TOYOTA BZ4X 2022 Instructieboekje (in Dutch)

Page 211 of 610

5.1.3 Rijden met een
aanhangwagen
Uw auto is in eerste instantie ontworpen
voor het vervoer van personen en hun
bagage. Het rijden met een
aanhangwagen zal een negatief effect
hebben op de rijeigenschappen, de
prestaties, het remvermogen, de
duurzaamheid en het energieverbruik.
Met name bij het rijden met een
aanhangwagen hangen uw veiligheid en
comfort af van de juiste uitrusting en een
voorzichtig rijgedrag. Voor uw veiligheid
en die van anderen, mag de
aanhangwagen niet te zwaar worden
beladen.
Rijd voorzichtig tijdens het rijden met een
aanhangwagen en houd u aan de
voorschriften die gelden voor de
aanhangwagen.
De Toyota-garantie dekt geen schade die
ontstaat bij het bedrijfsmatig rijden met
een aanhangwagen.
Neem voor meer informatie over extra
benodigdheden zoals een trekhaak
contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalificeerde
en uitgeruste deskundige.
Maximale gewichten
Controleer het maximaal toelaatbare
aanhangwagengewicht, het maximaal
toelaatbare voertuiggewicht (GVW), de
maximale asbelasting (MPAC) en de
maximaal toelaatbare kogeldruk voordat
u met een aanhangwagen gaat rijden.
(→Blz. 498)
Trekhaak/trekhaak met afneembare
kogel
Toyota adviseert gebruik te maken van
een originele Toyota trekhaak/
afneembare trekhaak voor uw auto. Ook
andere geschikte en kwalitatief
vergelijkbare trekhaken mogen worden
gebruikt.Voor auto's waarbij de trekhaak de
verlichting of kentekenplaat blokkeert,
moet het volgende in acht worden
genomen:
• Monteer geen trekhaak die niet
eenvoudig kan worden verwijderd of
weggeklapt.
• Als een trekhaak niet gebruikt wordt moet deze worden verwijderd of
weggeklapt.
Belangrijke punten met betrekking tot
het beladen van een aanhangwagen
Totaal aanhangwagengewicht en
maximaal toegestane kogeldruk
ATotaal aanhangwagengewicht
Het gewicht van de aanhangwagen
plus het gewicht van de lading mag
het maximale aanhangwagengewicht
niet overschrijden. Het is gevaarlijk
om dit gewicht te overschrijden.
(→Blz. 498)
Als u met een aanhangwagen rijdt,
raden wij u aan een stabilisator te
gebruiken (om slingeren te
voorkomen).
BMaximaal toegestane kogeldruk
Belaad de aanhangwagen zo dat de
kogeldruk hoger is dan 25 kg of 4%
van het maximale
aanhangwagengewicht. Laat de
kogeldruk de aangegeven waarde
niet overschrijden. (→Blz. 498)
5.1 Voordat u gaat rijden
209
5
Rijden

Page 212 of 610

Informatielabel (typeplaatje)
AMaximaal toelaatbaar
voertuiggewicht
Het totale gewicht van de bestuurder,
passagiers, bagage, trekhaak, auto en
kogeldruk mag het maximaal
toelaatbare voertuiggewicht niet met
meer dan 100 kg overschrijden. Het is
gevaarlijk om dit gewicht te
overschrijden.
BMaximaal toelaatbare
achterasbelasting
De achterasbelasting mag de
maximale asbelasting niet met meer
dan 15% overschrijden. Het is
gevaarlijk om dit gewicht te
overschrijden. Het maximale
aanhangwagengewicht is bepaald bij
tests op zeeniveau. Houd er rekening
mee dat het uitgangsvermogen van
het EV-systeem en het maximale
aanhangwagengewicht op grotere
hoogten lager zijn.
WAARSCHUWING!
Als het maximaal toelaatbare
voertuiggewicht of de maximale
asbelasting wordt overschreden
Het niet opvolgen van deze
voorzorgsmaatregel kan leiden tot een
ongeval, met dodelijk of ernstig letsel
tot gevolg.
• Verhoog de aanbevolen
bandenspanning met 20,0 kPa
(0,2 kg/cm
2of bar, 3 psi). (→Blz. 502)
• Rijd niet harder dan 100 km/h of niet harder dan de wettelijke limiet voor
auto's met een aanhangwagen.
Montagepositie voor de trekhaak/
afneembare trekhaak
1. 538 mm
2. 538 mm
5.1 Voordat u gaat rijden
210

