TOYOTA BZ4X 2023 Instructieboekje (in Dutch)

Page 341 of 586

gebruik van de
afstandsbedieningsfunctie is
onderbroken
• Als de omgevingstemperatuur -10°C
of lager is
De begeleiding met de
afstandsbedieningsfunctie wordt
onderbroken als
In de volgende situaties wordt de
begeleiding onderbroken.
• Als de Bluetooth-communicatie
tussen de smartphone en het
multimediasysteem verbroken wordt
• Als de continue bediening van de
smartphone wordt onderbroken
• Als de Remote Park-app naar de
achtergrond verdwijnt (er wordt een
oproep ontvangen, de toets home
wordt ingedrukt, enz.)
• Als de elektronische sleutel niet wordt
gesignaleerd
• Als er zich een obstakel in de
rijrichting van de auto bevindt
• Als de auto wordt bediend terwijl de
begeleiding is gestart
• Als de Smart Key wordt bediend
terwijl de begeleiding is gestart
• Als het portier wordt ontgrendeld
terwijl de begeleiding is gestart
• Als er een portier wordt geopend
terwijl met de auto wordt gereden
Wijzigen van de instellingen van
Advanced Park
Selecteer
op het multimedia-display
en selecteer vervolgens “Advanced Park”.
Remote Park
De afstandsbedieningsfunctie kan
worden in- en uitgeschakeld.
Speed Profile (snelheidsprofiel)
De rijsnelheid voor de begeleiding kan
worden ingesteld.Deze instelling kan niet worden gewijzigd
tijdens het registreren van een
parkeervak in de geheugenfunctie.
Detect. range (detectiegebied)
De afstand waarop obstakels worden
vermeden tijdens de begeleiding kan
worden ingesteld.
Prk. Method (parkeermethode)
De voorkeursparkeerrichting die wordt
weergegeven bij een parkeervak waarbij
haaks inparkeren (vooruit/achteruit) en
fileparkeren mogelijk zijn, kan worden
ingesteld.
Prk. direction (parkeerrichting)
De voorkeursparkeerrichting die wordt
weergegeven wanneer vooruit of
achteruit haaks inparkeren mogelijk is,
kan worden geselecteerd.
Exit dir.:Per. (wegrijrichting:haaks)
De voorkeursrichting voor het wegrijden
die wordt weergegeven wanneer vooruit
of achteruit wegrijden uit een parkeervak
naar links of rechts mogelijk is, kan
worden geselecteerd.
Exit dir.:Par. (wegrijrichting:paral.)
De voorkeursrichting voor het wegrijden
die wordt weergegeven wanneer
wegrijden uit een fileparkeervak mogelijk
is, kan worden geselecteerd.
Parking view (parkeerbeeld)
De weergavehoek van het camerabeeld
bij het gebruik van de functie haaks
inparkeren (vooruit/achteruit) of de
functie fileparkeren kan worden
ingesteld.
Exit view (wegrijbeeld)
De weergavehoek van het camerabeeld
bij het gebruik van de functie wegrijden
uit haaks parkeervak (vooruit/achteruit)
of de functie wegrijden uit fileparkeervak
kan worden ingesteld.
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
339
5
Rijden

