Seat Ateca 2018 Handleiding (in Dutch)
Page 261 of 364
Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
Weergave op het display Afb. 214
Op het display van het instrumen-
t enp
aneel:
voorbeelden van herkende snel-
heidsbeperkingen of inhaalverboden met de
overeenkomstige aanvullende borden. De verkeerstekens herkend door het systeem
w
or
den g
etoond op het scherm van het in-
strumentenpaneel ››› afb. 214 en, naargelang
het ingebouwde navigatiesysteem, ook in het
infotainmentsysteem ›››
pag. 34.
Berichten van het
systeem van ver-
keerstekenher-
kenningOorzaak en oplossing
Geen verkeers-
borden beschik‐
baarHet systeem wordt momenteel
opgestart.
OF: de camera heeft geen bord
van verplichting of verbod her-
kend.
Fout: Detectie
van verkeers-
bordenEr is een storing in het systeem.
Laat het systeem nakijken in een
gespecialiseerde werkplaats.
Snelheidswaar-
schuwing niet
beschikbaar op
dit moment.De snelheidswaarschuwings-
functie van het systeem van ver-
keerstekenherkenning is defect.
Laat het systeem nakijken in een
gespecialiseerde werkplaats.
Detectie van
verkeersborden:
Maak de voor-
ruit schoon!De voorruit is vuil nabij de came-
ra.
Reinig de voorruit.
Detectie van
verkeersborden:
Beperkt op dit
momentEr worden geen gegevens over-
gebracht door het navigatiesys-
teem.
Controleer of het navigatiesys-
teem beschikt over actuele kaar-
ten.
OF: de auto bevindt zich in een
streek die niet is opgenomen in
de kaart van het navigatiesys-
teem.
Berichten van het
systeem van ver-
keerstekenher-
kenningOorzaak en oplossing
Geen gegevens
beschikbaarHet systeem van verkeersteken-
herkenning werkt niet in het
land waarin men momenteel
rijdt. ATTENTIE
Als u de berichten die mogelijk verschijnen
neg eer
t, kan de wagen midden in het verkeer
tot stilstand komen en kunnen zich ongeval-
len of ernstig letsel voordoen.
● Negeer nooit de berichten die worden ge-
toond.
● De w
agen tot stilstand brengen zodra dat
veilig k
an. Let op
Het negeren van brandende controlelampjes
en de ov er
eenstemmende berichten kan scha-
de aan de wagen tot gevolg hebben. Werking
De verkeerstekenherkenning werkt niet in al-
l
e l
anden. Houd r
ekening met dit feit wan-
neer u naar het buitenland reist. »
259
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 262 of 364
Bedienen
De weergave van verkeersborden op het in-
s trument
enp
aneel in- en uitschakelen
De permanente weergave van de verkeers-
borden in het instrumentenpaneel kan wor-
den in- of uitgeschakeld in het infotainment-
systeem met de toets en de functietoet-
sen S
ETUP en
B
e
s
tuurdershulpsysteem .
V erk
eer
sborden weergeven
Als de verkeerstekenherkenning ingescha-
keld is, registreert een camera onder de bin-
nenspiegel de verkeersborden voor de wa-
gen. Nadat de informatie van de camera, het
navigatiesysteem en de actuele gegevens
van de wagen zijn gecontroleerd en geëvalu-
eerd, worden maximaal drie geldige ver-
keerssignalen ››› afb. 214 B samen met de
aanvullende borden weergegeven.
Het momenteel geldende sig-
naal voor de bestuurder verschijnt links
op het scherm. Bijvoorbeeld, het verbod
om met meer dan 130 km/u (100 mph)
te rijden ››› afb. 214 A.
Op de tweede plaats wordt
een geldig signaal slechts onder bepaal-
de omstandigheden getoond,
bijv. 100 km/u (60 mph) met het aan-
vullende bord van regen.
Indien de ruitenwisser
werkt tijdens het rijden, wordt het sig-
naal met aanvullend bord van regen ge-
Eerste plaats:
Tweede plaats:
Aanvullend bord: toond op de eerste plaats links, aange-
zien dat
op dat moment van kracht is.
Op de derde plaats wordt een
signaal getoond dat enkel geldig is met
beperkingen, bijv. een inhaalverbod op
bepaalde tijdstippen ››› afb. 214 C.