Page 213 of 610

3. 1.041 mm
4. 569 mm
5. 439 mm
6. 100 mm
7. 381 mm
Informatie over banden
• Verhoog de bandenspanning met 20,0 kPa (0,2 kg/cm
2of bar, 3 psi) als
er een aanhangwagen getrokken
wordt. (→Blz. 502)
• Verhoog de bandenspanning van de aanhangwagen tot de waarde die de
fabrikant van de aanhangwagen
opgeeft voor de combinatie van
aanhangwagengewicht en belading.
Verlichting
Neem voor het plaatsen van
aanhangwagenverlichting contact op
met een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige, aangezien onjuiste
plaatsing de verlichting van de auto kan
beschadigen. Houd u bij het plaatsen
van aanhangwagenverlichting aan de
wettelijke voorschriften in uw land. Inrijden
Toyota raadt het rijden met een
aanhangwagen af gedurende de eerste
800 km als er onderdelen van de
aandrijflijn van de auto vervangen zijn.
Veiligheidscontroles voor het rijden
met een aanhangwagen
• Controleer of de maximale kogeldruk
voor de trekhaak/trekhaak met
afneembare kogel niet overschreden
wordt. Houd er rekening mee dat het
gewicht van de aanhangwagen moet
worden opgeteld bij het gewicht van
de auto. Controleer verder of door het
rijden met de aanhangwagen de
maximale asbelasting niet
overschreden wordt.
• Controleer of de lading op de aanhangwagen goed vastgezet is.
• Maak, indien u het achteropkomend verkeer niet goed kunt zien met de
standaard buitenspiegels, gebruik van
extra buitenspiegels. Stel de armen
van deze extra spiegels aan beide
zijden zo af dat ze altijd maximaal zicht
bieden op de weg achter u.
Onderhoud
• Als met de auto regelmatig met een aanhangwagen wordt gereden, moet
er vaker onderhoud worden
uitgevoerd omdat de auto zwaarder
belast wordt dan bij het rijden zonder
aanhangwagen.
• Draai nadat er ongeveer 1.000 km met een aanhangwagen is gereden
alle bouten van de trekhaak nogmaals
vast.
Als de aanhangwagen slingert
Een of meerdere factoren (sterke
zijwind, passerende voertuigen, een
slecht wegdek, enz.) kunnen een
negatieve invloed hebben op de
stabiliteit van de auto met een
aanhangwagen, waardoor instabiliteit
kan worden veroorzaakt.
5.1 Voordat u gaat rijden
211
5
Rijden

Page 214 of 610

• Als de aanhangwagen begint teslingeren:– Pak het stuurwiel stevig vast. Blijf rechtuit sturen. Probeer de
aanhangwagen niet onder controle
te krijgen door aan het stuurwiel te
draaien.
– Laat het gaspedaal onmiddellijk maar zeer geleidelijk los om
snelheid te minderen.
Ga niet harder rijden. Rem niet.
Als u geen extreme correcties uitvoert
met sturen of remmen, zullen uw auto en
de aanhangwagen stabiliseren.
• Zodra de aanhangwagen niet meer slingert:– Breng de auto op een veilige plaats tot stilstand. Laat alle inzittenden
uitstappen.
– Controleer de banden van de auto en de aanhangwagen.
– Controleer de lading in de aanhangwagen. Controleer of de
lading niet is gaan schuiven. Zorg
dat het trekhaakgewicht in orde is,
indien mogelijk.
– Controleer de lading in de auto. Controleer of de auto niet te zwaar
beladen is nadat de inzittenden zijn
ingestapt.
Als u geen probleem kunt vaststellen, ligt
de snelheid waarbij de aanhangwagen
ging slingeren hoger dan de limiet van de
combinatie auto-aanhangwagen. Rijd
met een lagere snelheid om instabiliteit
te voorkomen. Houd er rekening mee dat
het slingeren van de aanhangwagen
verergert naarmate de rijsnelheid van de
auto hoger is.
OPMERKING
Als de achterbumperversterking van
aluminium is
Controleer of het stalen deel van de
trekhaak niet direct in contact komt met
het aluminium.
Als staal en aluminium met elkaar in
contact komen, ontstaat er een reactie
die te vergelijken is met corrosie,
waardoor het desbetreffende gedeelte
verzwakt wordt en er schade kan
ontstaan. Breng daarom op het
contactvlak een roestwerend middel
aan.
Sluit de aanhangwagenverlichting op
de juiste wijze aan
Onjuiste aansluiting van de
aanhangwagenverlichting kan schade
toebrengen aan het elektrische systeem
van uw auto en een storing veroorzaken.
Advies
De auto zal anders aanvoelen als u met
een aanhangwagen rijdt. Neem de
onderstaande voorzorgsmaatregelen in
acht om een ongeval en ernstig letsel te
voorkomen:
Controleer de elektrische aansluiting
tussen de aanhangwagen en de auto
Breng de auto tot stilstand na een korte
afstand gereden te hebben en controleer,
net als voor het wegrijden, of de
verlichting van de aanhangwagen werkt.
Oefen het rijden met een aanhangwagen
• Oefen het rijden met een aanhangwagen in een omgeving
zonder of met weinig verkeer, zodat u
leert hoe de combinatie aanvoelt bij
het keren, stoppen en achteruitrijden.
• Houd tijdens het achteruitrijden het stuurwiel stevig vast en draai het
stuurwiel rechtsom om de
aanhangwagen naar links te sturen en
linksom om de aanhangwagen naar
rechts te sturen. Verdraai het
5.1 Voordat u gaat rijden
212