Page 342 of 586

Parking Path Adjustment (aanpassen
parkeerkoers)
De koers die wordt aangehouden bij de
parkeerbegeleiding, kan naar binnen of
naar buiten worden aangepast.
Als de banden versleten zijn, kan de koers
van de auto afwijken van het midden van
het parkeervak. Gebruik in dat geval deze
instelling om de parkeerkoers aan te
passen.
Road Width Adjustment (instellen
breedte weg)
Als de parkeerbegeleiding wordt gestart,
kan de mate van beweging in zijwaartse
richting terwijl de auto naar voren rijdt,
worden aangepast.
Park Position Adjustment (fwd.)
(instellen parkeerpositie vooruit)
De positie waarbij haaks inparkeren
(vooruit/achteruit) is voltooid kan
worden aangepast. (Behalve bij gebruik
van de geheugenfunctie.)
Park Position Adjustment (rev.) (instellen
parkeerpositie achteruit)
De positie waarbij haaks inparkeren
(vooruit/achteruit) is voltooid kan
worden aangepast. (Behalve bij gebruik
van de geheugenfunctie.)
Rear Accessory Setting (instellen
accessoire achter)
Als een accessoire, zoals een trekhaak, is
geïnstalleerd aan de achterzijde van de
auto, kan de lengte van de achterzijde van
de auto worden aangepast om te helpen
een aanrijding met objecten aan de
achterzijde van de auto te voorkomen.Clear Registered Parking Space (wissen
geregistreerd parkeervak)
De in de geheugenfunctie geregistreerde
parkeervakken kunnen worden gewist.
Informatie over een parkeervak kan niet
worden gewist terwijl de begeleiding is
gestart of terwijl informatie over een
parkeervak wordt geregistreerd in de
geheugenfunctie.
Wijzigen van de instellingen van de
Remote Park-app
Waarschuwingsgeluid Toyota Parking
Assist-sensor AAN/UIT (smartphone-
instelling)
De waarschuwingsgeluiden van de Toyota
Parking Assist-sensor vanaf de
smartphone-app kunnen worden
in-/uitgeschakeld via de Remote
Park-app.
Volumeregeling waarschuwingsgeluid
Toyota Parking Assist-sensor
(smartphone-instelling)
Het volume van de
waarschuwingsgeluiden van de Toyota
Parking Assist-sensor vanaf de
smartphone-app kan worden geregeld
via de Remote Park-app.
Weergegeven meldingen Advanced
Park
Op het multimedia-display worden de
bedrijfsstatus, werking van de
begeleiding, enzovoort van Advanced
Park weergegeven. Als er een melding
wordt weergegeven, handel dan volgens
de weergegeven content.
Als “No available parking space” (geen
parkeervak beschikbaar) wordt
weergegeven
Verplaats de auto naar een locatie waar
een parkeervak of parkeerlijnen kunnen
worden gesignaleerd.
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
340

Page 343 of 586

Als “Unavailable in current condition”
(niet beschikbaar in actuele situatie)
wordt weergegeven
Verplaats de auto naar een andere locatie
en gebruikt het systeem.
Als “Not enough space to exit” (niet
genoeg ruimte om weg te rijden) wordt
weergegeven
De functie wegrijden uit een
fileparkeervak kan niet worden gebruikt
doordat bijvoorbeeld de afstand tussen
uw auto en geparkeerde auto's voor en
achter uw auto te kort is of er zich een
object in de vertrekrichting bevindt.
Controleer de toestand van het gebied
rond de auto en verlaat het parkeervak
handmatig.
Als “Cannot control speed” (kan
snelheid niet regelen) wordt
weergegeven
Het systeem oordeelde dat het de
snelheid van de auto niet kon regelen
toen het systeem werd gebruikt in een
gebied met een helling of hoogteverschil
en de begeleiding werd uitgeschakeld.
Gebruik het systeem op een locatie met
een horizontale ondergrond.
Als “Obstacle detected” (obstakel
gesignaleerd) wordt weergegeven
De Emergency Support Brake trad in
werking en de begeleiding werd
onderbroken.
Controleer de toestand van de omgeving.
Selecteer de toets “Start” op het
multimedia-display om de begeleiding te
hervatten.
Als “No available parking space to
register” (geen parkeervak beschikbaar
voor registratie) wordt weergegeven
Deze melding wordt weergegeven als
wordt geselecteerd bij een parkeervak
dat niet kan worden gesignaleerd.Bedien het systeem bij een parkeervak
waar de verschillen in het wegdek kunnen
worden herkend. (→Blz. 328)
5.4.23 SNOW-modus*
*Indien aanwezig
De SNOW-modus kan worden
geselecteerd om de auto af te stemmen
op de omstandigheden bij rijden op een
glad wegdek, bijvoorbeeld als het heeft
gesneeuwd.
Werking systeem
Druk op de schakelaar van de
SNOW-modus
Als de schakelaar wordt ingedrukt, wordt
de SNOW-modus ingeschakeld en gaat
het controlelampje SNOW-modus op het
multi-informatiedisplay branden. Als de
schakelaar nogmaals wordt ingedrukt,
gaat het controlelampje SNOW-modus
uit.
Automatisch uitschakelen
SNOW-modus
De SNOW-modus wordt automatisch
uitgeschakeld als het contact UIT wordt
gezet of als de regeneratieboost wordt
geselecteerd.
Als de SNOW-modus niet beschikbaar is
Als de regeneratieboost is geselecteerd,
kan de SNOW-modus niet worden
ingeschakeld.
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
341
5
Rijden

