TOYOTA BZ4X 2022 Instructieboekje (in Dutch)
Page 371 of 610
WAARSCHUWING!(Vervolg)
voor meer informatie over het op de
juiste wijze trekken van uw
aanhangwagen.
Als de aanhangwagen slingert
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet
in acht nemen van de
voorzorgsmaatregelen kan resulteren
in dodelijk of ernstig letsel.
• Pak het stuurwiel stevig vast. Blijfrechtuit sturen. Probeer de
aanhangwagen niet onder controle
te krijgen door aan het stuurwiel te
draaien.
• Laat het gaspedaal onmiddellijk maar zeer geleidelijk los om snelheid te
minderen. Ga niet harder rijden. Rem
niet. Als u geen extreme correcties
uitvoert met sturen of remmen,
zullen uw auto en de aanhangwagen
stabiliseren. (→Blz. 209)
Secondary Collision Brake
Vertrouw niet uitsluitend op de
Secondary Collision Brake. Dit systeem
is ontworpen om te helpen de kans op
verdere schade ten gevolge van een
tweede aanrijding te verkleinen, maar
het effect is afhankelijk van diverse
omstandigheden. Te veel vertrouwen
op het systeem kan dodelijk of ernstig
letsel tot gevolg hebben.
5.5 Rijtips
5.5.1 Rijden in de winter
Tref voor het aanbreken van de winter de
noodzakelijke voorbereidingen en voer de
benodigde controles uit. Pas uw rijgedrag
altijd aan de actuele
weersomstandigheden aan.
Voorbereiding voor de winter
• Gebruik vloeistoffen die geschikt zijn voor winterse omstandigheden.– Koelvloeistof vermogensregeleenheid
– Koelvloeistof verwarming – Ruitensproeiervloeistof
• Laat de toestand van de 12V-accu controleren door een monteur.
• Laat vier winterbanden onder uw auto monteren of schaf een set
sneeuwkettingen voor de voorwielen
aan.
Controleer of alle banden dezelfde
maat hebben en van hetzelfde merk
zijn en controleer of de
sneeuwkettingen geschikt zijn voor de
bandenmaat van uw auto.
WAARSCHUWING!
Rijden met winterbanden
Neem om de kans op ongevallen te
beperken de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht. Als u dat
niet doet, kunt u de macht over het
stuur verliezen, waardoor dodelijk of
ernstig letsel kan ontstaan.
• Gebruik winterbanden met devoorgeschreven maat.
• Zorg ervoor dat de bandenspanning aan de specificatie voldoet.
• Rijd niet harder dan de toegestane snelheid of harder dan de
snelheidslimiet die geldt voor de
gebruikte winterbanden.
• Monteer winterbanden op alle wielen.
Als wordt gereden met
sneeuwkettingen
Neem om de kans op ongevallen te
beperken de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht. Anders
kunnen een aanrijding en dodelijk of
ernstig letsel het gevolg zijn.
• Rijd niet harder dan de maximaal toegestane snelheid voor de
gebruikte sneeuwkettingen of niet
harder dan 50 km/h, afhankelijk van
welke snelheid de laagste is.
• Vermijd het rijden over slechte wegdekken en over gaten.
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
369
5
Rijden
Page 372 of 610
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Vermijd plotseling accelereren,abrupte stuuracties, plotseling
remmen en schakelhandelingen die
plotseling regeneratief remmen
veroorzaken.
• Minder uw snelheid alvorens een bocht aan te snijden zodanig, dat u
zeker weet dat de auto bestuurbaar
blijft.
• Gebruik de LTA (Lane Tracing Assist) niet.
OPMERKING
Repareren of vervangen van
winterbanden
Laat winterbanden repareren of
vervangen door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige of door een
bandenspecialist.
Het verwijderen en plaatsen van
winterbanden heeft namelijk invloed op
de werking van de
bandenspanningssensoren en -zenders.
Voordat u met de auto gaat rijden
Voer, afhankelijk van de omstandigheden,
de volgende handelingen uit:
• Probeer een vastgevroren ruit niet met kracht te openen en zet de
ruitenwissers niet aan als deze
vastgevroren zijn. Giet warm water
over het bevroren gedeelte om het ijs
te laten smelten. Veeg het water
direct weg om te voorkomen dat het
bevriest.
• Verwijder de eventueel aanwezige sneeuw van de luchtinlaten voor de
voorruit om zeker te kunnen zijn van
een juiste werking van de aanjager
van het airconditioningsysteem.