Page 215 of 610

stuurwiel altijd geleidelijk om
stuurfouten te voorkomen. Laat
iemand u bij het achteruitrijden
begeleiden om de kans op een
ongeval te beperken.
Vergroten van de tussenafstand
Bij een snelheid van 10 km/h moet de
afstand tot uw voorligger minimaal gelijk
zijn aan de totale lengte van uw auto en
de aanhangwagen. Voorkom plotselinge
remmanoeuvres die tot een slip zouden
kunnen leiden. Als de auto in een slip
raakt, zou u de controle over de auto
kunnen verliezen. De kans hierop is vooral
aanwezig tijdens het rijden op een nat of
glad wegdek.
Acceleratie/stuurcommando's/
bochtengedrag
In te krappe bochten kan de
aanhangwagen de auto raken. Reduceer
uw snelheid voordat u een bocht nadert
en neem bochten met een zodanige
snelheid dat plotseling remmen niet
nodig is.
Belangrijke punten met betrekking tot
het aansnijden van bochten
De wielen van de aanhangwagen maken
een krappere bocht dan de wielen van de
auto. Snijd bochten daarom ruimer aan
dan u zou doen als u niet met een
aanhangwagen rijdt.
Belangrijke punten met betrekking tot de
stabiliteit
Een slecht wegdek en krachtige zijwind
zullen de wegligging en het rijgedrag
beïnvloeden. Ook bij het inhalen van
bussen of grote vrachtwagens of het
ingehaald worden door dergelijke
voertuigen, kunnen de aanhangwagen en
de auto gaan slingeren. Kijk bij het rijden
langs dergelijke voertuigen veelvuldig in
uw spiegels. Verminder vaart door
voorzichtig het rempedaal in te trappen zodra u ziet dat de aanhangwagen gaat
slingeren. Houd tijdens het remmen het
stuurwiel altijd in de rechtuitstand.
Passeren van andere auto's
Houd rekening met de totale lengte van
uw auto en de aanhangwagen en zorg
ervoor dat er voldoende tussenafstand is
voordat u van rijstrook verandert.
Als het EV-systeem oververhit raakt
Het rijden met een aanhangwagen op een
lange, steile helling bij
buitentemperaturen hoger dan 30°C kan
ertoe leiden dat het EV-systeem
oververhit raakt. Als de
koelvloeistoftemperatuurmeter van het
EV-systeem aangeeft dat het EV-systeem
oververhit raakt, schakel dan direct de
airconditioning uit en breng de auto op
een veilige plaats tot stilstand.
(→Blz. 493)
Bij het parkeren
Plaats altijd wielblokken onder de wielen
van de auto en de aanhangwagen.
Activeer de parkeerrem en selecteer
stand P.
WAARSCHUWING!
Volg alle aanwijzingen in dit hoofdstuk
op. Anders kunnen zich ongevallen
voordoen die tot ernstig letsel kunnen
leiden.
Voorzorgsmaatregelen bij het rijden
met een aanhangwagen
Controleer bij het rijden met een
aanhangwagen of de maximaal
toegestane gewichten niet worden
overschreden. (→Blz. 498)
Rijsnelheid bij het rijden met een
aanhangwagen
Overschrijd de maximum snelheid voor
het rijden met een aanhangwagen niet.
5.1 Voordat u gaat rijden
213
5
Rijden

