Seat Ateca 2018 Handleiding (in Dutch)
Manufacturer: SEAT, Model Year: 2018, Model line: Ateca, Model: Seat Ateca 2018Pages: 364, PDF Size: 7.42 MB
Page 221 of 364

Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
Systemen ter ondersteuning
v an de be
s
tuurder
Start/stop-systeem* Beschrijving en werking Het start-stopsysteem kan u helpen brand-
st
of
te besparen en de CO 2-emissie te beper-
ken.
In de start/stop-stand wordt de motor auto-
matisch afgezet zodra de wagen stil komt te
staan of uitrolt, bijv. voor een verkeerslicht.
Het contact blijft ingeschakeld tijdens de pe-
riode van stilstand. Zodra verder gereden kan
worden, wordt de motor weer automatisch
gestart. In deze situatie blijft het licht van de
knop START ENGINE STOP vast branden
1)
.
Z odr
a het
contact wordt ingeschakeld, wordt
automatisch het start/stop-systeem geacti-
veerd.
In het Easy Connect-systeem kunt u nadere
informatie raadplegen over het start/stop-
systeem: door op de toets te drukken in
het menu
Status van de wagen .
B a
sisvoorwaarden voor start/stop-stand
● Het bestuurdersportier moet gesloten zijn. ●
De bes
tuurder draagt de veiligheidsgordel.
● De motorkap is gesloten.
● De motor heeft een minimale bedrijfstem-
peratuur ber
eikt.
● De achteruitversnelling is niet ingescha-
keld.
● D
e auto staat niet op een steile helling. ATTENTIE
● Nooit de mot or afz
etten voordat de wagen
volledig tot stilstand is gekomen. De werking
van de rembekrachtiging en de stuurbekrach-
tiging zijn dan niet meer volledig gegaran-
deerd. U moet dan meer kracht leveren om
het stuurwiel te verdraaien of om te remmen.
Omdat de wagen dus niet zo remt en stuurt
als u gewend bent, kan dit tot ongevallen en
ernstige verwondingen leiden.
● Trek nooit de sleutel uit het contactslot zo-
lang de w
agen in beweging is. Het stuurslot
zou het stuurwiel kunnen blokkeren en u bent
dan niet meer in staat de wagen te besturen.
● Om verwondingen te voorkomen, moet u al-
tijd ervoor
zorgen dat het start/stop-systeem
is uitgeschakeld zodra u in het motorcompar-
timent werkt ››› pag. 221. VOORZICHTIG
Het start/stop-systeem moet altijd uitgescha-
kel d
zijn als u met de wagen door water
waadt ››› pag. 221. Motor afzetten/starten
Wagens met versnellingsbak
– Voordat u de wagen tot stilstand brengt of
wanneer de w ag
en stilstaat, zet u de ver-
snelling in de vrijstand en laat u het koppe-
lingspedaal los. De motor gaat uit. Op het
display in het instrumentenpaneel ver-
schijnt het controlelampje . De motor kan
uitschakelen voordat de wagen tot stil-
stand komt tijdens de vertragingsfase (bij 7
km/u).
– Zodra u het koppelingspedaal weer intrapt,
star
t de motor weer. Het controlelampje
gaat uit.
Wagens met automatische versnellingsbak – Rem de wagen af totdat deze stilstaat en
houd de voet
op het rempedaal. De motor
gaat uit. In het display verschijnt het con-
trolelampje . De motor kan uitschakelen
voordat de wagen tot stilstand komt tijdens
de vertragingsfase (bij 7 km/u of 2 km/u »1)
Alleen wagens met Keyless Access.
219
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 222 of 364

Bedienen
afhankelijk van het type versnellingsbak
v an de w
ag
en).
– Zodra u het rempedaal weer intrapt, start
de motor weer
. Het controlelampje gaat uit.
