TOYOTA BZ4X 2023 Instructieboekje (in Dutch)

Page 231 of 586

WAARSCHUWING!
Voorkomen van storingen in de
radarsensoren
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht. Als u dat
niet doet, kan doordat een radarsensor
niet goed werkt een ongeval ontstaan
met dodelijk of ernstig letsel tot
gevolg.
• Houd de radarsensoren en de
afdekkingen ervan altijd schoon.
Reinig de voorzijde van de
radarsensoren of de voor- of
achterzijde van de afdekking ervan
als ze vuil zijn of als er bijvoorbeeld
condens of sneeuw op zit.
Reinig de radarsensor en de
afdekking ervan met een zachte doek
zodat het vuil ervan kan worden
verwijderd zonder dat er
beschadigingen ontstaan.
ARadarsensor
BAfdekking radarsensor
• Bevestig geen accessoires,
(doorzichtige) stickers, aluminium
tape, enz. op een radarsensor, de
afdekking van een radarsensor of het
omliggende gebied.
• Stel een radarsensor en zijn omgeving
niet bloot aan schokken. Laat de auto
controleren door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige als de
radarsensor, de grille of de
voorbumper is blootgesteld aan een
schok.
• Haal de radarsensoren niet uit elkaar.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Wijzig of spuit de radarsensoren en de
afdekking ervan niet en laat ze
uitsluitend vervangen door originele
Toyota-onderdelen.
• In de volgende situaties moeten de
radarsensoren opnieuw worden
gekalibreerd. Neem voor meer
informatie contact op met een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
– Als een radarsensor is verwijderd en
geplaatst, of vervangen
– Als de voorbumper of de grille is
vervangen
Radarsensorkap met
verwarmingselement
Als het systeem signaleert dat zich
mogelijk sneeuw heeft opgehoopt bij de
radarsensorkap, wordt automatisch het
verwarmingselement ingeschakeld.
Verzeker u er voordat u de
radarsensorkap en de omgeving ervan
schoonmaakt van dat de kap voldoende
is afgekoeld, om brandwonden te
voorkomen.
Storingen in de camera voor
voorkomen
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht. Als u dat
niet doet, kan doordat de camera voor
niet goed werkt een ongeval ontstaan
met dodelijk of ernstig letsel tot gevolg.
• Houd de voorruit te allen tijde schoon.
– Reinig de voorruit als deze vuil is of
als er een dun olielaagje,
waterdruppels, sneeuw, enz. op
zit(ten).
– Ook als er een ruitencoating op de
voorruit is aangebracht, moeten
waterdruppels e.d. nog steeds met
de ruitenwissers voor worden
verwijderd van het gedeelte van de
voorruit vóór de camera voor.
– Neem contact op met een erkende
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
229
5
Rijden

