is hoger
dan 25°C (77°F).
Activ

eren
Toets  of  indrukken. De stoelverwarming
staat aan op de maximale stand. Verwarmingscapaciteit instellen
Druk ver

schillende malen op de toets  of ,
tot de gewenste intensiteit is ingesteld.
Uitschakelen
Druk op de toets  o  totdat alle indicatie-
lampjes in de toets uitgaan. ATTENTIE
Personen waarvan de gewaarwording van pijn
en warmte beïn vloed i

s door inname van be-
paalde medicijnen, verlamming of chronische
ziekte (bijv. diabetes), lopen het risico op
brandwonden aan de rug, het zitvlak en de
benen door het gebruik van de stoelverwar-
ming, wat een lang herstelproces of onvolle-
dige genezing kan inhouden. Raadpleeg een
arts indien u twijfels hebt over uw eigen ge-
zondheidstoestand.
● Personen met een beperkte gewaarwording
van pijn en warmte mog
en de stoelverwar-
ming nooit gebruiken.
● Indien een storing wordt waargenomen bij
de temperatuurr
egeling van de inrichting,
brengt u ze naar een gespecialiseerde werk-
plaats. ATTENTIE
Als de bekleding van de zitting vochtig is,
kan dat de w

erking van de stoelverwarming
negatief beïnvloeden en het risico op brand-
wonden verhogen. ●
Contro l

eer of het zitvlak droog is voordat u
de stoelverwarming gebruikt.
● Ga niet met natte of vochtige kleding op de
stoel
zitten.
● Leg geen natte of vochtige voorwerpen op
de stoel en h
ang deze ook niet daaraan.
● Mors geen vloeistoffen over de stoel. VOORZICHTIG
● Om de verw

armingselementen van de
stoelverwarming niet te beschadigen, mag u
nooit op de stoelen knielen noch geconcen-
treerde druk uitoefenen op een enkel punt
van de zitting of rugleuning.
● Vloeistoffen, scherpe voorwerpen en isole-
rende materi
alen (bijv. een stoelhoes of een
kinderzitje) op de stoel kunnen de stoelver-
warming beschadigen.
● Indien u een geur waarneemt, dient u de
stoelver
warming onmiddellijk uit te schake-
len en te laten herstellen in een gespeciali-
seerde werkplaats. Milieu-aanwijzing
Gebruik de stoelverwarming niet langer dan
strikt nodig. Ander s

wordt onnodig veel
brandstof verbruikt. 152

Page 162 of 348

Bedienen
Haken voor tassen Afb. 155
In de bagageruimte: haken voor tas-
sen. Op de achterzijde van de bagageruimte, links
en r
ec
hts, bev inden
zich vaste haken om tas-
sen op te hangen ››› afb. 155.
De haken voor tassen zijn ontworpen om lich-
te boodschappentassen te bevestigen. ATTENTIE
Nooit de haken voor tassen gebruiken als be-
ves tigin

gsogen. Bij plots remmen of bij een
ongeval kunnen de haken breken. VOORZICHTIG
Elke haak mag met maximaal 2,5 kg worden
belas t

. Nettas*
Afb. 156
In de bagageruimte: nettas vastge-
h aakt
ter hoog

te van de bodem. Afb. 157
In de bagageruimte: ringen 1 en
h ak en 2 voor het vasthaken van de nettas.
De nettas van de bagageruimte verhindert
d
at
lic ht

e bagage zich zou verplaatsen. In de
nettas, voorzien van een ritssluiting, kunnen
kleine voorwerpen bewaard worden. De nettas kan in de bagageruimte op ver-
schil

lende manieren vastgehaakt worden.
Nettas in vloer van bagageruimte vastmaken
● In voorkomend geval de voorste bevesti-
gingsogen ›

›› afb. 156 2 optillen.
● Haken van het net in de bevestigingsogen
2
› ›› hangen. De ritssluiting van de tas
moet n
aar bo v

en gericht zijn.
● Haken van het net in de bevestigingsogen
1 hangen.
Nett a
s b

ij de laaddrempel vasthaken.
● Korte haken van het net in de bevestigings-
ogen ›››

afb. 157 1
› ›
› hangen. De ritsslui-
tin g
van de t
as moet naar boven gericht zijn.
● De banden in de haken voor het hangen
van tas
sen 2 bevestigen.
D e nett
as
uitbouwen
De vastgehaakte nettas is gespannen ››› .
● De haken en de banden van de nettas van
de bev e
stigin

gsogen en van de haken voor
het hangen van tassen loshaken.
● De nettas in de bagageruimte bewaren. ATTENTIE
De elastische nettas rekken om hem in de be-
ves tigin

gsogen te haken. Na het vasthaken is
hij gespannen. Als de nettas op ongeschikte 160