Bij wagens met Auto Hold*-systeem zal de
motor bij actief systeem niet starten alsu
uw voet van het rempedaal haalt. De motor
start wanneer het gaspedaal wordt inge-
trapt.
Aanvullende informatie over de automati-
sche transmissie
De motor stopt als de keuzehendel in de
standen P, D, N en S staat, alsmede in de
handbediende stand. Als de keuzehendel in
de stand P staat, blijft de motor ook uit als u
uw voet van het rempedaal neemt. Om de
motor opnieuw te starten, moet u het gaspe-
daal intrappen of naar een andere rijstand
schakelen en de rem loslaten.
Als u de keuzehendel in de stand R zet tij-
dens stilstand, start de motor weer.
Wissel van D naar P om te voorkomen dat de
motor per ongeluk start als u bij schakelen R
passeert.
Bijkomende informatie over wagens met
Adaptive Cruise Control (ACC)
In wagens met ACC start de motor in bepaal-
de omstandigheden opnieuw indien de ra-
darsensor detecteert dat de voorligger weer
begint te rijden. Let op
● In wag en
s met automatische versnellings-
bak kunt u zelf bepalen of de motor moet
worden afgezet of niet door minder of meer
kracht op het rempedaal uit te oefenen. Als u
het rempedaal slechts voorzichtig intrapt,
bijv. in een file waarin regelmatig wordt opge-
trokken en afgeremd, dan wordt de motor
niet afgezet bij stilstand van de wagen. Zodra
u het rempedaal flink intrapt, stopt de motor.
● Bij wagens met schakelbak moet u tijdens
stil
stand het rempedaal ingetrapt houden om
te voorkomen dat de wagen wegrolt.
● Als bij wagens met schakelbak de motor
"afsl
aat", kan die direct opnieuw worden ge-
start door het koppelingspedaal in te trap-
pen. Het volgende is van toepassing:
Het systeem kan de start/stop-stand om di-
v
er
se r
edenen onderbreken.
De motor stopt niet
Na stilstand controleert het systeem of aan
bepaalde voorwaarden is voldaan. De motor
stopt niet in onder andere de volgende geval-
len:
● De motor heeft de min. temperatuur voor
de star
t/stop-stand nog niet bereikt. ●
De interieur
temperatuur ingesteld in de kli-
maatregeling is nog niet bereikt.
● De interieurtemperatuur is erg hoog/laag.
● Ontwasemingstoets geactiveerd
›››
pag. 52.
● De parkeerhulp* is ingeschakeld.
● De accu is erg leeg.
● Het stuurwiel is flink verdraaid of wordt mo-
menteel g
edraaid.
● Er bestaat gevaar voor condensvorming.
● Na het selecteren van de achteruit.
● Bij een zeer steile helling.
In het dis
play van het instrumentenpaneel
verschijnt dan ; bovendien wordt in het be-
stuurdersinformatiesysteem* weer-
gegeven.
De motor start vanzelf
Tijdens stilstand kan de normale start/stop-
stand worden onderbroken in de volgende
gevallen: De motor start zonder toedoen van
de bestuurder.
● De interieurtemperatuur wijkt af van de
waarde in
gesteld in de klimaatregeling.
● Ontwasemingstoets geactiveerd
›››
pag. 52.
● Het rempedaal is diverse keren achter elk-
aar ingetr
apt.
● De accu is erg leeg.
220
Page 223 of 364

Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
● Hoog s tr
oom
verbruik.Let op
Als bij wagens met automatische transmissie
de keuz ehendel
in de stand D, N of S wordt
gezet nadat de achteruit is gekozen, moet
eerst weer harder dan 10 km/u (6 mpu) met
de auto zijn gereden voordat het systeem de
motor weer stopt indien nodig. Handmatig in-/uitschakelen met het
st
ar
t-stopsysteem Afb. 184
Middenconsole: knop van het Start-
St op sy
steem. Als u het systeem niet wilt gebruikt, kunt u
dit
h
andm
atig uitschakelen.