• Controleer of er sprake is van ijs- of sneeuwophopingen op de verlichting
aan de buitenzijde, op het dak, op het chassis, rond de banden of op de
remmen, en verwijder deze indien dat
het geval is.
• Verwijder sneeuw en modder van de onderzijde van uw schoenen voordat u
in de auto stapt.
Tijdens het rijden
Verhoog de snelheid geleidelijk, houd een
veilige afstand tussen u en uw voorligger
en pas de snelheid aan aan de conditie
van de weg.
Bij het parkeren
• Schakel de automatische werking van de parkeerrem uit. Anders kan de
parkeerrem vastvriezen en mogelijk
niet worden gedeactiveerd.
Maak ook geen gebruik van de
volgende systemen omdat hierdoor
de parkeerrem kan worden bediend,
zelfs wanneer de automatische
werking uitgeschakeld is.– Brake Hold-systeem
– Parkeren met de afstandsbedieningsfunctie
• Parkeer de auto en selecteer schakelstand P, maar activeer de
parkeerrem niet. De parkeerrem kan
vastvriezen en bij het deactiveren niet
vrij komen. Blokkeer bij het parkeren
van de auto de wielen zonder de
parkeerrem te gebruiken. Het niet in
acht nemen hiervan kan gevaarlijk zijn
omdat de auto onverwacht in
beweging kan komen, hetgeen kan
leiden tot een ongeval. Wanneer de
parkeerrem in de automatische modus
staat, wordt de parkeerrem
gedeactiveerd wanneer schakelstand
P wordt geselecteerd. (→Blz. 225)
• Controleer als de auto geparkeerd is zonder de parkeerrem te activeren of
de transmissie niet uit schakelstand P
kan worden gehaald.
• Als de auto stilstaat en de remmen vochtig zijn terwijl de temperatuur
laag is, kunnen de remmen bevriezen.
5.5 Rijtips
370
Page 373 of 610
WAARSCHUWING!
Bij het parkeren
Blokkeer bij het parkeren van de auto
de wielen zonder de parkeerrem te
gebruiken. Als u de wielen niet
blokkeert, kan de auto onverwachts in
beweging komen, waardoor een
ongeval kan ontstaan.
Kiezen van sneeuwkettingen
Gebruik de juiste maat sneeuwkettingen.
De maat van de sneeuwkettingen is
afgestemd op de bandenmaat.
Zijketting:
Adiameter 3 mm
Bbreedte 10 mm
Clengte 30 mm
Dwarsketting:
Ddiameter 4 mm
Ebreedte 14 mm
Flengte 25 mm
Wetgeving met betrekking tot het
gebruik van sneeuwkettingen
De wetgeving met betrekking tot het
gebruik van sneeuwkettingen verschilt
per land en per soort weg. Stel u op de
hoogte van lokale voorschriften alvorens
sneeuwkettingen te monteren.
Monteren van sneeuwkettingen
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen
in acht bij het monteren en verwijderen
van sneeuwkettingen: • Monteer en verwijder de
sneeuwkettingen op een veilige
locatie.
• Monteer de sneeuwkettingen uitsluitend op de voorwielen. Gebruik
geen sneeuwkettingen om de
achterwielen.
• Plaats de sneeuwkettingen zo strak mogelijk om de voorwielen. Zet de
sneeuwkettingen na 0,5 - 1,0 km
opnieuw vast.
• Monteer de sneeuwkettingen volgens de meegeleverde gebruiksaanwijzing.
OPMERKING
Monteren van sneeuwkettingen
Als er sneeuwkettingen gemonteerd
zijn, werken de
bandenspanningssensoren en -zenders
mogelijk niet goed.
5.5.2 Voorzorgsmaatregelen bij
terreinauto's
Deze auto behoort tot de categorie auto's
die een grotere grondspeling en een
kleinere spoorbreedte hebben in
verhouding tot de hoogte van het
zwaartepunt.
Kenmerken terreinauto's
• Vanwege het specifieke ontwerphebben terreinauto's een hoger
zwaartepunt dan gewone
personenauto's. Door dit specifieke
ontwerpkenmerk kan deze categorie
auto's eerder over de kop slaan.
Terreinauto's hebben meer kans om
over de kop te slaan dan andere
auto's.
• Een voordeel van de grotere grondspeling is een beter zicht op de
weg, waardoor u beter kunt
anticiperen.
• Een vierwielaangedreven auto is niet ontworpen om bochten met dezelfde
snelheid te nemen als gewone
personenauto's, net als lage
5.5 Rijtips
371
5
Rijden
Page 374 of 610
sportwagens niet zijn ontworpen om
in het terrein te presteren. Daarom
kan de auto bij scherpe bochten bij te
hoge snelheid over de kop slaan.