Page 344 of 586

5.4.24 X-MODE*
*Indien aanwezig
In deze modus is de terreinvaardigheid
van de auto nog beter.
U kunt kiezen uit 2 modi: SNOW/DIRT en
D.SNOW/MUD.
Wanneer de X-MODE is geactiveerd,
regelt de Downhill Assist Control de
remmen om ervoor te zorgen dat de auto
met een constante snelheid blijft rijden in
een steile afdaling.
Grip Control helpt de bestuurder door op
steile hellingen en op een gladde
ondergrond een lage rijsnelheid aan te
houden zonder dat de bestuurder het
gas- of rempedaal hoeft in te trappen.
WAARSCHUWING!
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht
voordat u de X-MODE gebruikt.
Anders kunnen er gevaarlijke situaties
ontstaan die tot een ongeval kunnen
leiden.
• Ga pas rijden nadat het
controlelampje SNOW/DIRT of
D.SNOW/MUD is gaan branden.
• De X-MODE is geen functie die is
ontworpen voor het vergroten van de
limieten van de auto. Controleer
altijd zorgvuldig de conditie van de
weg en het wegdek en rijd
voorzichtig.
Omstandigheden waaronder de
functie mogelijk niet goed werkt
Onder de volgende omstandigheden
kan de functie de snelheid van de auto
mogelijk niet constant houden, wat tot
een ongeval zou kunnen leiden.
– Extreem steile hellingen
– Slecht wegdek
– Als het glad is, bijvoorbeeld bij
sneeuw of ijzelSysteemonderdelen
AToets X-MODE
BGrip Control-schakelaar (→Blz. 344)
CControlelampjes
Selecteren van de rijmodus
Druk terwijl de auto stilstaat of met een
snelheid lager dan ongeveer 20 km/h
rijdt meerdere keren op de toets X-MODE
tot de gewenste rijmodus is geselecteerd.
1. Normale modus
Deze modus biedt een goede balans
tussen stroomverbruik,
geruisloosheid en rijprestaties, en is
geschikt voor het rijden in stedelijke
gebieden.
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
342