– Om het start/stop-systeem handmatig uit
of in te s
chakelen, drukt u op de toets .
Als het systeem is uitgeschakeld, blijft het
toetssymbool geel branden. Let op
Het systeem schakelt automatisch weer in
telk en
s nadat u de motor zelf heeft uitge-
schakeld tijdens stilstand. De motor start au-
tomatisch. Aanwijzingen voor de bestuurder op
het di
s
play van het instrumentenpa-
neel Start/stop-systeem uitgeschakeld.
Motor handmatig starten
Dez e aan
wijzing voor de bestuurder ver-
schijnt wanneer niet aan bepaalde voorwaar-
den is voldaan tijdens de stilstand en het
start/stop-systeem de motor niet opnieuw
kan starten. U moet de motor dan handmatig
starten.
Start/stop-systeem: Storing!
Functie niet beschikbaar
Er is een storing opgetreden in het
start/stop-systeem. Rijd naar een gespeciali-
seerde werkplaats om de storing te laten re-
pareren. Bergafdaalhulp (HDC)
Be s
chrijving en werking 3 Geldig voor wagens: 4Drive
D e ber
gafdaalhulp beperkt de snelheid bij
steile hellingen door automatisch de vier wie-
len te remmen, zowel bij vooruit- als bij ach-
teruitrijden. Het antiblokkeersysteem van de
remmen blijft actief, zodat verhinderd wordt
dat de wielen blokkeren. In wagens met
schakelbak past de bergafdaalhulp de theo-
retische snelheid aan zonder de motor te
remmen onder het stationaire toerental.
Nadat de afdaling van een helling is gestart
met minder dan 30 km/u (18 mpu), wordt de
snelheid beperkt tot een minimum van 2
km/u (1 mpu) en een maximum van 30 km/u
(18 mpu). Wanneer hij dit opportuun acht,
kan de bestuurder de snelheid verhogen of
verlagen binnen de vermelde limiet door het
gas- of rempedaal in te trappen. Op dat mo-
ment wordt de functie onderbroken en daar-
na eventueel opnieuw geactiveerd.
Het is echter onontbeerlijk dat het oppervlak
voldoende grip garandeert. De bergafdaal-
hulp kan daarom bijvoorbeeld niet naar be-
horen werken als een afdaling glad is door ijs
of door olie.
De bergafdaalhulp is beschikbaar wanneer
op het scherm van het instrumentenpaneel
de indicatie wordt getoond. »
221
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 224 of 364

Bedienen
De bergafdaalhulp grijpt automatisch in als
aan de v
o
lgende voorwaarden is voldaan:
● De motor draait.
● Het rijprofiel Offro
ad ››› pag. 255 is gese-
lecteerd. Er wordt gereden met een snelheid
van minder dan 30 km/u (18 mpu) (op het
scherm van het instrumentenpaneel wordt de
indicatie getoond).
● De helling van de afdaling is minstens 10%
bij het
vooruitrijden en 9% bij het achteruit-
rijden.
● Het rem- en gaspedaal worden niet inge-
trapt.
D
e bergafdaalhulp wordt uitgeschakeld wan-
neer het rem- of gaspedaal wordt ingetrapt,
of als de helling minder dan 5% is. De functie
kan handmatig worden uitgeschakeld in het
Easy Connect-systeem met de toets en de
f u
nctiet
oets HDC
› ›
›
afb. 42.
Controlelampjes
››› in Waarschuwings- en controlelampjes
op p ag. 126
.
Gaat wit branden
De bergafdaalhulp is actief.
Gaat grijs branden
De bergafdaalhulp is niet actief. Het systeem is inge-
schakeld maar regelt niet. Na het inschakelen van het contact gaan ter
c
ontr
o
le kort enkele waarschuwings- en con-
trolelampjes branden. Na enkele seconden
doven de lampjes. ATTENTIE
Veiligheidsaanwijzingen ›››
in Waarschu-
win g
s- en controlelampjes op pag. 126 in
acht nemen. ATTENTIE
Wees altijd op uw hoede om te remmen. An-
ders k
unnen er zich ongevallen en letsels
voordoen.