Page 216 of 610

WAARSCHUWING!(Vervolg)
Voor het afrijden van een lange
helling
Minder snelheid en schakel terug.
Schakel bij het afdalen van een lange of
steile helling echter niet plotseling
terug.
Werking van het rempedaal
Trap het rempedaal niet veelvuldig of
gedurende een langere periode
achtereen in. Anders kan het
remsysteem oververhit raken of kan de
remwerking teruglopen.
Voorkomen van een ongeval of letsel
• Rijd niet met een aanhangwagenwanneer een band is gemonteerd die
is gerepareerd met de
bandenreparatieset.
• Gebruik de volgende systemen niet bij het rijden met een
aanhangwagen.– PCS (Pre-Crash Safety-systeem)
– LTA (Lane Tracing Assist)
– LDA (Lane Departure Alert)
– Dynamic Radar Cruise Control
– Cruise control
– BSM (Blind Spot Monitor)
5.2 Rijprocedures
5.2.1 Startknop
Als u de volgende handelingen uitvoert
terwijl u een elektronische sleutel bij u
hebt, wordt het EV-systeem gestart of de
stand van het contact veranderd.
Starten van het EV-systeem
1. Controleer of de laadkabel is losgenomen. (→Blz. 102, blz. 110)
2. Trek aan de parkeerremschakelaar om te controleren of de parkeerrem is
geactiveerd. (→Blz. 224)
Het waarschuwingslampje van de
parkeerrem gaat branden.
3. Trap het rempedaal stevig in.
en een melding worden op het
multi-informatiedisplay
weergegeven.
Als dit niet wordt weergegeven, kan
het EV-systeem niet worden gestart.
Wanneer stand N geselecteerd is, kan
het EV-systeem niet worden gestart.
Selecteer stand P wanneer u het
EV-systeem start. ( →Blz. 219)
4. Druk kort en krachtig op de startknop. Eén keer kort en stevig indrukken van
de startknop is voldoende om deze te
bedienen.
U hoeft de startknop niet ingedrukt te
houden.
Als het controlelampje READY gaat
branden, werkt het EV-systeem
normaal. Houd het rempedaal
ingetrapt tot het controlelampje
READY brandt.
Het EV-systeem kan vanuit iedere
stand van het contact worden gestart.
5. Controleer of het controlelampje READY brandt.
Als het controlelampje READY uit is,
kan er niet met de auto worden
gereden.
Verlichting startknop
In de volgende situaties is de startknop
verlicht:
• Wanneer het bestuurders- of passagiersportier wordt geopend.
• Wanneer het contact in stand ACC of AAN staat.
5.1 Voordat u gaat rijden
214

Page 217 of 610

• Wanneer het contact vanuit standACC of AAN UIT wordt gezet.
In de volgende situaties knippert de
startknop:
• Wanneer het rempedaal wordt ingetrapt terwijl u de elektronische
sleutel bij u hebt.
Als het EV-systeem niet kan worden
gestart
• De startblokkering is mogelijk niet uitgeschakeld. (→Blz. 60)
Neem contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
• De laadkabel is mogelijk aangesloten op de auto. (→Blz. 99)
• Lees de op het multi- informatiedisplay weergegeven
melding m.b.t. het starten en volg de
aanwijzingen op.
• Het Smart entry-systeem met startknop werkt mogelijk niet correct.
(→Blz. 489)
• Als het portier wordt ontgrendeld met de mechanische sleutel, kan het
EV-systeem niet worden gestart met
het Smart entry-systeem met
startknop. Als de elektronische sleutel
zich echter in de auto bevindt en de
portieren worden vergrendeld
(→blz. 162), kan het EV-systeem
worden gestart.
Als de buitentemperatuur laag is,
bijvoorbeeld bij rijden in de winter
• Als het EV-systeem wordt gestart, knippert het controlelampje READY
mogelijk lang. Bedien de auto niet
totdat het controlelampje READY
continu brandt. Continu branden
betekent dat de auto kan rijden.
• Als de tractiebatterij extreem koud is (temperatuur lager dan ongeveer
-30°C) als gevolg van de
buitentemperatuur, kan het EV-systeem mogelijk niet worden
gestart. Probeer in dat geval het
EV-systeem nogmaals te starten
nadat de temperatuur van de
tractiebatterij is opgelopen omdat
bijvoorbeeld de buitentemperatuur is
gestegen.
Geluiden en trillingen die kenmerkend
zijn voor een batterij-elektrische auto
→Blz. 70
Als de 12V-accu is ontladen
Het EV-systeem kan niet worden gestart
met het Smart entry-systeem met
startknop. Raadpleeg blz. 490 om het
EV-systeem weer te starten.
Leegraken batterij elektronische
sleutel
→Blz. 156
Omstandigheden die de werking
kunnen beïnvloeden
→Blz. 180
Aanwijzing voor de instapfunctie
→Blz. 181
Stuurslotfunctie (indien aanwezig)
• Nadat het contact UIT is gezet en de portieren zijn geopend en gesloten,
wordt het stuurwiel vergrendeld met
de stuurslotfunctie. Als u nogmaals op
de startknop drukt, wordt het
stuurslot automatisch weer
uitgeschakeld.
• Als het stuurslot niet kan worden ontgrendeld, wordt “Push Power
Switch while Turning the Steering
Wheel in Either Direction” (druk de
startknop in en draai daarbij het
stuurwiel in een willekeurige richting)
weergegeven op het
multi-informatiedisplay.
Controleer of stand P is geselecteerd.
Druk kort en krachtig op de startknop
terwijl u het stuurwiel naar links en
rechts beweegt.
5.2 Rijprocedures
215
5
Rijden