Snelheidswaarschuwing
Indien het systeem vaststelt dat de op dat
moment toegestane snelheid wordt over-
schreden, kan het de bestuurder waarschu-
wen met een "gong" en een melding op het
scherm van het instrumentenpaneel.
De snelheidswaarschuwing kan volledig wor-
den in- of uitgeschakeld in het infotainment-
systeem met de toets en de functieknop-
pen S
ETUP en
B
e
s
tuurdershulpsysteem ›››
pag. 34
. D e instelling gebeurt in stap-
pen van 5 km/u (3 mph) binnen een interval
tussen 0 km/u (0 mph) en 20 km/u (12 mph)
boven de maximaal toegestane snelheid.
Modus voor aanhangwagen
Wanneer in wagens met in de fabriek gemon-
teerde trekhaak de aanhangwagen op elektri-
sche wijze aangesloten is, kan de weergave
van specifieke verkeersborden voor wagens
die met aanhangwagen rijden, zoals snel-
heidsbeperkingen of inhaalverboden, wor-
den in- of uitgeschakeld. Het in- of uitschake-
len gebeurt in het infotainmentsysteem met
de toets en de functietoetsen
S
ETUP en
B e
s
tuurdershulpsysteem
› ›
›
pag. 34.
Derde plaats:
Voor de aanhangwagenmodus kan de aan-
wijzin
g van de geldende snelheidsbeperkin-
gen worden aangepast aan het type aan-
hangwagen of de wettelijke bepalingen. De
instelling gebeurt in stappen van 10 km/u
(5 mph) binnen een interval tussen 60 km/u
(40 mph) en 130 km/u (80 mph). Indien een
hogere snelheid wordt ingesteld dan toege-
staan in het land in kwestie voor het rijden
met aanhangwagen, toont het systeem auto-
matisch de gebruikelijke snelheidsbeperkin-
gen, bijv. in Duitsland 80 km/u (50 mph).
Wordt de snelheidswaarschuwing voor aan-
hangwagen uitgeschakeld, dan toont het sys-
teem de snelheidsbegrenzingen alsof de wa-
gen geen aanhangwagen had.
Beperkte werking
Het systeem van verkeerstekenherkenning
heeft een aantal beperkingen. De volgende
gevallen kunnen ertoe leiden dat het sys-
teem beperkt of helemaal niet werkt:
● Bij slecht zicht bijv. sneeuw, regen, mist of
dichte nev
el.
● Bij verblinding, bijv. door tegemoetkomend
verkeer of
zonneschijn.
● Bij het rijden met grote snelheid.
● Indien de camera bedekt of vuil is.
● Indien de verkeersborden zich buiten het
gezic
htsveld van de camera bevinden.
260
Page 263 of 364
Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
● Indien de v
erk
eersborden gedeeltelijk of
volledig bedekt zijn, bijv. door bomen, snee-
uw, vuil of andere voertuigen.
● Indien de verkeersborden niet voldoen aan
de voor
schriften.
● Indien de verkeersborden beschadigd of
gebog
en zijn.
● In het geval van wisselende informatiepa-
nelen (vari
abele aanwijzing van verkeerste-
kens met led of andere verlichtingssyste-
men).
● Indien kaarten worden gebruikt in het navi-
gatiesy
steem die niet up-to-date zijn.
● Indien stickers van verkeerstekens zijn ge-
kleef
d op voertuigen, bijv. snelheidsbegren-
zingen op vrachtwagens.
Vermoeidsheidsdetectie (aan-
beveling om t
e pauzeren)*
Inleiding De detectie van vermoeidheid informeert de
be
s
t
uurder zodra het rijgedrag tekenen van
vermoeidheid vertonen. ATTENTIE
Het hogere comfort dankzij de detectie van
vermoeidheid m ag g
een aanleiding zijn tot
het nemen van grotere risico's. Neem tijdens lange ritten regelmatig een pauze; zorg dat
die v
o
ldoende lang is.
● De bestuurder blijft te allen tijde verant-
woordelijk
voor het inschatten van zijn rij-
vaardigheid.
● Rij nooit als u vermoeid bent.
● Het systeem detecteert vermoeidheid van
de best
uurder niet in alle gevallen. Voor aan-
vullende informatie, zie ››› pag. 262, Beper-
kingen aan de werking.