● De bergafdaalhulp is enkel een hulpsys-
teem dat
in bepaalde systeem de wagen niet
voldoende kan remmen bij het afdalen.
● De snelheid van de wagen kan ondanks de
tus
senkomst van de bergafdaalhulp toene-
men. Auto Hold-functie
B e
s
chrijving en werking Afb. 185
Onder in de middenconsole: toets
v an de Aut
o Ho
ld-functie. Het controlelampje in de toets
››
›
afb. 185
blijft branden zolang de functie Auto Hold in-
geschakeld is.
Na inschakeling helpt de Auto Hold-functie
de bestuurder om de wagen vaak of enige
tijd stil te houden met draaiende motor, bij-
voorbeeld op een helling, voor een rood ver-
keerslicht of in situaties met veel verkeer
waarbij u telkens weer moet stoppen en weg-
rijden.
De ingeschakelde Auto Hold-functie verhin-
dert automatisch dat de stilstaande wagen
zich verplaatst, zonder dat u het rempedaal
hoeft in te trappen.
222
Page 225 of 364

Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
Nadat de Auto Hold-functie heeft vastgesteld
d at
de w
agen stilstaat en het rempedaal is
gelost, houdt ze de wagen tegen. U kunt de
voet van het rempedaal halen.
Als de bestuurder het rempedaal kort intrapt
of het gaspedaal intrapt om verder te rijden,
dan laat de functie Auto Hold de rem los. De
wagen gaat conform de helling rijden.
Als bij stilstaande wagen een van de voor-
waarden voor werking van de Auto Hold-func-
tie niet langer is vervuld, wordt die functie
uitgeschakeld en gaat het controlelampje
van de toets uit ››› afb. 185. De elektronische
parkeerrem wordt indien nodig ingeschakeld
om de wagen op een veilige manier te parke-
ren ››› .
V oor
w
aarden om de wagen tegen te houden
met functie Auto Hold
● Het bestuurdersportier is gesloten.
● De bestuurder draagt de veiligheidsgordel.
● De motor draait.
De fu
nctie Auto Hold in- en uitschakelen
Druk op toets ››› . Het controlelampje in
de t oets
g
aat uit wanneer de functie Auto
Hold uitgeschakeld is. Automatisch in- en uitschakelen van de func-
tie Auto Hol
d
Indien voordat het contact wordt uitgezet de
functie Auto Hold werd ingeschakeld met de
toets , blijft de functie ingeschakeld na het
opnieuw aanzetten van het contact.
Werd de functie Auto Hold niet ingeschakeld,
dan blijft ze automatisch uitgeschakeld na
het opnieuw aanzetten van het contact.
De functie Auto Hold wordt automatisch in-
geschakeld als aan de volgende voorwaar-
den is voldaan:
Aan alle punten moet tegelijk ››› voldaan zijn:
SchakelbakAutomatische ver-
snellingsbak
1.De gestopte wagen wordt op een vlakke onder-
grond of op een helling op zijn plaats gehouden met het rempedaal.
2.De motor draait "correct".
Als er tegelijkertijd ge-
koppeld en gas gege-
ven wordt, wordt de
rem geleidelijk losge-
laten.Tijdens het gas geven
wordt de rem geleide-
lijk losgelaten. De functie Auto Hold wordt automatisch uit-
g
e
s
chakeld als aan de volgende voorwaar-
den is voldaan:
SchakelbakAutomatische ver- snellingsbak
1.Indien een van de voorwaarden vermeld in ››› pag.
223, Voorwaarden om de wagen tegen te houden met functie Auto Hold niet langer is vervuld.