Page 218 of 610

• Om te voorkomen dat de elektromotorvan het stuurslot oververhit raakt, kan
de werking worden onderbroken als
het EV-systeem in korte tijd
herhaaldelijk wordt in- en
uitgeschakeld. Wacht in dat geval met
het starten of uitzetten van het
EV-systeem. Na ongeveer
10 seconden zal de elektromotor van
het stuurslot weer functioneren.
Als het controlelampje READY niet
gaat branden
Neem, als het controlelampje READY
niet gaat branden nadat de juiste
procedure voor het starten van de auto
is gevolgd, direct contact op met een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Als er een storing is in het EV-systeem
→Blz. 75
Batterij elektronische sleutel
→Blz. 449 Bedienen van de startknop
• Als de knop niet kort en krachtig
wordt ingedrukt, wijzigt de stand van
het contact mogelijk niet of wordt het
EV-systeem niet gestart.
• Als u probeert het EV-systeem opnieuw te starten direct nadat het
contact UIT is gezet, dan start het
EV-systeem in sommige gevallen
mogelijk niet. Wacht nadat u het
contact UIT hebt gezet een paar
seconden voordat u het EV-systeem
opnieuw start.
Persoonlijke voorkeursinstellingen
Raadpleeg blz. 488 als het Smart
entry-systeem met startknop is
uitgeschakeld via de persoonlijke
voorkeursinstellingen.
WAARSCHUWING!
Bij het starten van het EV-systeem
Ga altijd op de bestuurdersstoel zitten
alvorens het EV-systeem te starten.
Trap onder geen enkele voorwaarde het
gaspedaal in bij het starten van het
EV-systeem.
Als u dat wel doet, kan dat leiden tot
een ongeval met dodelijk of ernstig
letsel tot gevolg.
Wees voorzichtig tijdens het rijden
(sommige uitvoeringen)
Als een storing aan het EV-systeem
zich voordoet terwijl de auto rijdt,
vergrendel of open de portieren dan
niet totdat de auto veilig en volledig tot
stilstand is gekomen. Anders kan de
stuurslotfunctie geactiveerd worden,
wat kan leiden tot een ongeval met
dodelijk of ernstig letsel tot gevolg.
5.2 Rijprocedures
216