Page 232 of 586

WAARSCHUWING!(Vervolg)
Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige als de
binnenzijde van de voorruit waar de
camera voor is geplaatst vuil is.
• Bevestig geen (doorzichtige) stickers
of andere zaken op het gedeelte van
de voorruit vóór de camera voor (het
grijze gebied in de afbeelding).
AOngeveer 4 cm
BOngeveer 4 cm
• Als de voorruit vóór de camera voor is
beslagen of wanneer er condens of ijs
op de voorruit zit, gebruik dan de
voorruitverwarming om de condens
van de voorruit te verwijderen of de
voorruit te ontdooien.
• Vervang het ruitenwisserrubber of het
ruitenwisserblad als de ruitenwissers
vóór de waterdruppels niet goed
kunnen verwijderen van het gedeelte
van de voorruit vóór de camera voor.
• Plak geen ruitfolie op de voorruit.
• Vervang de voorruit als deze
beschadigd is of als er een barst in zit.
Als de voorruit is vervangen, moet de
camera voor opnieuw worden
gekalibreerd. Neem voor meer
informatie contact op met een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
• Zorg ervoor dat er geen vloeistoffen
op de camera voor terechtkomen.
• Voorkom dat er fel licht op de camera
voor schijnt.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Voorkom dat de lens van de camera
voor beschadigd raakt of vuil wordt.
Zorg er bij het reinigen van de
binnenzijde van de voorruit voor dat
er geen glasreiniger op de lens van de
camera voor terechtkomt. Raak de
lens van de camera voor niet aan. Als
de lens van de camera voor vuil of
beschadigd is, neem dan contact op
met een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
• Stel de camera voor niet bloot aan
sterke schokken.
• Wijzig de montagepositie of -richting
van de camera voor niet en verwijder
de camera niet.
• Haal de camera voor niet uit elkaar.
• Wijzig geen onderdelen rond de
camera voor, zoals de binnenspiegel
of de hemelbekleding.
• Bevestig geen accessoires die de
camera voor kunnen hinderen op de
motorkap, de grille of de voorbumper.
Neem voor meer informatie contact
op met een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
• Zorg er als een surfplank of een ander
lang voorwerp op het dak moet
worden geplaatst voor dat de camera
voor er niet door wordt gehinderd.
• Wijzig niets aan de koplampen en aan
andere verlichting.
Plaats waar de camera voor op de
voorruit is bevestigd
Als het systeem signaleert dat de
voorruit mogelijk is beslagen, activeert
het automatisch de verwarming om het
gedeelte van de voorruit bij de camera
voor te ontwasemen. Raak bijvoorbeeld
bij het wassen van de auto het gedeelte
van de voorruit bij de camera voor niet
aan voordat de voorruit voldoende is
afgekoeld, om brandwonden te
voorkomen.
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
230

Page 233 of 586

WAARSCHUWING!(Vervolg)
Voorzorgsmaatregelen met betrekking
tot de bestuurderscamera (indien
aanwezig)
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht. Als u dat
niet doet, werken de bestuurderscamera
en de daaraan gekoppelde systemen
mogelijk niet goed, waardoor een
ongeval kan ontstaan met dodelijk of
ernstig letsel tot gevolg.
• Stel de bestuurderscamera en de
omgeving ervan niet bloot aan
krachtige schokken.
Als de bestuurderscamera aan een
krachtige schok wordt blootgesteld,
kan hij uit zijn positie raken waardoor
de bestuurder niet goed meer wordt
gedetecteerd. Laat in dat geval de
auto nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
• Wijzig niets aan de
bestuurderscamera en haal hem niet
uit elkaar.
• Bevestig geen accessoires,
(doorzichtige) stickers, enz. op de
bestuurderscamera of het
omliggende gebied.
• Voorkom dat de bestuurderscamera
en de omgeving ervan nat worden.
• Dek de bestuurderscamera niet af en
zorg dat zich niets tussen de camera
en de bestuurder bevindt.
• Voorkom dat de lens van de
bestuurderscamera beschadigd raakt.
• Raak de lens van de
bestuurderscamera niet aan en
voorkom dat de lens vuil wordt.
Als de cameralens vuil is of als er
vingerafdrukken op zitten, maak de
lens dan schoon met een droge
zachte doek om blijvende vlekken en
beschadigingen te voorkomen.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Gebruik voor het schoonmaken van de
lens geen reinigingsmiddelen of
organische oplosmiddelen. Hierdoor
kan het kunststof beschadigd raken.
Situaties waarin de sensoren mogelijk
niet goed werken
• Wanneer de hoogte of de
hellingshoek van de auto is gewijzigd
door modificaties
• Wanneer de voorruit vuil, beslagen,
gebarsten of beschadigd is
• Wanneer de omgevingstemperatuur
hoog of laag is
• Wanneer het gedeelte van de voorruit
voor de sensor is bedekt met
bijvoorbeeld modder, sneeuw, dode
insecten of vuil
• Onder slechte weersomstandigheden,
bijvoorbeeld bij zware regenval, mist,
sneeuw of een zandstorm
• Wanneer bijvoorbeeld water, sneeuw
of stof wordt opgeworpen door een
voorligger, of bij het rijden door een
mistbank of rook
• Wanneer met uitgeschakelde
koplampen in het donker wordt
gereden, bijvoorbeeld 's nachts of in
een tunnel
• Wanneer het lampglas van de
koplampen vuil is waardoor de
koplampen de weg minder goed
verlichten
• Wanneer de koplampen niet goed zijn
afgesteld
• Wanneer een koplamp defect is
• Wanneer de verlichting van een ander
voertuig, de zon of gereflecteerd licht
direct in de camera voor schijnt
• Wanneer de helderheid van het
omgevingslicht plotseling verandert
• Wanneer wordt gereden in de buurt
van een televisiezendmast,
radiozender of elektriciteitscentrale,
een met een radar uitgeruste auto of
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
231
5
Rijden