● In bepaalde gevallen interpreteert het sys-
teem foutief
een bedoeld manoeuvre als een
teken van vermoeidheid van de bestuurder.
● Er wordt geen waarschuwing gegevens in
geva
l van een kortstondige dip!
● Houd de meldingen op het instrumentenpa-
neel in de gat
en en reageer zoals vereist. Let op
● De det ectie
van vermoeidheid is uitsluitend
ontwikkeld voor gebruik op autosnelwegen
en andere, goed geasfalteerde wegen.
● Bij schade aan het systeem moet u naar de
werkpl
aats van een officiële dealer gaan voor
reparatie. Werking en bediening
Afb. 215
Op het display van het instrumen-
t enp
aneel: symboo
l voor detectie van ver-
moeidheid. De detectie van vermoeidheid detecteert het
rij
g
edr
ag van de bestuurder aan het begin
van de rit en berekent op basis daarvan de
mate van vermoeidheid. Het systeem verge-
lijkt dit vervolgens continu met het actuele
rijgedrag. Zodra het systeem vermoeidheid
bij de bestuurder ontdekt, geeft dit een
akoestisch signaal en een optische waar-
schuwing middels een symbool in het instru-
mentenpaneel ››› afb. 215 tezamen met een
aanvullend tekstbericht. Het tekstbericht in
het instrumentenpaneel wordt ca. 5 secon-
den weergegeven en verschijnt opnieuw zo-
dra weer vermoeidheid wordt geconstateerd.
Het systeem onthoudt het laatst weergege-
ven bericht.
Het bericht dat verschijnt op het scherm in
het instrumentenpaneel kan worden uitgezet »
261
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 264 of 364
Bedienen
door op de knop te drukken op de rui-
t en
w
isserhendel of de toets aan het multi-
f u
nctie-
stuur ›››
pag. 37.
Via de multifunctie-indicatie ›››
pag. 37
kan worden teruggekeerd naar weergave van
het bericht op het display van het instrumen-
tenpaneel.
Bedrijfscondities
Het rijgedrag wordt uitsluitend berekend bij
snelheden tussen 65 km/u (40 mph) en ca.
200 km/u (125 mph).
Uit- en inschakelen
De detectie van vermoeidheid kan worden
geactiveerd en gedeactiveerd in het Easy
Connect-systeem met de toets en de
f u
nctiet
oets SETUP
› ›
›
pag. 34. Een mar-
kering geeft aan of de instelling is geacti-
veerd.
Beperkingen aan de werking
De detectie van vermoeidheid kent een aan-
tal beperkingen. In de volgende gevallen is
het mogelijk dat de detectie van vermoeid-
heid beperkt of niet werkt:
● Bij snelheden lager dan 65 km/h (40 mph).
● Bij snelheden hoger dan 200 km/h (125
mph).
● Op bochtige wegen.
● Op wegen met slecht wegdek. ●
Onder slec
hte klimatologische omstandig-
heden.
● Bij een sportieve rijstijl.
● Als de bestuurder in ernstige mate wordt
afgel
eid.
De detectie van vermoeidheid wordt gereset
zodra de wagen langer dan 15 minuten heeft
stilgestaan, het contact wordt uitgeschakeld
of de bestuurder de veiligheidsgordel heeft
ontgrendeld en het portier heeft geopend.
Als gedurende langere tijd langzaam wordt
gereden (trager dan 65 km/u (40 mph)), re-
set het systeem de vermoeidheidsbereke-
ning automatisch. Zodra weer sneller wordt
gereden, wordt de rijstijl opnieuw berekend.
Inparkeersysteem (Park As-
sis
t)*
Gerelateerde video Afb. 216
Intelligente op-
los s
ingen Inleiding tot thema
Het inparkeersysteem is een bijkomende
fu
nctie
van ParkPilot ››› pag. 270 en helpt de
bestuurder om:
● een geschikte plek te vinden om te parke-
ren
● een park
eermodus te selecteren
● recht en schuin achteruit te parkeren in een
ges
chikte plek
● recht vooruit te parkeren in een geschikte
plek
● v
ooruit een rechte parkeerplaats te verlaten
In auto's met
inparkeersysteem en in de fa-
briek ingebouwde radio worden het gebied
vooraan, achteraan en aan de zijkanten, als-
ook de positie van de obstakels ten opzichte
van de auto getoond.