2.Als de motor onregelmatig draait of een storing
vertoont.
3.Als de motor wordt uit-gezet of afslaat.Als de motor wordt uit- gezet.
4.Als u tegelijk koppelten het gaspedaal in- trapt.Als u het gaspedaal in- trapt.
5.
Als een van de bandenslechts een minimaal
contact met de bodem
heeft, bijv. bij gekruiste assen. ATTENTIE
De intelligente technologie in de Auto Hold-
fu nctie k
an de limieten opgelegd door de na-
tuurkundige wetten niet overwinnen en werkt
enkel binnen de eigen grenzen van het sys-
teem. Het grotere comfort dat de Auto Hold-
functie biedt mag nooit aanleiding zijn tot het
nemen van grotere risico's.
● Laat uw wagen nooit met draaiende motor
en met ing
eschakelde functie Auto Hold ach-
ter. » 223
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 226 of 364

Bedienen
●
De Aut o Ho
ld-functie kan de wagen niet al-
tijd bergop stilhouden of bergaf voldoende
remmen, bijv. bij een glad of bevroren weg-
dek. Let op
Voordat u een wasstraat binnenrijdt, moet u
de Aut o Hol
d-functie altijd uitschakelen, om-
dat het automatisch inschakelen van de elek-
tronische parkeerrem schade kan veroorza-
ken. Snelheidsregelsysteem (SRS)*
W erk in
g Afb. 186
Display in het instrumentenpaneel:
s t
at
usaanduidingen van GRA. Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 45
De cruise control (GRA) zorgt ervoor dat tij-
dens het vooruit rijden met snelheden vanaf
ongeveer 20 km/u (15 mijl per uur) de gepro-
grammeerde snelheid constant wordt aange-
houden.
De GRA vermindert de snelheid van de wagen
enkel door niet meer te accelereren, niet door
actieve tussenkomst van de remmen ››› .
C ontr
o
lelampje
Wanneer het controlelampje gaat bran-
den, betekent dit dat het snelheidsregelsys-
teem in werking is.
Wanneer het contact wordt ingeschakeld,
gaan sommige controle- en waarschuwings-
lampjes enkele seconden aan terwijl ze een
werkingscontrole uitvoeren. Na enkele secon-
den gaan de lampjes uit.
Weergave op het display van de GRA
Status afb. 186:
GRA tijdelijk uitgeschakeld. De gepro-
grammeerde snelheid wordt in kleine of
donkere cijfers weergegeven.
Systeemfout. Raadpleeg een gespeciali-
seerde werkplaats.
GRA ingeschakeld. Het snelheidsgeheu-
gen is leeg.
A B
C De GRA is actief. De geprogrammeerde
s
nelheid w
or
dt in grote cijfers weergege-
ven. ATTENTIE
Als u met een constante snelheid niet op een
vei lig
e afstand van andere weggebruikers
kunt rijden, kan het gebruik van het snel-
heidsregelsysteem tot ongevallen en ernstig
letsel leiden.
● Gebruik het snelheidsregelsysteem nooit in
druk v
erkeer, als de veiligheidsafstand onvol-
doende is, op steile wegen, op bochtige of
gladde wegen (sneeuw, ijs, regen of stenen),
en op overstroomde wegen.
● Gebruik het SRS ook nooit buiten de ver-
harde w
egen of op onverharde wegen.
● Pas de snelheid aan en houd een veilige af-
stand aan t
ot uw voorliggers afhankelijk van
het zicht, het klimaat, het wegdek en het ver-
keer.
● Schakel het snelheidsregelsysteem altijd
na ge
bruik uit om te voorkomen dat de snel-
heid onverwacht geregeld wordt.
● Het is gevaarlijk weer terug te gaan naar de
opge
slagen snelheid wanneer die snelheid te
hoog is voor de omstandigheden van dat mo-
ment (wegdek, verkeer, weersgesteldheid).