Page 234 of 586

een andere locatie waar mogelijk
sterke radiogolven of
elektromagnetische velden aanwezig
zijn
• Wanneer een ruitenwisserblad de
camera voor blokkeert
• Wanneer wordt gereden in de buurt
van objecten die radiogolven sterk
reflecteren zoals:
– Tunnels
– Stalen bruggen
– Grindwegen
– Besneeuwde wegen met diepe
sporen
– Muren
– Vrachtwagencombinaties
– Putdeksels
– Vangrails
– Stalen platen
• Bij het naderen van een stoep of
versmalling
• Wanneer het te signaleren voertuig
smal is, zoals een scootmobiel
• Wanneer het te signaleren voertuig
een platte voor- of achterzijde heeft,
zoals een onbeladen vrachtwagen
• Wanneer het te signaleren voertuig
een lage voor- of achterzijde heeft,
zoals een oprijwagen
• Wanneer het te signaleren voertuig
een extreem grote bodemvrijheid
heeft• Wanneer de lading van het te
signaleren voertuig aan de achterzijde
uitsteekt
• Wanneer de buitenzijde van het te
signaleren voertuig maar voor een
klein deel uit metaal bestaat
• Wanneer het te signaleren voertuig
onregelmatig van vorm is, zoals een
tractor of een motorfiets met zijspan
• Wanneer er slechts weinig ruimte zit
tussen uw auto en het te signaleren
voertuig
• Wanneer het te signaleren voertuig
naar één kant helt
• Wanneer het te signaleren voertuig is
bedekt met bijvoorbeeld sneeuw of
modder
• Bij het rijden op de volgende soorten
wegen:
– Wegen met scherpe bochten of erg
bochtige wegen
– Wegen met veel hoogteverschillen,
zoals korte en steile hellingen en
afdalingen
– Wegen die naar links of rechts
hellen
– Wegen met diepe sporen
– Wegen met een slecht wegdek
– Wegen met een golvend of hobbelig
wegdek
• Wanneer er veel of plotseling aan het
stuurwiel wordt gedraaid
• Wanneer de auto van positie blijft
wisselen op de rijstrook
• Wanneer aan dit systeem
gerelateerde onderdelen en/of
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
232