Het inparkeersysteem heeft een aantal be-
perkingen die eigen zijn aan het systeem en
het gebruik ervan vereist bijzondere aan-
dacht door de bestuurder ››› .
ATTENTIE
De technologie van het inparkeersysteem
heeft een aant
al beperkingen die eigen zijn
aan het systeem zelf en aan het gebruik van
ultrasoonsensoren. Het gebruik van het in-
parkeersysteem mag nooit aanleiding zijn tot
het nemen van grotere risico's. Ondanks het 262
Page 265 of 364
Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
systeem moet de bestuurder te allen tijde
opmerkzaam b
lij
ven.
● Iedere onbedoelde beweging van de wagen
kan erns
tig letsel tot gevolg hebben.
● De snelheid en de rijstijl aanpassen aan het
zicht, het
weer, het wegdek en het verkeer.
● Het oppervlak van bepaalde voorwerpen en
kledin
gstukken kan de signalen van de ultra-
soonsensoren niet weerkaatsen. Het systeem
kan deze voorwerpen en personen met de ge-
noemde kleding niet of niet goed detecteren.
● Externe geluidsbronnen kunnen de signa-
len v
an de ultrasoonsensoren beïnvloeden. In
bepaalde omstandigheden kan dit ertoe lei-
den dat de aanwezigheid van personen of
voorwerpen niet vastgesteld wordt.
● De ultrasoonsensoren hebben dode hoeken
waarin personen en o
bjecten niet kunnen
worden waargenomen.
● Houd altijd de omgeving van de auto in het
oog, aangez
ien de ultrasoonsensoren kleine
kinderen, dieren en bepaalde voorwerpen
niet in alle situaties perfect opmerken. ATTENTIE
Het snel draaien van het stuur bij het in- of
uitpark er
en met het inparkeersysteem kan
ernstige letsels tot gevolg hebben.
● Neem het stuur niet vast tijdens manoeu-
vres
voor het in- en uitparkeren, zolang het
systeem dit niet vraagt. Doet u dit wel, dan
wordt het systeem buiten werking gesteld tij- dens het manoeuvre en wordt het parkeerpro-
ce
s
geannuleerd. VOORZICHTIG
● In bep aal
de omstandigheden detecteren de
ultrasoonsensoren geen obstakels zoals bijv.
aanhangerdissels, stangen, vangrails, palen,
dunne bomen of een achterklep die openstaat
of wordt geopend; dergelijke obstakels kun-
nen de auto beschadigen.
● Bepaalde accessoires die achteraan op de
auto gemont
eerd zijn, zoals een fietsendra-
ger, kunnen de werking van het inparkeersys-
teem verstoren en schade veroorzaken.
● Het inparkeersysteem gebruikt geparkeer-
de voer
tuigen, stoepranden en andere voor-
werpen als referentie. Let erop dat de banden
en velgen niet beschadigd raken bij het par-
keren. Onderbreek zo nodig het parkeerma-
noeuvre om schade aan de auto te vermijden.
● De ultrasoonsensoren van de bumper kun-
nen besc
hadigd of verschoven worden indien
ze een slag krijgen, bijv. bij het in- of uitpar-
keren.
● Bij het schoonmaken met hogedrukreini-
gers
of dampstralers om de ultrasoonsenso-
ren te reinigen, alleen kort direct sproeien en
altijd een afstand van meer dan 10 cm aan-
houden.
● Een kentekenplaat of kentekenplaathouder
aan de voor
zijde met afmetingen die groter
zijn dan de opening voor de kentekenplaat, of een gebogen of vervormde kentekenplaat kan
ert
oe l
eiden dat:
– er verkeerde detecties plaatsvinden
– de sensoren zicht verliezen
– het parkeermanoeuvre wordt geannu-
leerd of het systeem slecht parkeert
● Indien een van de ultrasoonsensoren defect
raakt, wor
dt de overeenkomstige zone van
deze sensorengroep (vooraan of achteraan)
uitgeschakeld en kan ze niet worden geacti-
veerd tot de storing is verholpen. De senso-
ren van de andere bumper kunnen dan nog
steeds op normale wijze gebruikt worden. In-
dien er een storing is in het systeem, wordt
het aanbevolen om naar een gespecialiseerde
werkplaats te gaan. SEAT raadt u aan om
daarvoor een SEAT-dealer te raadplegen. Let op
● Om een deg elijk
e werking van het systeem
te garanderen, houdt u de ultrasoonsensoren
schoon, ijs- en sneeuwvrij, plakt u er niets op
en bedekt u ze ook niet.