Page 219 of 610

OPMERKING
Bij het starten van het EV-systeem
Als het EV-systeem moeilijk start, laat
uw auto dan onmiddellijk controleren
door een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Symptomen die kunnen duiden op een
defect in de startknop
Wanneer u merkt dat de bediening van
de startknop niet helemaal gaat zoals u
gewend bent, bijvoorbeeld als de
startknop bij het indrukken iets blijft
hangen, kan dit duiden op een defect.
Neem onmiddellijk contact op met een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Uitzetten van het EV-systeem 1. Breng de auto volledig tot stilstand.
2. Activeer de parkeerrem. (→Blz. 224)
3. Druk op de schakelaar voor stand P. (→Blz. 219)
Controleer of de
schakelstandindicator P aangeeft en
of het waarschuwingslampje
parkeerrem brandt.
4. Druk op de startknop. Het EV-systeem stopt en de weergave
van het instrumentenpaneel dooft (de
schakelstandindicator wordt een paar
seconden na de weergave van het
instrumentenpaneel gedoofd).
5. Laat het rempedaal los en controleer of ACCESSORY (stand ACC) of POWER
ON (contact AAN) niet wordt
weergegeven op het
instrumentenpaneel. Bij een storing in de schakelregeling
Wanneer wordt geprobeerd om het
contact UIT te zetten terwijl de
schakelregeling defect is, wordt het
contact mogelijk in stand ACC gezet. In
dit geval kan het contact UIT worden
gezet door de parkeerrem te activeren en
nogmaals de startknop in te drukken.
Laat de auto onmiddellijk controleren
door een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige als er een storing aanwezig is
in het systeem.
Functie automatisch selecteren van
stand P
→Blz. 221
WAARSCHUWING!
Uitschakelen van het EV-systeem in
noodgevallen
• Als u in een noodgeval het
EV-systeem tijdens het rijden wilt
uitschakelen, houdt u de startknop
langer dan 2 seconden ingedrukt of
drukt u deze minstens 3 keer kort
achter elkaar in. (→Blz. 456)
Raak de startknop echter tijdens het
rijden niet aan, behalve in geval van
nood. Door het uitschakelen van het
EV-systeem tijdens het rijden
verliest u niet de controle over het
stuurwiel of de remmen. De
stuurbekrachtiging werkt echter niet
meer. Hierdoor zal het sturen veel
zwaarder gaan dan normaal. Zet in
dat geval de auto aan de kant zodra
dit veilig kan.
• Als de startknop wordt bediend terwijl de auto rijdt, verschijnt er een
waarschuwingsmelding op het
multi-informatiedisplay en klinkt er
een zoemer.
• Druk op de startknop om het EV-systeem opnieuw te starten
nadat dit ten gevolge van een
noodsituatie is uitgeschakeld.
5.2 Rijprocedures
217
5
Rijden

Page 220 of 610

Wijzigen van de standen van het
contact
De stand kan worden gewijzigd door op
de startknop te drukken zonder het
rempedaal in te trappen. (De stand
verandert iedere keer dat op de knop
wordt gedrukt.)
ASTAND ACC
BCONTACT AAN
1. UIT
De alarmknipperlichten kunnen
worden gebruikt.
2. ACC
*
Sommige elektrische componenten
zoals het audiosysteem kunnen
worden gebruikt. Op het
instrumentenpaneel wordt STAND
ACC weergegeven.
3. AAN Alle elektrische componenten kunnen
worden gebruikt. Op het
instrumentenpaneel wordt POWER
ON (contact AAN) weergegeven.
*Instelling kan worden aangepast aan de
persoonlijke voorkeur. (→Blz. 508) Auto power off-functie
Als het contact langer dan 20 minuten in
stand ACC of langer dan een uur AAN
staat (EV-systeem niet in werking) terwijl
de transmissie in stand P staat, wordt het
contact automatisch UIT gezet. Deze
functie kan het ontladen van de 12V-accu
echter niet helemaal voorkomen. Laat de
auto niet gedurende langere tijd in stand
ACC of AAN staan terwijl het EV-systeem
niet in werking is.
OPMERKING
Voorkomen van ontlading van de
12V-accu
• Zet het contact niet gedurende een
langere periode in stand ACC of AAN
zonder het EV-systeem in te
schakelen.
• Als ACCESSORY (stand ACC) of POWER ON (contact AAN) op het
multi-informatiedisplay wordt
weergegeven terwijl het EV-systeem
niet in werking is, is het contact niet
UIT. Verlaat de auto nadat u het
contact UIT hebt gezet.
5.2.2 Transmissie
Selecteer de schakelstand op basis van
uw doel en de situatie.
Doel en functie van de schakelstanden
Schakelstand Doel of functie
P Parkeren van de auto/
starten van het EV- systeem
R Achteruit
N Neutraalstand (Toestand
waarbij het vermogen
niet wordt overgebracht)
D Normaal rijden
Beperken plotseling wegrijden
(wegrijregeling)
→Blz. 207
5.2 Rijprocedures
218

Page:   < prev 1-10 ... 171-180 181-190 191-200 201-210 211-220 221-230 231-240 241-250 251-260 ... 610 next >