Page 235 of 586

bijvoorbeeld onderdelen van het
remsysteem bijvoorbeeld zeer heet of
nat zijn.
• Wanneer de wielen niet goed zijn
uitgelijnd
• Wanneer er weinig grip op het wegdek
is, bijvoorbeeld doordat dit is bedekt
met bijvoorbeeld ijs, sneeuw of grind.
• Wanneer de koers van de auto afwijkt
van de vorm van de bocht
• Wanneer de rijsnelheid bij het ingaan
van de bocht zeer hoog is
• Bij het in- of uitrijden van
bijvoorbeeld een parkeerterrein,
garage of autolift.
• Bij het rijden op een parkeerterrein
• Wanneer uw auto bij het rijden
geraakt kan worden door bijvoorbeeld
lang gras, takken of een scherm.
Situaties waarin de rijstrook mogelijk
niet wordt gesignaleerd
• Wanneer de rijstrook zeer smal of
breed is
• Onmiddellijk na het wisselen van
rijstrook of het oversteken van een
kruising
• Bij het rijden op een tijdelijke
rijstrook, bijvoorbeeld bij
wegwerkzaamheden
• Wanneer op rijstrookmarkeringen
lijkende structuren, patronen of
schaduwen worden gesignaleerd
• Wanneer de rijstrookmarkeringen
slecht zichtbaar zijn of bij het rijden
op een nat wegdek
• Wanneer de rijstrookmarkering op
een stoeprand is aangebracht
• Bij het rijden over een lichtgekleurd
en reflecterend wegoppervlak, zoals
betonSituaties waarin bepaalde functies of
alle functies van het systeem niet
werken
• Wanneer een storing is gesignaleerd
in dit systeem of een gerelateerd
systeem zoals het remsysteem of de
stuurinrichting
• Wanneer de VSC, de TRC of een ander
veiligheidssysteem in werking is
• Wanneer de VSC, de TRC of een ander
veiligheidssysteem is uitgeschakeld
Veranderingen in het werkingsgeluid
van de remmen en de pedaalrespons
• Na het remmen kan een geluid van de
remmen hoorbaar zijn en kan de
respons van het rempedaal
veranderen. Dit duidt echter niet op
een storing.
• Wanneer het systeem in werking is,
kan het rempedaal harder aanvoelen
dan normaal of enigszins wegzakken.
In beide situaties kan het rempedaal
dieper worden ingetrapt. Trap het
rempedaal indien nodig dieper in.
Situaties waarin de
bestuurderscamera mogelijk niet goed
werkt (indien aanwezig)
In situaties zoals de onderstaande kan
de bestuurderscamera het gezicht van
de bestuurder mogelijk niet goed
detecteren, waardoor de functie niet
goed werkt.
• Wanneer het interieur van de auto erg
warm is, bijvoorbeeld nadat de auto in
de zon geparkeerd heeft gestaan
• Wanneer een zeer fel licht,
bijvoorbeeld de zon of de koplampen
van een ander voertuig, in de
bestuurderscamera schijnt
• Wanneer de hoeveelheid licht in de
auto voortdurend verandert door
schaduw van bijvoorbeeld bomen
langs de weg
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
233
5
Rijden

Page 236 of 586

• Wanneer een zeer fel licht,
bijvoorbeeld de zon of de koplampen
van een ander voertuig, in het gezicht
van de bestuurder schijnt
• Wanneer licht wordt gereflecteerd
door de glazen van een bril of
zonnebril
• Wanneer zich meerdere gezichten
binnen het detectiebereik van de
bestuurderscamera bevinden,
bijvoorbeeld wanneer een voor- of
achterpassagier zich naar de
bestuurder buigt
• Wanneer het beeld van de
bestuurderscamera wordt
geblokkeerd door het stuurwiel, een
hand op het stuurwiel, een arm, enz.
• Wanneer de bestuurder een hoed,
muts of pet op heeft
• Wanneer de bestuurder een
oogpleister draagt
• Wanneer de bestuurder een bril of
zonnebril draagt die tegen
infraroodstralen beschermt
• Wanneer de bestuurder contactlenzen
draagt
• Wanneer de bestuurder een
mondmasker draagt
• Wanneer de bestuurder lacht of met
bijna dichtgeknepen ogen kijkt
• Wanneer de ogen, neus, mond en/of
vorm van het gezicht van de
bestuurder zijn afgedekt
• Wanneer door de bestuurder
gedragen make-up de vorm van de
ogen, neus, mond of de vorm van het
gezicht camoufleert
• Wanneer de ogen van de bestuurder
verscholen zijn achter bijvoorbeeld de
haren of een (zonne)brilmontuur
• Wanneer in de auto gebruikte
apparatuur, zoals een niet-origineel
bestuurderscamerasysteem, een op
infraroodlicht lijkende straling
uitzendt.Verklaring
→Blz. 539
5.4.3 Bestuurderscamera*
*Indien aanwezig
Basisfuncties
Tijdens gecontroleerd rijden signaleert
de bestuurderscamera de positie van het
hoofd van de bestuurder, de richting
waarin de bestuurder kijkt en of de ogen
van de bestuurder zijn geopend of
gesloten. Op basis van deze informatie
bepaalt het systeem of de bestuurder op
de omgeving let en of de bestuurder in
staat is om de handelingen uit te voeren
die bij het rijden horen.
Waarschuwingsfunctie
In situaties zoals hieronder aangegeven,
klinkt er een zoemer en wordt er een
melding weergegeven om de bestuurder
te waarschuwen.
Wanneer het systeem vaststelt dat de
bestuurder niet op de weg let of zijn ogen
gesloten heeft.
Wanneer het gezicht van de bestuurder
niet kan worden gesignaleerd of wanneer
het systeem bepaalt dat de bestuurder
een onjuiste rijpositie inneemt.
Gezichtsherkenning
Het bestuurderscamerasysteem heeft
ook een gezichtsherkenningsfunctie.
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
234