WAARSCHUWING!
Voorzorgsmaatregelen bij
terreinauto's
Neem altijd de volgende
waarschuwingen in acht om de kans op
dodelijk of ernstig letsel en schade aan
uw auto te voorkomen:
• Als een auto over de kop slaat, heefteen inzittende zonder
veiligheidsgordel een aanzienlijk
grotere kans op ernstig letsel dan
een inzittende die wel een
veiligheidsgordel draagt. Alle
inzittenden dienen daarom gebruik
te maken van hun gordels.
• Vermijd waar mogelijk scherpe bochten en abrupte manoeuvres. Het
verkeerd bedienen van deze auto kan
resulteren in het verliezen van de
controle over de auto of in het over
de kop slaan van de auto, waardoor
dodelijk of ernstig letsel kan
ontstaan.
• Door het laden van voorwerpen op het imperiaal (indien aanwezig) zal
het zwaartepunt hoger komen te
liggen. Vermijd hoge snelheden, snel
optrekken, het maken van scherpe
bochten, plotseling remmen en
abrupte manoeuvres, om te
voorkomen dat u de controle over de
auto verliest of dat de auto over de
kop slaat door een bedieningsfout.
• Matig bij rukwinden altijd uw snelheid. Door het profiel en het
hogere zwaartepunt is uw auto
gevoeliger voor zijwind dan een
gewone auto. U hebt meer controle
over de auto als u langzamer rijdt.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Rijd niet horizontaal over steilehellingen. Recht omhoog of recht
naar beneden rijden wordt
aanbevolen. Uw auto (en elke andere
vergelijkbare terreinauto) kan
gemakkelijker opzij omslaan dan
voor- of achterover.
Terreinrijden
Uw auto is niet specifiek ontworpen voor
het rijden in het terrein. Neem de
volgende voorzorgsmaatregelen in acht
om problemen te voorkomen als het
absoluut noodzakelijk is in het terrein te
rijden.
• Rijd alleen in gebieden waar off-road-auto's mogen rijden.
• Respecteer particulier eigendom. Vraag toestemming aan de eigenaar
voordat u een privéterrein betreedt.
• Betreed geen afgesloten gebieden. Respecteer hekken, afsluitingen en
borden die u de toegang ontzeggen.
• Blijf op de gebaande paden. Pas, als het nat is, uw rijtechniek aan of ga
langzamer rijden om schade aan het
terrein te voorkomen.
WAARSCHUWING!
Voorzorgsmaatregelen voor
terreinrijden
Neem altijd de volgende
waarschuwingen in acht om de kans op
dodelijk of ernstig letsel en schade aan
uw auto te voorkomen:
• Rijd voorzichtig bij terreinrijden.Neem geen onnodige risico's door op
gevaarlijke plaatsen te rijden.
• Pak de spaken van het stuurwiel niet vast als u door terrein rijdt. Een
plotselinge hobbel kan het stuurwiel
verdraaien en uw handen
verwonden. Houd beide handen en
vooral de duimen op de buitenkant
van de stuurwielrand.
5.5 Rijtips
372
Page 375 of 610
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Controleer altijd de werking van deremmen direct na het rijden door
zand, modder, water of sneeuw.
• Controleer na het rijden door lang gras, modder, zand, water, enz. of er
geen gras, takken, papier, doeken,
stenen, zand, enz. aan de onderkant
zijn blijven hangen of vastzitten.
Verwijder dergelijke
onregelmatigheden van de
onderkant van de auto. Als met de
auto wordt gereden terwijl deze
materialen onder de auto vastzitten
of blijven hangen, kan de auto kapot
gaan of kan er brand ontstaan.
• Als u over onverharde wegen of door ruw terrein rijdt, rijd dan niet met
hoge snelheid, spring niet met de
auto, maak geen scherpe bochten,
raak geen voorwerpen, enz. Dit kan
ervoor zorgen dat u de controle over
de auto verliest of over de kop slaat,
waardoor dodelijk of ernstig letsel
kan ontstaan. Bovendien bestaat dan
de kans dat er kostbare schade
ontstaat aan de wielophanging en
het chassis van de auto.OPMERKING
Voorkomen van waterschade
Neem alle veiligheidsmaatregelen in
acht om er zeker van te zijn dat er geen
schade aan de tractiebatterij, het
EV-systeem of andere onderdelen
ontstaat.