Page 345 of 586

2. SNOW/DIRT-modus
Wanneer de wielen op glad wegdek,
bijvoorbeeld besneeuwde wegen of
gravelwegen, (dreigen te) slippen,
wordt in deze modus het spinnen van
de wielen beperkt waardoor de auto
gemakkelijker onder controle te
houden is.
Het controlelampje SNOW/DIRT-
modus brandt dan groen op het
instrumentenpaneel.
3. D.SNOW/MUD-modus
In speciale omstandigheden, zoals
wanneer de wielen diep zijn
weggezakt in sneeuw of modder, kan
met deze modus de TRC-functie
(Traction Control) tijdelijk worden
uitgeschakeld. De wielen kunnen dan
spinnen, wat het wegrijden
vergemakkelijkt.
Het controlelampje D.SNOW/MUD-
modus brandt dan groen op het
instrumentenpaneel. Ook het
controlelampje VSC OFF en het
waarschuwingslampje PCS gaan dan
branden op het instrumentenpaneel.
Als de X-MODE niet beschikbaar is
Onder de volgende omstandigheden
werkt het systeem niet.
• Wanneer het EV-systeem niet is
ingeschakeld
• Wanneer de SNOW/DIRT-modus of
D.SNOW/MUD-modus niet is
geselecteerd
• Wanneer de regeneratieboost is
geselecteerd
• Wanneer Advanced Park in gebruik is
(indien aanwezig)
• Bij een storing in het EV-systeem
Over de Dynamic Radar Cruise Control
of cruise control
Als de X-MODE is geactiveerd, kunnen
de Dynamic Radar Cruise Control en de
cruise control niet worden gebruikt. Als
de Dynamic Radar Cruise Control-systeem of cruise control wordt
gebruikt, wordt de functie automatisch
uitgeschakeld.
Als de X-MODE is geactiveerd
• In de X-MODE kan de VSC niet worden
in- of uitgeschakeld, ook niet door de
schakelaar VSC OFF te bedienen. De
VSC blijft ingeschakeld in de
SNOW/DIRT-modus en uitgeschakeld
in de D.SNOW/MUD-modus.
• Als de X-MODE is geactiveerd, is het
niet mogelijk om de Eco-modus of de
regeneratieboost te selecteren, ook al
wordt de desbetreffende toets
bediend.
Automatische deactivering X-MODE
• De X-MODE wordt automatisch
gedeactiveerd als het contact UIT
wordt gezet.
• Als de rijsnelheid hoger wordt dan
ongeveer 40 km/h, wordt de X-MODE
gedeactiveerd. Het controlelampje
X-MODE op het instrumentenpaneel
gaat dan wit branden en er wordt
overgeschakeld op de normale
rijmodus.
• Als de rijsnelheid lager wordt dan
ongeveer 35 km/h, gaat het
controlelampje X-MODE groen
branden en wordt de X-MODE weer
geactiveerd.
Waarschuwingen met betrekking tot
het gebruik van het systeem
Om veiligheidsredenen hebben de
volgende bedieningen geen effect als de
X-MODE is ingeschakeld.
• Bediening van de toets ECO MODE
• Bediening van de
regeneratieboostschakelaar
Werking van de Downhill Assist Control
als de X-MODE is geselecteerd
Als op de toets X-MODE wordt gedrukt en
de SNOW/DIRT-modus of de
D.SNOW/MUD-modus is geselecteerd,
gaat de Downhill Assist Control
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
343
5
Rijden

Page 346 of 586

automatisch over op de stand-bymodus
en werkt deze onder de volgende
voorwaarden.
• Als de rijsnelheid lager is dan
ongeveer 30 km/h
• Als het gaspedaal noch het rempedaal
wordt ingetrapt
Wijzigen van de gewenste rijsnelheid
Regel de snelheid met behulp van het
gaspedaal of rempedaal tot de gewenste
snelheid is bereikt. Wanneer u uw voet
van het pedaal haalt, zorgt het systeem
ervoor dat de rijsnelheid van dat moment
wordt aangehouden.
Downhill Assist Control tijdens de
X-MODE
• Als de SNOW/DIRT-modus of
D.SNOW/MUD-modus is geselecteerd,
gaat de Downhill Assist Control
automatisch over op de
stand-bymodus. De status van de
Downhill Assist Control wordt
aangegeven door de
werkingsindicator.
• Als het systeem niet werkt, wordt de
indicator wit weergegeven.
Als de Downhill Assist Control niet
beschikbaar is wanneer de X-MODE
wordt geselecteerd
Onder de volgende omstandigheden
werkt het systeem niet.
• Wanneer de SNOW/DIRT-modus of
D.SNOW/MUD-modus niet is
geselecteerd
• Wanneer schakelstand P is
geselecteerd
• Wanneer de Grip Control in werking is
• Wanneer er een storing in het
remsysteem of het EV-systeem zit
Bij gebruik van de Grip Control
Druk, wanneer de SNOW/DIRT-modus of
D.SNOW/MUD-modus is geselecteerd, op
de Grip Control-schakelaar.Het controlelampje Downhill Assist
Control gaat dan uit en het
controlelampje Grip Control gaat
branden.
Houd bij stilstaande auto het rempedaal
stevig ingetrapt en druk op de schakelaar.
Als de auto op een helling staat, kan hij
onbedoeld in beweging komen.
Instellen van de snelheid van de Grip
Control
Beweeg de Grip Control-schakelaar
omhoog of omlaag om de gewenste
snelheid in te stellen (ongeveer 2 -
10 km/h). De ingestelde snelheid wordt
weergegeven op het
multi-informatiedisplay.
AVerhogen van de snelheid
BVerlagen van de snelheid
CControlelampjes
Werking van de Grip Control
Als het systeem in werking is, brandt het
controlelampje Grip Control groen. Als
het controlelampje Grip Control wit
brandt, laat dan het rempedaal los om het
systeem te activeren.
Als het systeem in werking is, kunt u het
gaspedaal en rempedaal gebruiken om de
snelheid even iets te verhogen of
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
344