Page 237 of 586

Zie “My Settings” voor meer informatie
over het gebruik van de
gezichtsherkenningsfunctie, de prioriteit
boven andere functies voor persoonlijke
identificatie en de bijbehorende
persoonlijke voorkeursinstellingen.
WAARSCHUWING!
Voor een veilig gebruik
• De bestuurderscamera is niet
ontworpen om te voorkomen dat de
bestuurder onvoorzichtig rijdt of in
een onjuiste houding achter het
stuur zit. Let goed op de omgeving
om te zorgen dat u veilig rijdt.
• De bestuurderscamera kan
vermoeidheid van de bestuurder niet
verminderen. Als u merkt dat u zich
niet goed op het rijden kunt
concentreren of vermoeid bent,
onderbreek de rit dan met een pauze
en indien nodig een dutje zodat u
vervolgens weer veilig verder kunt.
Waarschuwingsfunctie
Deze functies werken mogelijk niet bij
een lage rijsnelheid.
Situaties waarin de bestuurderscamera
mogelijk niet goed werkt
→Blz. 233
Wijzigen van de instellingen van de
bestuurderscamera
De instellingen van de
bestuurderscamera kunnen worden
gewijzigd via de persoonlijke
voorkeursinstellingen. (→Blz. 490)
5.4.4 PCS (Pre-Crash
Safety-systeem)
Het Pre-Crash Safety-systeem gebruikt
sensoren om objecten (→blz. 236) te
signaleren binnen de koers van de auto.
Wanneer het systeem oordeelt dat de
kans op een frontale aanrijding met een
signaleerbaar object groot is, wordt een
waarschuwing geactiveerd om de
bestuurder aan te sporen om uit te wijkenen wordt de potentiële remdruk verhoogd
om de bestuurder te helpen een
aanrijding te voorkomen. Wanneer het
systeem oordeelt dat de kans op een
aanrijding zeer groot is, worden de
remmen automatisch bekrachtigd om te
helpen een aanrijding te voorkomen of
om de impact van een aanrijding te
helpen verminderen.
Het Pre-Crash Safety-systeem kan
worden in-/uitgeschakeld en het
waarschuwingstijdstip kan worden
gewijzigd. (→Blz. 244)
WAARSCHUWING!
Voor een veilig gebruik
• De bestuurder is zelf
verantwoordelijk voor een veilig
rijgedrag. Let goed op de omgeving
om te zorgen dat u veilig rijdt.
Gebruik het Pre-Crash
Safety-systeem nooit in plaats van
normaal remmen. Dit systeem zorgt
er niet in alle situaties voor dat een
aanrijding wordt voorkomen of dat
de gevolgen ervan worden
gereduceerd. Te veel vertrouwen op
dit systeem kan leiden tot een
ongeval met dodelijk of ernstig letsel
tot gevolg.
• Hoewel het Pre-Crash
Safety-systeem is ontworpen om
aanrijdingen te helpen voorkomen of
de schade bij een aanrijding te
helpen beperken, is de effectiviteit
afhankelijk van allerlei
omstandigheden. Daardoor levert
het systeem mogelijk niet altijd
dezelfde prestaties. Lees de
volgende aanwijzingen aandachtig
door. Vertrouw niet blindelings op dit
systeem en rijd altijd voorzichtig.
– Voor een veilig gebruik:→blz. 227
Wanneer moet het Pre-Crash
Safety-systeem worden
uitgeschakeld
Wanneer het nodig is om het systeem
uit te schakelen:→blz. 227
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
235
5
Rijden