● Bij het bergafwaarts rijden kan het snel-
heidsre
gelsysteem de snelheid niet constant
houden. Door het eigen gewicht van de wa-
gen kan de snelheid toenemen. Schakel terug
of rem de wagen met de voetrem af. D
224
Page 227 of 364

Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
ATTENTIE
Veiligheidsaanwijzingen ››› in Waarschu-
win g
s- en controlelampjes op pag. 126 in
acht nemen. Bediening van het snelheidsregelsys-
teem*
Lees aandachtig de aanvullende informatie
›› ›
pag. 45
De waarde in de tabel tussen haakjes (in
mph, mijlen per uur) heeft uitsluitend betrek-
king op instrumentenpaneel met indicatie in
mijl.
Schakelen in GRA-stand
De GRA vertraagt direct zodra het koppelings-
pedaal wordt ingetrapt en grijpt na het scha-
kelen weer automatisch in.
Hellingen afdalen met de SRS
Als het SRS de snelheid van de wagen bij het
omlaag rijden van een helling niet constant
kan houden, rem de wagen dan met het rem-
pedaal af en schakel indien nodig terug.
Automatisch uitschakelen
Het snelheidsregelsysteem SRS wordt auto-
matisch uitgeschakeld of tijdelijk onderbro-
ken: ●
Al s
het systeem een storing detecteert die
de werking van het GRA beïnvloeden kan.
● Als gedurende bepaalde tijd het gaspedaal
ingetr
apt blijft, waarbij wordt gereden op een
snelheid hoger dan ingesteld.
● Als de dynamische regelsystemen (bijv.
ASR of ESC) in
grijpen.
● Als de airbag geactiveerd wordt.
Snelheidsbegrenzer Aanwijz
ingen op het scherm en waar-
schuwings- en controlelampje Afb. 187
Op het display van het instrumen-
t enp aneel: aan
wijzingen van de staat van de
snelheidsbegrenzer. De snelheidsbegrenzer helpt om een indivi-
dueel
gepr
ogrammeerde snelheid niet te overschrijden vanaf ongeveer 30 km/u (19
mpu) op een traj
ect vooruit ››› Aanwijzingen van de snelheidsbegrenzer op
het
s
c
herm
Status ››› afb. 187:
De snelheidsbegrenzer is actief. De laatst
geprogrammeerde snelheid wordt ge-
toond in grote cijfers.
De snelheidsbegrenzer is niet actief. De
laatst geprogrammeerde snelheid wordt
getoond in kleine of donkere cijfers.
De snelheidsbegrenzer is uitgeschakeld.
Het totale aantal kilometer wordt ge-
toond.
Waarschuwings- en controlelampjes
Gaat groen branden
De snelheidsbegrenzer is ingeschakeld en actief.
Knippert groen
De programmeerde snelheid van de snelheidsbegrenzer
werd overschreden.
Gaat branden
De automatische afstandsregeling (ACC) en snelheids-
begrenzer zijn actief.»A
B
C
225
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 228 of 364

Bedienen
Na het inschakelen van het contact gaan ter
c ontr
o
le kort enkele waarschuwings- en con-
trolelampjes branden. Na enkele seconden
doven de lampjes. ATTENTIE
Schakel de snelheidsbegrenzer na gebruik al-
tijd uit om t e
vermijden dat de snelheid onge-
wenst wordt geregeld.
● De snelheidsbegrenzer ontheft de bestuur-
der niet v
an zijn verantwoordelijkheid om
met een geschikte snelheid te rijden. Rijd
nooit onnodig met een hoge snelheid.
● Het gebruik van de snelheidsbegrenzer bij
ongun
stige weersomstandigheden is gevaar- lijk en kan ernstige ongevallen veroorzaken,
bij
v
. door aquaplaning, sneeuw, ijs, bladres-
ten enz. Gebruik de snelheidsbegrenzer al-
leen wanneer de toestand van het wegdek en
de weersgesteldheid dit toelaten.