● Door bepaalde geluidsbronnen, zoals hob-
belig asfa
lt of straatstenen, en het lawaai van
andere voertuigen kan het inparkeersysteem
of de ParkPilot verkeerde waarschuwingen af-
geven.
● Om vertrouwd te raken met het systeem en
zijn fu
ncties, beveelt SEAT aan om te oefenen
met de bediening van het systeem op een
plaats met weinig verkeer of in een parking. 263
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 266 of 364
Bedienen
Beschrijving van het inparkeersys-
t eem Afb. 217
Boven in de middenconsole: toets
om het inp
ark
eersysteem in te schakelen. De onderdelen van het inparkeersysteem zijn
de u
ltr
a
soonsensoren in de voor- en achter-
bumper, de toets ›››
afb. 217 om het sys-
teem in en uit te schakelen, en de aanwijzin-
gen op het scherm van het instrumentenpa-
neel.
Voortijdig beëindigen of automatisch onder-
breken van de manoeuvres om in of uit te
parkeren
Het inparkeersysteem onderbreekt de ma-
noeuvres voor het in- of uitparkeren in de vol-
gende gevallen:
● Er wordt gedrukt op de toets
. ●
Een snelheid
van ca. 7 km/u (4 mpu) wordt
overschreden.
● De bestuurder neemt het stuur vast.
● Het parkeermanoeuvre wordt niet afgerond
binnen ca. 6 minut
en na activering van de
stuurhulp.
● Er is een storing in het systeem (het sys-
teem is
tijdelijk niet beschikbaar).
● De ASR wordt uitgeschakeld.
● De ASR of ESC grijpt in om te regelen.
● Het bestuurdersportier wordt geopend.
Om het manoeu
vre weer te beginnen, mogen
deze gevallen zich niet voordoen en drukt u
opnieuw op de toets .
Bijzonderheden
Het inparkeersysteem heeft een aantal be-
perkingen die eigen zijn aan het systeem.
Om die reden is het bijvoorbeeld niet moge-
lijk om ermee in of uit te parkeren in scherpe
bochten.
Bij het in- en uitparkeren klinkt een kort sig-
naal om de bestuurder te vragen de vooruit-
of achteruitversnelling te schakelen (naarge-
lang het geval). Bij de volgende manoeuvres
geeft het hulpsysteem de verandering van
versnelling aan de bestuurder aan, uiterlijk
wanneer het continu geluidssignaal ver- schijnt (object aanwezig op
≤ 30 cm) in de
Park
Pilot.
Wanneer het inparkeersysteem draait aan het
stuur met stilstaande auto, verschijnt op het
scherm van het instrumentenpaneel daar-
naast ook het symbool . Houd het rempe-
daal ingetrapt zolang het symbool in het in-
strumentenpaneel blijft branden, zodat de
wielen draaien met stilstaande wagen. Op
die manier heeft het systeem minder ma-
noeuvres nodig om het parkeren af te ron-
den.
Rijden met een aanhangwagen
Het inparkeersysteem kan niet worden inge-
schakeld als de in de fabriek ingebouwde
trekhaak ››› pag. 288 op een elektrische wij-
ze op de aanhangwagen aangesloten is.
Na het verwisselen van een wiel
Indien na het verwisselen van een wiel de au-
to niet langer juist in- of uitparkeert, kan het
zijn dat de omtrek van het nieuwe wiel an-
ders is en dat het systeem zich daaraan moet
aanpassen. Deze aanpassing is automatisch
en gebeurt tijdens het rijden. Enkele minuten
langzaam draaien in beide richtingen en met
lage snelheid 20 km/u [12 mph]) kan bijdra-
gen aan dat aanpassingsproces ››› in Inlei-
din g t
ot
thema op pag. 262.