• Water in hetelektromotorcompartiment kan
ernstige schade aan het EV-systeem
veroorzaken.
• Water dat in de transmissie komt, beschadigt de transmissie. Er kan
mogelijk niet met de auto worden
gereden.
• Water kan het vet van de wiellagers spoelen, roestvorming veroorzaken en
zorgen voor storingen. Het water kan
in de transmissie terechtkomen,
waardoor de smerende
eigenschappen van de olie afnemen.
Tijdens het rijden door water
Indien u door water wilt rijden,
bijvoorbeeld bij het oversteken van een
beekje, controleer dan eerst de diepte
van het water, de bodemgesteldheid en
de toegankelijkheid van de oever aan de
overzijde. Rijd langzaam en vermijd diep
water.
Controle na terreinrijden
• Zand en modder op de remschijven kunnen de remcapaciteit nadelig
beïnvloeden en beschadigingen
veroorzaken aan onderdelen van het
remsysteem.
• Voer na een dag terreinrijden altijd een onderhoudsinspectie uit nadat u
door ruw terrein, zand, modder of
water hebt gereden.
5.5 Rijtips
373
5
Rijden
Page 376 of 610
5.5 Rijtips
374
Page 377 of 610
6.1 Gebruik van de airconditioning en deachterruitverwarming .........376
6.1.1 Regeling ALL AUTO (ECO) .....376
6.1.2 Automatische airconditioning . . .377
6.1.3 Op afstand bedienbare airconditioning ..........383
6.1.4 Stuurwielverwarming
*/
stoelverwarming*/
stoelventilatoren*.........385
6.2 Gebruik van de interieurverlichting . . .387 6.2.1 Overzicht interieurverlichting . . .387
6.3 Gebruik van de opbergmogelijkheden .389 6.3.1 Overzicht van opbergmogelijkheden .......389
6.3.2 Voorzieningen in de bagageruimte .392
6.4 Gebruik van de overige voorzieningen in het interieur .....396
6.4.1 Elektrisch bedienbaar zonnescherm
*...........396
6.4.2 Overige voorzieningen in het interieur ..............397
Voorzieningen in het interieur6
375
Page 378 of 610
6.1 Gebruik van de
airconditioning en de
achterruitverwarming
6.1.1 Regeling ALL AUTO (ECO)
De stoelverwarming*, stoelventilatoren*
en stuurwielverwarming*worden elk
automatisch geregeld overeenkomstig de
ingestelde temperatuur van de
airconditioning, de buitentemperatuur, de
temperatuur in de auto, enz. ALL AUTO
(ECO) regelt het stroomverbruik op zo'n
manier dat de actieradius wordt
geoptimaliseerd en het comfort in het
interieur behouden blijft.
*Indien aanwezig
Inschakelen van de regeling ALL AUTO
(ECO)
Druk op de toets ALL AUTO (ECO).
Het lampje van de toets ALL AUTO (ECO)
gaat branden; de automatische
airconditioning, stoelverwarming
*,
stoelventilatoren*en
stuurwielverwarming*werken in de
automatische modus.
Wanneer een van de systemen
handmatig wordt bediend, dooft de
indicator. Alle overige functies blijven
echter in de automatische modus werken.
Zelfs als de regeling ALL AUTO (ECO)
wordt uitgeschakeld, worden de
airconditioning, de stoelverwarming/-
ventilatoren en de stuurwielverwarming
niet uitgeschakeld.
Als de voorruit beslaat door een daling
van de buitentemperatuur terwijl de
regeling ALL AUTO (ECO) actief is, kunt u
de voorruit ontwasemen door op de
schakelaar AUTO van het
bedieningspaneel van de airconditioning
te drukken.
*Indien aanwezig Bediening van elk systeem
Airconditioning (→blz. 376)
De temperatuur kan voor elke zitplaats
afzonderlijk worden ingesteld.
Stoelverwarming (indien aanwezig) en
-ventilatoren (indien aanwezig)
(→blz. 385)
Verwarming of ventilatie wordt
automatisch geselecteerd
overeenkomstig de ingestelde
temperatuur van de airconditioning, de
buitentemperatuur, enz.
Stuurwielverwarming (indien aanwezig)
(→blz. 385)
De stuurwielverwarming werkt
automatisch overeenkomstig de
ingestelde temperatuur van de
airconditioning, de buitentemperatuur,
enz.
Detectiefunctie passagier
De stoelverwarming en -ventilator
werken automatisch als er een passagier
is gesignaleerd op de
voorpassagiersstoel.