● Wanneer u bergaf rijdt, kan de snelheidsbe-
grenz
er de snelheid van de auto niet beper-
ken. Door het eigen gewicht van de auto
wordt de snelheid mogelijk hoger. Schakel in
dat geval terug of rem de wagen met de voet-
rem af. ATTENTIE
Veiligheidsaanwijzingen ›››
in Waarschu-
win g
s- en controlelampjes op pag. 126 in
acht nemen. Let op
● Er z ijn
verschillende versies van het instru-
mentenpaneel, daarom kunnen ook de aan-
wijzingen op het scherm variëren.
● Indien bij het uitschakelen van het contact
het snelheid
sregelsysteem (GRA), de auto-
matische afstandsregeling (ACC) of snel-
heidsbegrenzer was ingeschakeld, zullen het
snelheidsregelsysteem of de automatische
afstandsregeling automatisch worden inge-
schakeld wanneer het contact weer wordt
aangezet. Er zal echter geen enkele snelheid
opgeslagen zijn. De laatst geprogrammeerde
snelheid van de snelheidsbegrenzer blijft op-
geslagen. Snelheidsbegrenzer bedienen
Afb. 188
Links van de stuurkolom: schakelaar
en toetsen om de s nelheid
sbegrenzer te be-
dienen. Afb. 189
Links van de stuurkolom: derde hen-
del om de s nelheid
sbegrenzer te bedienen.226
Page 229 of 364

Systemen ter ondersteuning van de bestuurderFunctieStand van de knipperlichthendel
››› afb. 188 of de derde hendel
››› afb. 189Effect
Snelheidsbegrenzer inschakelenZet de schakelaar 1 van de knipperlichthendel in stand en druk op de
toets 2 of breng de derde hendel naar voren en druk op de toets 2.
Het systeem wordt ingeschakeld. De laatst geprogrammeer-
de snelheid van de snelheidsbegrenzer is opgeslagen. Er
vindt nog geen regeling plaats.
Wisselen tussen de snelheidsbegrenzer
en het snelheidsregelsysteem (GRA) of de
automatische afstandsregeling (ACC)
(met ingeschakelde snelheidsbegrenzer)Druk op de toets 2 van de knipperlichthendel of de toets 2 van de derde
hendel.Er wordt gewisseld tussen de snelheidsbegrenzer en het
GRA of de automatische afstandsregeling (ACC).
Snelheidsbegrenzer activerenDruk op de toets 3 van de knipperlichthendel of de toets 1 van de
derde hendel.De huidige snelheid wordt opgeslagen als maximumsnel-
heid en de begrenzer wordt geactiveerd.
De beperking van de snelheidsbegrenzer
tijdelijk uitschakelenZet de schakelaar 1 van de knipperlichthendel in stand of zet de
derde hendel in stand .De regeling wordt tijdelijk uitgeschakeld. De snelheid blijft
geprogrammeerd.
De beperking van de snelheidsbegrenzer
tijdelijk uitschakelen door het gaspedaal
volledig in te trappen (kick-down)Trap het gaspedaal helemaal in tot voorbij het weerstandspunt (bijv. om in
te halen). Wanneer de geprogrammeerde snelheid wordt overschreden,
wordt de begrenzer tijdelijk uitgeschakeld.De regeling wordt tijdelijk uitgeschakeld. De snelheid blijft
geprogrammeerd. De regeling wordt weer automatisch geac-
tiveerd zodra u rijdt met een lagere snelheid dan gepro-
grammeerd.
De regeling van de snelheidsbegrenzer
opnieuw activerenDruk op de toets 3 van de knipperlichthendel of zet de derde hendel in
de stand .
Zodra u rijdt met een lagere snelheid dan de geprogram-
meerde maximumsnelheid, wordt de snelheid beperkt tot de
geprogrammeerde waarde.