Page 238 of 586

Signaleerbare objecten
Het systeem kan de volgende objecten
signaleren. (De signaleerbare objecten
verschillen afhankelijk van de functie.)
• Voertuigen
• Fietsen
*
• Voetgangers
• Motorfietsen*
*
Alleen als signaleerbaar object
gesignaleerd als ermee wordt gereden.
Systeemfuncties
Pre-Crash-waarschuwing
Wanneer het systeem oordeelt dat een
aanrijding waarschijnlijk is, klinkt er een
zoemer en worden er een icoon en een
waarschuwingsmelding weergegeven op
het multi-informatiedisplay om de
bestuurder aan te sporen om uit te
wijken.
Als het signaleerbare object een voertuig
is, wordt er in combinatie met de
waarschuwing in beperkte mate geremd.
A“Pre-Collision System” (Pre-Crash
Safety-systeem)
Als het systeem oordeelt dat het
gaspedaal diep wordt ingetrapt, worden
het volgende icoon en de volgende
melding weergegeven op het
multi-informatiedisplay.
A“Accelerator Pedal is Pressed”
(gaspedaal wordt ingetrapt)
Pre-Crash Brake Assist
Als het systeem oordeelt dat de kans op
een aanrijding groot is en de bestuurder
onvoldoende remt, wordt de remkracht
vergroot.
Pre-Crash Brake Control
Wanneer het systeem oordeelt dat de
kans op een aanrijding zeer groot is,
worden de remmen automatisch
bekrachtigd om te helpen een aanrijding
te voorkomen of de snelheid van de
aanrijding te verlagen.
Emergency Steering Assist
Als het systeem oordeelt dat aan de
volgende voorwaarden wordt voldaan,
wordt er ondersteuning geboden om te
helpen de voertuigstabiliteit te
verbeteren en het verlaten van de
rijstrook te voorkomen. Tijdens de
ondersteuning wordt naast de
Pre-Crash-waarschuwing het volgende
icoon weergegeven op het
multi-informatiedisplay.
• De kans op een aanrijding is groot
• Er is voldoende ruimte op de rijstrook
om uit te wijken
• De bestuurder bedient het stuurwiel
Tijdens de ondersteuning werkt de
Pre-Crash-waarschuwing en wordt er
een melding weergegeven om de
bestuurder te waarschuwen.
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
236