Werking stoelverwarming (indien
aanwezig)/-ventilatie (indien
aanwezig)
Als de schakelaar stoelverwarming/-
ventilatie in de stand AUTO staat, werkt
de functie zonder dat er een passagier
wordt gesignaleerd. Als in die situatie op
de toets ALL AUTO (ECO) wordt gedrukt,
werkt de stoelverwarming/-ventilatie
afhankelijk van de gesignaleerde
aanwezigheid van een passagier op de
desbetreffende stoel.
Werking stoelverwarming achter
(indien aanwezig)
De stoelverwarming achter wordt niet
geregeld door de ALL AUTO
(ECO)-regeling.
6.1 Gebruik van de airconditioning en de achterruitverwarming
376
Page 379 of 610
6.1.2 Automatische airconditioning
De uitstroomopeningen waaruit de lucht komt en de aanjagersnelheid worden
automatisch geregeld op basis van de gekozen temperatuur.
Deze afbeeldingen hebben betrekking op een auto met linkse besturing.
De positie van toetsen kan iets afwijken bij auto's met rechtse besturing.
Bedieningspaneel airconditioning
AToets ALL AUTO (ECO) (→blz. 376)
BSchakelaar automatische modus
CToets OFF
DToets buitenlucht-/recirculatiemodus
EToets A/C
FToets geconcentreerde
luchtcirculatiemodus voorstoel
(S-FLOW)
GSchakelaar verwarming ruitenwissers
voor (indien aanwezig) of schakelaar
voorruitverwarming (indien
aanwezig)
HToets SYNC
IToets temperatuurregeling rechts
JToets luchtcirculatieregeling
KToets aanjagersnelheid
LToets temperatuurregeling links
MSchakelaar achterruit- en
buitenspiegelverwarming
NSchakelaar voorruitverwarming
Wijzigen van de ingestelde temperatuur
Druk op het bovenste deel van de
schakelaar voor de temperatuurregeling
om de temperatuur te verhogen en op het
onderste deel om de temperatuur te
verlagen. Als A/C niet is ingedrukt, blaast het
systeem lucht met de
omgevingstemperatuur of verwarmde
lucht in het interieur.
6.1 Gebruik van de airconditioning en de achterruitverwarming
377
6
Voorzieningen in het interieur
Page 380 of 610
Wijzigen van de instelling van de
aanjagersnelheid
Druk op het bovenste deel van de
schakelaar voor de aanjagersnelheid om
de aanjagersnelheid te verhogen en op
het onderste deel om de
aanjagersnelheid te verlagen.
Druk op de toets OFF om de aanjager uit
te schakelen.
Wijzigen van de luchtcirculatiemodus
Druk de schakelaar
luchtcirculatieregeling omhoog of
omlaag.
De modus verandert telkens wanneer de
schakelaar wordt ingedrukt als volgt:1. Er stroomt lucht naar het bovenlichaam.
2. Er stroomt lucht naar het bovenlichaam en de voeten.
3. Er stroomt lucht naar de voeten.
4. Er stroomt lucht naar de voeten en de voorruitverwarming is in werking. Schakelen tussen buitenluchtmodus en
recirculatiemodus
Druk op de schakelaar
buitenlucht-/recirculatiemodus.
Iedere keer als er op deze schakelaar
wordt gedrukt, wordt er geschakeld
tussen buitenluchtmodus
(controlelampje brandt niet) en
recirculatiemodus (controlelampje
brandt).
In-/uitschakelen van de koel- en
ontvochtigingsfunctie
Druk op de toets A/C.
Wanneer de functie is ingeschakeld,
brandt het controlelampje in de toets
A/C.
Ontwasemen van de voorruit
De ruitverwarming wordt gebruikt om de
voorruit en de zijruiten voor te
ontwasemen.
Druk op de schakelaar voor de
voorruitverwarming.
Zet, als de recirculatiemodus is
ingeschakeld, de schakelaar voor de
buitenlucht-/recirculatiemodus in de
buitenluchtmodus. (Mogelijk gaat dit
automatisch.)
Verhoog de aanjagersnelheid en de
temperatuur om de voorruit en zijruiten
sneller te ontwasemen.
Druk wanneer de voorruit is ontwasemd
nogmaals op de schakelaar voor de
voorruitverwarming om terug te keren
naar de vorige modus.
Als de voorruitverwarming is
ingeschakeld, brandt het controlelampje
op de schakelaar voorruitontwaseming.
6.1 Gebruik van de airconditioning en de achterruitverwarming
378