De geprogrammeerde snelheid van de be-
grenzer verhogen
Druk kort op de toets 3 van de knipperlichthendel aan het deel of
zet de derde hendel in de stand om de snelheid te verhogen in klei-
ne stappen van 1 km/u (1 mph) en te programmeren.
De snelheid wordt beperkt tot de geprogrammeerde waardeDruk op van de derde hendel om de snelheid te verhogen in stappen
van 10 km/u (5 mpu) en te programmeren.
Houd de toets 3 van de knipperlichthendel ingedrukt aan het deel of houd ingedrukt om de snelheid ononderbroken te verhogen in
stappen van 10 km/u (5 mpu) en te programmeren.» 227
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 230 of 364

BedienenFunctieStand van de knipperlichthendel
››› afb. 188 of de derde hendel
››› afb. 189Effect
De geprogrammeerde snelheid van de be-
grenzer verlagen
Druk kort op de toets 3 van de knipperlichthendel aan het deel of
druk op 1 in de derde hendel om de snelheid te verlagen in kleine
stappen van 1 km/u (1 mph) en te programmeren.
De snelheid wordt beperkt tot de geprogrammeerde waardeDruk op van de derde hendel om de snelheid te verlagen in stappen
van 10 km/u (5 mpu) en te programmeren.
Houd de toets 3 van de knipperlichthendel ingedrukt of houd ingedrukt om onafgebroken te verlagen in stappen van 10 km/u (5 mph)
en te programmeren
Snelheidsbegrenzer uitschakelenSchuif de schakelaar 1 van de knipperlichthendel naar de stand of zet
de derde hendel in stand .Het systeem wordt uitgeschakeld De waarden in de tabel tussen haakjes, in
mp
u, w
or
den enkel getoond in het instru-
mentenpaneel met aanwijzingen in mijl.
Hellingen afdalen met de snelheidsbegren-
zer
Indien de geprogrammeerde snelheid van de
snelheidsbegrenzer wordt overschreden bij
het bergaf rijden, gaat kort erna het waar-
schuwings- en controlelampje ››› pag. 225
knipperen en klinkt mogelijk een waarschu-
wingssignaal. Rem in dat geval de auto met
de voetrem af en schakel eventueel terug.
Tijdelijk uitschakelen
Indien u de snelheidsbegrenzer tijdelijk
wenst uit te schakelen, bijv. om in te halen,
zet u de schakelaar ››› afb. 188 1 van de
knip perlic
hthendel
in de stand , zet u de derde hendel in de weerstand of
drukt
u op de toets 2 van eender welke hen-
del .
Na het inh
alen kan de snelheidsbegrenzer
geactiveerd worden met de eerder gepro-
grammeerde snelheid door te drukken op de
toets 3 van de knipperlichthendel aan het
deel
of door de derde hendel in de
weerstand te zetten.
Tijdelijk uitschakelen door het gaspedaal
volledig in te trappen (kick-down)
Indien de bestuurder het pedaal helemaal in-
trapt (kick-down) en de geprogrammeerde
snelheid op zijn wens wordt overschreden,
wordt de regeling tijdelijk uitgeschakeld.
Om het uitschakelen te bevestigen, klinkt
eenmaal een geluidssignaal. Zolang de rege- ling is uitgeschakeld, knippert het waarschu-
wing
s- en controlelampje .
Wanneer het gaspedaal niet langer volledig
wordt ingetrapt en de snelheid daalt tot on-
der de geprogrammeerde waarde, wordt de
regeling weer geactiveerd. Het controlelamp-
je gaat branden en blijft ingeschakeld.
Automatisch uitschakelen
De regeling van de snelheidsbegrenzer wordt
automatisch uitgeschakeld:
● Als het systeem een storing detecteert die
de werkin
g van de begrenzer negatief kan
beïnvloeden.
● Als de airbag geactiveerd wordt.
228