Page 347 of 586

verlagen. Als u het gaspedaal of
rempedaal weer loslaat, wordt de
ingestelde snelheid weer aangenomen.
Deactiveren van de Grip Control
• Druk op de toets X-MODE.
Als de Grip Control wordt
gedeactiveerd, gaat het
controlelampje Grip Control uit en
gaat na enige tijd het controlelampje
Downhill Assist Control branden.
Rijd voorzichtig als u de Grip Control
tijdens het rijden deactiveert.
Voorwaarden voor de werking van de
Grip Control
• Wanneer de X-MODE is geactiveerd
• Wanneer stand D van de transmissie is
geselecteerd
• Wanneer de parkeerrem is
gedeactiveerd
• Wanneer het bestuurdersportier is
gesloten
• Stilstaande auto met ingetrapt
rempedaal of rijsnelheid tussen
ongeveer 2 en 10 km/h
Automatische deactivering van de Grip
Control
Als aan een van de volgende
voorwaarden wordt voldaan, wordt de
Grip Control gedeactiveerd:
• Nadat de auto tot stilstand is gebracht
door het rempedaal in te trappen
• Wanneer de rijsnelheid hoger wordt
dan 20 km/h
• Als een andere schakelstand dan D
wordt geselecteerd
• Als de parkeerrem wordt bediend
• Als een portier aan bestuurderszijde
wordt geopend
• Als de ABS/VSC wordt geactiveerd
• Als de remregeling en de
begrenzingsregeling van het
motorvermogen zijn geactiveerd dooreen rijhulpsysteem (bijv. Pre-Crash
Safety-systeem en Parking Support
Brake (indien aanwezig))
• Als het systeem oordeelt dat de
werking ervan onder de actuele
rijomstandigheden niet kan worden
voortgezet
• Als het contact UIT wordt gezet
Wanneer de Grip Control niet
beschikbaar is
In de volgende gevallen is de Grip
Control niet beschikbaar:
• Wanneer er een storing in het
remsysteem of het EV-systeem zit
• Direct na het starten van het
EV-systeem
Brake Hold-systeem
Het Brake Hold-systeem kan worden
uitgeschakeld als de Grip Control in
werking treedt. Houd het rempedaal
stevig ingetrapt en druk op de
schakelaar.
Schakel om het Brake Hold-systeem
weer te kunnen gebruiken het Brake
Hold-systeem in nadat de Grip Control is
gedeactiveerd.
OPMERKING
Langdurig gebruik
Als het systeem langdurig wordt
gebruikt, kunnen de remmen oververhit
raken en kan de werking van het
systeem tijdelijk onderbroken worden.
Geluiden en trillingen tijdens de
werking
– Er kan een specifiek werkingsgeluid
te horen zijn vanuit de motorruimte.
Dit duidt echter niet op een defect.
– Het intrappen van het rempedaal
kan harder of anders aanvoelen dan
normaal, maar dit duidt niet op een
defect.
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
345
5
Rijden