Page 167 of 348

Airconditioning
moet het filter vervangen worden zonder het
v er
strijk
en van het voorziene interval af te
wachten. ATTENTIE
Als het zicht door alle ruiten van de wagen
niet goed i s, neemt

het risico op ongevallen
met ernstige gevolgen toe.
● Zorg ervoor dat alle ruiten ijs- en sneeuw-
vrij zijn, en dat
ze niet beslagen zijn om goed
te kunnen kijken wat er buiten de wagen alle-
maal gebeurt.
● Het maximale verwarmingsvermogen en de
zo snel mog
elijke ontwaseming van de ruiten
worden verkregen wanneer de motor zijn nor-
male werkingstemperatuur bereikt. Ga alleen
rijden als het zicht goed is.
● Zorg er altijd voor dat u het verwarmings-
en ventil
atiesysteem, de airconditioning en
de achterruitverwarming gebruikt om goed te
kunnen zien wat er buiten de wagen allemaal
gebeurt.
● Laat de luchtcirculatie nooit gedurende een
lange periode aan.
Wanneer het koelsysteem
niet werkt en de circulatiefunctie aan staat,
kunnen de ruiten snel beslaan en kan het
zicht zo aanzienlijk beperkt worden.
● Schakel de circulatiefunctie uit wanneer u
deze niet nodig heeft
.ATTENTIE
Gebruikte lucht verhoogt de vermoeidheid en
leidt t ot

concentratieverlies van de bestuur- der. Dit kan een ernstig ongeval tot gevolg
hebben.
● Sch ak

el de ventilator nooit gedurende lan-
gere tijd uit en g
ebruik de luchtcirculatiefunc-
tie niet gedurende een lange tijd omdat de
lucht in de wagen niet ververst wordt. VOORZICHTIG
● Het interieurluc htfi

lter moet altijd in een
SEAT-garage worden vervangen.
● Als u vermoedt dat de airconditioning de-
fect is, moet
u deze onmiddellijk uitzetten.
Hierdoor wordt bijkomende schade voorko-
men. Laat de wagen door een gespecialiseer-
de werkplaats nakijken.
● Reparatiewerkzaamheden aan de aircondi-
tioning ver
eisen bijzondere vakkennis en
speciaal gereedschap. Geadviseerd wordt om
naar de werkplaats van een officiële SEAT
dealer te gaan. Let op
● Als het

koelsysteem uitgeschakeld is,
wordt de lucht die van buiten wordt aangezo-
gen, niet ontvochtigd. Om te voorkomen dat
de ruiten beslaan, adviseert SEAT aan de koe-
ling (compressor) ingeschakeld te laten. Voor
het inschakelen toets  indrukken. Het con-
trol el

ampje in de toets moet gaan branden.
● Het maximale verwarmingsvermogen en de
zo snel mog
elijke ontwaseming van de ruiten
worden verkregen wanneer de motor zijn nor-
male werkingstemperatuur bereikt. ●
De luchtin l

aat voor de voorruit moet vrij van
ijs, sneeuw of bladeren zijn, opdat verwar-
ming en airconditioning optimaal kunnen
functioneren en het beslaan van de ruiten
wordt voorkomen. Bedienen met het Easy Connect*-sys-
teem
3 Geldig voor wagens met Media System Touch/Co-
lour.
In het E

asy Connect-systeem kunt u ook di-
verse instellingen doorvoeren voor de Clima-
tronic.
Menu Klimaatregeling openen
● Druk op de toets Setup .
● OF: druk op de toets MENU van het Easy
C onnect
-sy

steem. Gebruik de draaiknop om
het menu Klimaatregeling te kiezen en
open dit.
Op het aanraakscherm kunnen de huidige in-
stellingen, zoals de temperatuur voor de be-
stuurders- en bijrijderszijde, de luchtverde-
ling en de snelheid van de ventilator worden
gewijzigd. Met de toets  worden de be-
s t
uur der

s- en bijrijderstemperaturen ››› bro-
chure Media System Touch/Colour, hoofd-
stuk Klimaatregeling gesynchroniseerd. »
165
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten

Page 168 of 348

Bedienen
Voor het in- of uitschakelen van een functie
of om een s
ubmenu te k
iezen, moet u op de
betreffende functietoets drukken.
Om de informatie over de functies te vergro-
ten ››› pag. 113.
Functie-
toetsFunctie
UITSCHA-KELENDe climatronic wordt uit- resp. ingescha-
keld.
SETUP
Het submenu met de instellingen voor de
airconditioning verschijnt. Hierin kunt u de
volgende instellingen verrichten:
Functietoets Profiel airco
: voor het instellen
van het ventilatorvermogen in de stand AU-
TO. U kunt kiezen tussen zacht, middelma-
tig en krachtig
Functietoets Automatische luchtrecirculatie
voor
het in- en uitschakelen van de automati-
sche luchtrecirculatie ››› pag. 168.
Functietoets Terug
 om het submenu te
verlaten. Bedienen met het Easy Connect*-sys-
t
eem 3 Geldig voor wagens met Media System Plus/Navi
S y

stem.
In het Easy Connect-systeem kunt u ook di-
verse instellingen doorvoeren voor de Clima-
tronic. Menu Klimaatregeling
openen
● Druk op de toets Setup .
Bo v
en aan op het

scherm worden de actuele
instellingen weergegeven, zoals de ingestel-
de temperatuur voor de bestuurderszijde en
de temperatuur voor de bijrijderszijde. De
temperaturen tot +22°C (+72°F) worden weer-
gegeven als blauwe pijlen en temperaturen
hoger dan +22°C (+72°F) als rode pijlen.
Voor het in- of uitschakelen van een functie
of om een submenu te kiezen, moet u op de
betreffende functietoets drukken.
Functie- toetsFunctie
Profiel aircoVoor het instellen van het ventilatorver-
mogen in de stand AUTO. U kunt kiezen
tussen zacht, gemiddeld en krachtig.
OFFDe Climatronic wordt uitgeschakeld.
ONDe Climatronic wordt ingeschakeld.
Functie-toetsFunctie
SETUP
Het submenu met de instellingen voor
de airconditioning verschijnt. Hierin
kunt u de volgende instellingen verrich-
ten:
Functietoets Profiel airco
: voor het instel-
len van het ventilatorvermogen in de
stand AUTO. U kunt kiezen tussen zacht,
middelmatig en krachtig
Functietoets Automatische luchtrecirculatie
voor het in- en uitschakelen van de au-
tomatische luchtrecirculatie
››› pag.
168.
Functietoets Terug
 om het submenu
te verlaten.
Automati-
sche hulp-
verwarming
Het automatisch inschakelen van de ex-
tra verwarming voor koude landen acti-
veren/deactiveren (enkel motoren met
extra verwarming). Met gedeactiveerde
optie kan de verwarming, afhankelijk
van de buitentemperatuur, er langer
over doen dan normaal om de comfort-
temperatuur te bereiken. Gebruiksaanwijzingen voor de aircon-
ditionin
g Het koelsysteem van het interieur werkt al-
l
een w
anneer de mot or dr

aait en de ventilator
aan staat.
Voor een optimale werking van de aircondi-
tioning moeten de ruiten en het panorama-
schuifdak gesloten blijven. Wanneer echter
166

Page 169 of 348

Airconditioning
het interieur bij een stilstaande wagen door
b innen
val
lende zonnestralen sterk is ver-
warmd, kan het afkoelen worden versneld
door de ruiten en het panoramaschuifdak
even te openen.
Climatronic: meeteenheid van de tempera-
tuur op het display van de radio of het navi-
gatiesysteem, al naar gelang af fabriek is ge-
monteerd, omschakelen
Het omzetten van de temperatuurindicatie
van Celsius naar Fahrenheit op het display
van de radio resp. het navigatiesysteem is
mogelijk via het menu op het instrumenten-
paneel ›››
 pag. 30.
Het koelsysteem kan niet worden ingescha-
keld
Als het koelsysteem niet kan worden inge-
schakeld, kan dit de volgende oorzaken heb-
ben: ●
De motor st aat uit.
● De ventilator is uitgeschakeld.
● De zekering van de airconditioning is door-
gesl
agen.
● De buitentemperatuur is lager dan ca. +3°C
(+38°F).
● De compressor van de airconditioning is tij-
delijk uitge
schakeld omdat de motorkoel-
vloeistof te veel is opgewarmd.
● Er is sprake van een andere storing aan de
wagen. Laat de w
agen door een gespeciali-
seerde werkplaats nakijken.
Bijzonderheden
Wanneer de luchtvochtigheid en de buiten-
temperatuur hoog zijn, kan condenswater
door de verdamper van het koelsysteem
druppelen en een plas vormen onder de wa- gen. Dit is normaal en geen teken van lekka-
ge! Let op
Na het starten van de motor kan het resteren-
de voc ht

dat zich in de airconditioning opge-
hoopt heeft, de voorruit bewasemen. Zet de
ontwasemingsfunctie aan om de voorruit zo
snel mogelijk schoon te maken. 167Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten

Page:   < prev 1-10 ... 11-20 21-30 31-40 41-50 51-60 61-70 71-80 81-90 ... 130 next >