264
Page 267 of 364
Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
Een parkeermodus selecteren Afb. 218
Overzicht van de beperkte weergaven
voor de p ark
eermodi: Recht achteruit inpar-
keren. Schuin achteruit inparkeren. Schuin
vooruit inparkeren. Afb. 219
Op het display van het instrumen-
tenp aneel: beperkt
e weergave van het inpar-
keersysteem. Een parkeermodus selecteren met het inpar-
k
eer
sy
steem met voorafgaand passeren van
de parkeerplaats
Na activering van het inparkeersysteem en
detectie van een parkeerplaats wordt op het
scherm van het instrumentenpaneel een par-
keermodus voorgesteld. Het inparkeersys- reem selecteert automatisch de parkeermo-
dus. De g
eselecteerde modus wordt getoond
op het scherm van het instrumentenpaneel
››› afb. 219. Ook wordt de beperkte weergave
van de andere mogelijke parkeermodi ge-
toond ››› afb. 218. Indien de modus geselec-
teerd door het systeem niet overeenkomt met
de gewenste modus, kunt u een andere mo-
dus selecteren door opnieuw te drukken op
de toets ››› afb. 217.
Handeling
1.Er moet voldaan zijn aan de vereiste voorwaar-
den om te kunnen inparkeren met het inparkeer-
systeem ››› pag. 267.
Handeling
2.
Indrukken toets .
Als het systeem is ingeschakeld, brandt een con-
trolelampje in de toets . Daarnaast wordt op
het scherm van het instrumentenpaneel de gese-
lecteerde parkeermodus getoond en in de be-
perkte weergave de andere parkeermodus waar-
naar u kunt wisselen.
3.
Schakel het knipperlicht in van de zijde van de
weg waar u wilt parkeren. Op het display in het
instrumentenpaneel wordt de desbetreffende zij-
de van het wegdek weergegeven. Indien geen
knipperlicht wordt gekozen, parkeert het sys-
teem standaard aan de rechterzijde in rijrichting.
4.
Druk indien nodig de toets opnieuw in om te
veranderen naar de volgende parkeermodus.
Nadat gewisseld is naar alle mogelijke parkeer-
modi, wordt het systeem uitgeschakeld wanneer
u opnieuw drukt op de toets
.» 265
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 268 of 364
Bedienen Handeling
5.Druk zo nodig opnieuw op de toets om het
systeem weer te activeren.
6.
Volg de aanwijzingen op het scherm van het in-
strumentenpaneel zonder uw aandacht van het
verkeer af te wenden en ga met de auto naast de
parkeerplaats staan. Speciaal geval van schuine parkeerplaats om
vooruit
in t
e parkeren zonder voorafgaand
passeren van de parkeerplaats
Handeling
1.Er moet voldaan zijn aan de vereiste voorwaar-
den om te kunnen inparkeren met het inparkeer-
systeem ››› pag. 267.
Handeling
2.Rijd vooruit naar de parkeerplaats zonder de
aandacht van het verkeer af te wenden en stop
de auto.
3.
Druk de toets eenmaal in.
Als het systeem is ingeschakeld, brandt een con-
trolelampje in de toets . Daarnaast wordt op
het scherm van het instrumentenpaneel de gese-
lecteerde parkeermodus getoond zonder beperk-
te weergave.
4.Laat het stuur los ››› in Inleiding tot thema op
pag. 263. 266
Page 269 of 364
Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
Parkeren met het inparkeersysteem Afb. 220
Op het display van het instrumenten-
paneel: r ec
ht parkeren. Een parkeerplaats
zoeken. Positie om te parkeren. Manoeu-
vreren. Afb. 221
Op het display van het instrumenten-
paneel: s c
huin parkeren. Een parkeerplaats
zoeken. Positie om te parkeren. Manoeu-
vreren. Legenda van
afb. 220
en
afb. 221:
Aanwijzing om vooruit te rijden
Uw wagen
Auto geparkeerd
Parkeerplaats gedetecteerd
Aanwijzing om te parkeren
Aanwijzing om het rempedaal in te trap-
pen
1 2
3
4
5
6 Voortgangsbalk
V oor
t
gangsbalken
De voortgangsbalk ››› afb. 220 7 en
›››
afb
.