Page 348 of 586

OPMERKING(Vervolg)
Als na het bedienen van de schakelaar
de werkingsindicator niet gaat
branden op het instrumentenpaneel
Het systeem werkt mogelijk niet goed.
Laat de auto onmiddellijk nakijken door
een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
5.4.25 Ondersteunende
systemen
Om de veiligheid en de prestaties tijdens
het rijden te verbeteren is uw auto
uitgerust met de volgende systemen die
automatisch in werking treden als de
omstandigheden daar om vragen. Houd
er echter rekening mee dat dit
aanvullende systemen zijn en vertrouw
niet in al te sterke mate op deze systemen
als u de auto bedient.
Overzicht van de ondersteunende
systemen
ECB (elektronisch geregeld remsysteem)
Het elektronisch geregelde remsysteem
genereert remkracht overeenkomstig de
bediening van de remmen.
ABS (antiblokkeersysteem)
Helpt het blokkeren van de wielen te
voorkomen bij plotseling remmen of
remmen op een glad wegdek
Brake Assist
Zorgt voor een grotere remkracht nadat
het rempedaal is ingetrapt als het
systeem oordeelt dat er sprake is van een
noodstop
VSC (Vehicle Stability Control)
Helpt de bestuurder de auto onder
controle te houden bij uitwijkmanoeuvres
en het nemen van bochten op een glad
wegdek.Trailer Sway Control
Helpt de bestuurder om de
aanhangwagen weer onder controle te
krijgen door op afzonderlijke wielen
remdruk uit te oefenen en het
aandrijfkoppel te verminderen wanneer
wordt gesignaleerd dat de
aanhangwagen slingert.
TRC (Traction Control)
Zorgt ervoor dat de aandrijfkracht
behouden blijft en voorkomt dat de
aandrijvende wielen gaan doorslippen bij
het wegrijden met de auto of bij het
accelereren op gladde wegen
Active Cornering Assist (ACA)
Helpt te voorkomen dat de auto naar de
buitenkant van de bocht uitwijkt door
remregeling uit te oefenen op de wielen
aan de binnenzijde wanneer tijdens het
rijden in een bocht wordt geprobeerd te
accelereren
Hill Start Assist Control
Helpt te voorkomen dat de auto achteruit
rolt bij helling op wegrijden
EPS (elektrische stuurbekrachtiging)
Maakt gebruik van een elektromotor om
de benodigde kracht voor het
ronddraaien van het stuurwiel te
verminderen
Noodstopsignaal
Als het rempedaal plotseling wordt
ingetrapt, gaan de remlichten
automatisch knipperen om het
achteropkomende verkeer te
waarschuwen.
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
346

Page 349 of 586

Secondary Collision Brake
Als de airbagsensor een aanrijding
signaleert en het systeem in werking is,
worden de remmen en remlichten
automatisch geregeld om de rijsnelheid
te verlagen en te helpen de kans op
verdere schade ten gevolge van een
tweede aanrijding te verkleinen.
Als de TRC/VSC/ABS/Trailer Sway
Control in werking is
Het controlelampje Traction Control
knippert wanneer de TRC/VSC/ABS/
Trailer Sway Control in werking is.
Uitschakelen van het TRC-systeem
Als u met uw auto vast komt te zitten in
modder of sneeuw, kan het TRC-systeem
het aandrijfvermogen van het
EV-systeem naar de wielen beperken. Als
u op de schakelaar
drukt om het
systeem uit te schakelen, kunt u de auto
mogelijk gemakkelijker loskrijgen door te
‘schommelen’.
Schakel het TRC-systeem uit door de
schakelaar
snel in te drukken en
weer los te laten.
“Traction Control Turned OFF” (Traction
Control UIT) wordt op het multi-
informatiedisplay weergegeven.
Druk nogmaals op de schakelaar
om
het systeem weer in te schakelen.Uitschakelen van de TRC, VSC en Trailer
Sway Control
Schakel de TRC, VSC en Trailer Sway
Control uit door de schakelaar
langer
dan 3 seconden ingedrukt te houden
terwijl de auto stilstaat.
Het controlelampje VSC OFF gaat
branden en “Traction Control Turned
OFF” (Traction Control UIT) wordt op het
multi-informatiedisplay weergegeven.
*
Druk nogmaals op de schakelaarom
de systemen weer in te schakelen.
*Het PCS (Pre-Crash Safety-systeem)
wordt ook uitgeschakeld (alleen de
Pre-Crash-waarschuwing is beschikbaar).
Het waarschuwingslampje PCS gaat
branden en er wordt een melding
weergegeven op het multi-
informatiedisplay. (→Blz. 239)
Wanneer de melding wordt weergegeven
op het multi-informatiedisplay dat de
TRC is uitgeschakeld, zelfs al is de
schakelaar
niet ingedrukt
TRC is tijdelijk uitgeschakeld. Als de
melding niet verdwijnt neem dan contact
op met een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Voorwaarden voor werking Hill Start
Assist Control
Als aan alle onderstaande voorwaarden
wordt voldaan, werkt de Hill Start Assist
Control:
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
347
5
Rijden