Page 239 of 586

Botspreventie op kruisingen (links of
rechts afslaan)
Als in situaties zoals de volgende het
systeem oordeelt dat de kans op een
aanrijding groot is, treden de
Pre-Crash-waarschuwing en
Pre-Crash-remmen in werking.
Afhankelijk van de kruising werkt de
ondersteuning mogelijk niet goed.
• Wanneer u rechts/links afslaat op een
kruispunt en het pad van een
tegenligger kruist
• Wanneer u rechts/links afslaat en een
tegemoetkomende voetganger of
fiets wordt gesignaleerdBotspreventie op kruisingen (kruisende
voertuigen)
Als het systeem op een kruising oordeelt
dat de kans op een aanrijding met een
naderende auto of motorfiets groot is,
treden de Pre-Crash-waarschuwing en
Pre-Crash-remmen in werking.
Afhankelijk van de kruising werkt de
ondersteuning mogelijk niet goed.
Acceleratiebeperking bij lage snelheid
Als terwijl met lage snelheid wordt
gereden het gaspedaal diep wordt
ingetrapt en het systeem oordeelt dat er
een kans is op een aanrijding, wordt het
vermogen van het EV-systeem beperkt of
worden de remmen lichtjes geactiveerd
om de acceleratie te beperken. Tijdens de
werking klinkt er een zoemer en worden
er een waarschuwingslampje en een
melding weergegeven op het
multi-informatiedisplay.
A“Accelerator Pedal is Pressed”
(gaspedaal wordt ingetrapt)
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
237
5
Rijden

Page 240 of 586

WAARSCHUWING!
Pre-Crash Brake-systeem
• Als de Pre-Crash Brake-functie in
werking is, wordt er veel remkracht
toegepast.
• De Pre-Crash Brake-functie is niet
ontworpen om de auto op zijn plaats
te houden nadat deze tot stilstand is
gebracht. Als de auto tot stilstand is
gebracht door het Pre-Crash
Brake-systeem moet de bestuurder
indien nodig nog wel het rempedaal
bedienen.
• Het Pre-Crash Brake-systeem werkt
mogelijk niet, afhankelijk van de
bediening van de auto door de
bestuurder. Als het gaspedaal diep
wordt ingetrapt of het stuurwiel
wordt gedraaid, oordeelt het
systeem mogelijk dat de bestuurder
een uitwijkactie uitvoert en werkt
het Pre-Crash Brake-systeem
mogelijk niet.
• Als het rempedaal wordt ingetrapt,
oordeelt het systeem mogelijk dat de
bestuurder een uitwijkactie uitvoert
en stelt het mogelijk het
werkingstijdstip van de Pre-Crash
Brake-functie uit.
Acceleratiebeperking bij lage
snelheid
Als het stuurwiel wordt gedraaid,
oordeelt het systeem mogelijk dat de
bestuurder een uitwijkactie uitvoert en
werkt de acceleratiebeperking bij lage
snelheid mogelijk niet.
Emergency Steering Assist
• De werking van de Emergency
Steering Assist wordt uitgeschakeld
wanneer het systeem vaststelt dat
het verlaten van de rijstrook is
voorkomen.
• Afhankelijk van de acties van de
bestuurder werkt de Emergency
Steering Assist mogelijk niet of
wordt de werking onderbroken.
– Als het gaspedaal diep wordt
WAARSCHUWING!(Vervolg)
ingetrapt, er een ruk aan het
stuurwiel wordt gegeven, het
rempedaal wordt ingetrapt of de
richtingaanwijzer wordt
ingeschakeld, kan het systeem
oordelen dat de bestuurder een
uitwijkmanoeuvre uitvoert en
werkt de Emergency Steering
Assist mogelijk niet.
– Wanneer de Emergency Steering
Assist in werking is en het
gaspedaal diep wordt ingetrapt, er
een ruk aan het stuurwiel wordt
gegeven of het rempedaal wordt
ingetrapt, kan het systeem
oordelen dat de bestuurder een
uitwijkmanoeuvre uitvoert waarop
de werking van de Emergency
Steering Assist wordt
onderbroken.
– Wanneer de Emergency Steering
Assist in werking is en het
stuurwiel wordt tegengehouden of
tegen de richting van het systeem
in wordt gedraaid, zal de werking
van de Emergency Steering Assist
worden onderbroken.
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
238

Page:   < prev 1-10 ... 191-200 201-210 211-220 221-230 231-240 241-250 251-260 261-270 271-280 ... 590 next >