221 7 geeft op symbolische wijze de relatie-
v e af
s
tand die nog moet worden afgelegd
aan op het scherm van het instrumentenpa-
neel. Hoe groter de afstand, hoe voller de
voortgangsbalk. Bij het vooruitrijden vermin- 7 dert de inhoud van de voortgangsbalk naar
bo
v
en, b
ij het achteruitrijden naar onderen.
Vereiste voorwaarden om in te parkeren met
het inparkeersysteem
In het geval van rechte parkeerplaatsenIn het geval van schui-ne parkeerplaatsen
De aandrijfslipregeling (ASR) moet ingeschakeld zijn ››› pag. 202.» 267
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 270 of 364
BedienenIn het geval van rechte
parkeerplaatsenIn het geval van schui-ne parkeerplaatsen
Niet sneller rijden dan ca.40 km/u (25 mpu) bij het
passeren van de parkeer- plaats.Niet sneller rijden dan ca.20 km/u (12 mpu) bij het
passeren van de parkeer- plaats.
Een afstand tussen 0,5 en 2,0 meter aanhouden bij het passeren van de parkeerplaats.
Lengte van de parkeer-
plaats: lengte van de auto + 0,8 meterBreedte van de parkeer-
plaats: breedte van de au- to + 0,8 meter
Niet sneller rijden dan ca. 7 km/u (4 mpu) bij het inpar-
keren. Parkeren
Voer de volgende handelingen uit:
1.
Er moet voldaan zijn aan alle nodige voorwaar-
den om te kunnen inparkeren met het inparkeer-
systeem
››› pag. 267 en de parkeermodus moet
geselecteerd zijn ››› pag. 265.
2.
Kijk naar de weergave op het scherm van het in-
strumentenpaneel of de parkeerplaats gedetec-
teerd werd als "geschikt" en de juiste positie be-
reikt werd om te parkeren ››› afb. 220
of ››› afb.
221 .
De parkeerplaats zal beschouwd zijn als "ge-
schikt" als op het scherm van het instrumenten-
paneel de aanwijzing om te parkeren 5
ver-
schijnt.
3.Stop de auto en schakel na een korte pauze de
achteruitversnelling in.
Voer de volgende handelingen uit:
4.Laat het stuur los ››› in Inleiding tot thema op
pag. 263.
5.
Let op het volgende bericht: Stuurhulp ac-
tief. Let op omgeving.
Terwijl u de omgeving goed in het oog houdt, ac-
celereert u voorzichtig tot maximaal 7 km/u (4
mpu).
Tijdens het parkeermanoeuvre neemt het sys-
teem enkel het sturen over. Als bestuurder moet
u accelereren, zo nog koppelen, van versnelling
veranderen en remmen.
6.
Keer terug tot het continue signaal van de ParkPi-
lot klinkt.
OF: keer terug tot op het scherm van het instru-
mentenpaneel de aanwijzing van vooruitrijden
verschijnt ››› afb. 220
of ››› afb. 221 .
OF: keer terug tot op het scherm van het instru-
mentenpaneel de melding Park Assist be-
eindigd verschijnt.
De voortgangsbalk 7 geeft de afstand aan die
moet worden afgelegd ››› pag. 267.
7.
Trap het rempedaal in tot het inparkeersysteem
klaar is met draaien aan het stuur.
OF: tot het symbool verdwijnt van het scherm
van het instrumentenpaneel.
8.Eerste versnelling inschakelen.
Voer de volgende handelingen uit:
9.
Rijd vooruit tot het continue signaal van de Park-
Pilot klinkt.
OF: rijd vooruit tot op het scherm van het instru-
mentenpaneel de aanwijzing van achteruitrijden
verschijnt.
Het inparkeersysteem rijdt de auto vooruit en
achteruit tot hij in het midden van de parkeer-
plaats staat ››› afb. 220
of ››› afb. 221 .
10.
Voor een optimaal resultaat wacht u aan het eind
van elk manoeuvre tot het inparkeersysteem
klaar is met draaien aan het stuur.
Het parkeermanoeuvre eindigt wanneer een over-
eenkomstige melding verschijnt op het scherm
van het instrumentenpaneel en eventueel een ge-
luidssignaal klinkt. Let op
Indien tijdens het parkeren het manoeuvre
vroe g
tijdig beëindigd wordt, is het resultaat
mogelijk niet optimaal. 268