Page 350 of 586

• Er is een andere schakelstand dan P of
N geselecteerd (bij het vooruit/
achteruit bergop wegrijden)
• De auto staat stil
• Het gaspedaal wordt niet ingetrapt
• De parkeerrem is niet geactiveerd
• Het contact wordt AAN gezet
Automatisch uitschakelen van Hill
Start Assist Control
De Hill Start Assist Control wordt in de
volgende situaties uitgeschakeld:
• Schakelstand P of N is geselecteerd
• Het gaspedaal wordt ingetrapt
• De parkeerrem wordt geactiveerd
• Er zijn maximaal 2 seconden
verstreken nadat het rempedaal is
losgelaten.
• Het contact is UIT gezet
Bijgeluiden en trillingen die worden
veroorzaakt door ABS, Brake Assist,
VSC, Trailer Sway Control, TRC en Hill
Start Assist Control
• Het is mogelijk dat u tijdens het
starten van het EV-systeem of bij het
wegrijden een geluid in het
elektromotorcompartiment hoort
wanneer het rempedaal herhaaldelijk
wordt ingetrapt. Dit duidt niet op een
storing in een van deze systemen.
• De volgende verschijnselen kunnen
zich voordoen als bovenstaande
systemen in werking zijn. Geen van
deze verschijnselen duidt op een
storing.
– Er kunnen trillingen gevoeld
worden in de carrosserie en de
stuurinrichting.
– Nadat de auto tot stilstand is
gekomen, kan het geluid van een
elektromotor hoorbaar zijn.
Werkingsgeluiden ECB
In de volgende gevallen zijn mogelijk
werkingsgeluiden van de ECB te horen.
Dit duidt echter niet op een storing.• Werkingsgeluiden vanuit het
elektromotorcompartiment die
hoorbaar zijn wanneer het rempedaal
wordt bediend.
• Werkingsgeluiden vanuit het
elektromotorcompartiment die zich
voordoen wanneer een of twee
minuten zijn verstreken nadat het
EV-systeem is uitgeschakeld.
Geluiden en trillingen tijdens de
werking van de Active Cornering
Assist
Tijdens de werking van de Active
Cornering Assist kunnen geluiden en
trillingen vanuit het remsysteem worden
waargenomen, maar deze duiden niet op
een storing.
Geluid EPS
Wanneer het stuurwiel bediend wordt,
kan het geluid van een elektromotor
(zoemend geluid) hoorbaar zijn. Dit is
normaal en duidt niet op een storing.
Automatisch opnieuw inschakelen van
de TRC, de Trailer Sway Control en het
VSC-systeem
Als de TRC, de Trailer Sway Control en
het VSC-systeem zijn uitgeschakeld,
worden deze automatisch opnieuw
ingeschakeld in de volgende situaties:
• Als het contact UIT wordt gezet
• Als alleen het TRC-systeem wordt
uitgeschakeld, wordt de TRC weer
ingeschakeld zodra de rijsnelheid
toeneemt. Als zowel het TRC- als het
VSC-systeem is uitgeschakeld, worden
deze niet automatisch weer
ingeschakeld als de rijsnelheid
toeneemt.
Werkingsvoorwaarden van de Active
Cornering Assist
Het systeem werkt wanneer het
volgende zich voordoet.
• De TRC/VSC kan in werking treden
• De bestuurder probeert tijdens het
rijden in een bocht te accelereren
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
348

Page:   < prev 1-10 ... 301-310 311-320 321-330 331-340 341-350 351-360 361-370 371-380 381-390 ... 590 next >