sensor TOYOTA COROLLA CROSS 2022 Instructieboekje (in Dutch)

Page 219 of 562

– Afhankelijk van de vorm van het
object en andere factoren kan de
detectieafstand korter worden of
kan detectie niet mogelijk zijn.
– Als het stilstaande object zich te
dicht bij de sensor bevindt, is
detectie wellicht niet mogelijk.
– Tussen het signaleren van een
statisch object en de weergave zit
een kleine vertraging (geluid
waarschuwingszoemer). Ook als er
met lage snelheid wordt gereden,
bestaat de mogelijkheid dat het
object binnen 30 cm van de
sensoren komt voordat het display
wordt weergegeven en de
waarschuwingszoemer hoorbaar is.
– Het kan moeilijk zijn om de zoemer
te horen als het audiosysteem hard
staat of als de luchtcirculatie van de
airconditioning veel geluid
produceert.

Het kan moeilijk zijn om de
geluidssignalen te horen ten gevolge
van geluiden van andere systemen.
– Bij een storing in het
instrumentenpaneel klinkt de
zoemer mogelijk niet.
Objecten die mogelijk niet goed
worden gesignaleerd door het systeem
Door de vorm van het object kan de
sensor het mogelijk niet signaleren. Let
goed op bij de volgende objecten:
• Kabels, hekken, touwen, enz.
• Katoen, sneeuw en andere materialen
die geluidsgolven absorberen
• Zeer hoekige objecten
• Lage objecten

Hoge obstakels waarbij het bovenste
deel uitsteekt in de richting van uw auto
Situaties waarin het systeem mogelijk
niet goed werkt
De staat van de auto en de omgeving
kunnen van invloed zijn op de capaciteit
van de sensor om objecten correct te
signaleren. Specifieke situaties waarin
dit voor kan komen ziet u hieronder.• De sensor is bedekt met vuil, sneeuw,
waterdruppels of ijs. (Het reinigen van
de sensoren zal het probleem
oplossen.)
• De sensor is bevroren. (Het ontdooien
van de sensor zal het probleem
oplossen.) Vooral bij lage
buitentemperaturen kan het gebeuren
dat er ten gevolge van een bevroren
sensor een abnormaal beeld te zien is
op het display of dat objecten, zoals
een muur, niet worden gesignaleerd.
• Wanneer een sensor of de omgeving
van een sensor zeer heet of koud is.
• De auto rijdt op een bijzonder
hobbelige weg, op een helling, op
grind of op gras.
• Wanneer in de omgeving van de auto
ultrasoongolven worden
geproduceerd door claxons,
voertuigdetectiesystemen,
motorfietsmotoren, luchtremmen van
vrachtwagens, sonarsystemen van
andere auto's of andere bronnen.
• Een sensor is bedekt met een
waterfilm of er is sprake van zware
regenval.
• Als het object zich te dicht bij de
sensor bevindt.
• Als een voetganger kleren draagt die
geen ultrasoongolven reflecteren
(bijvoorbeeld een rok met plooien of
volants).
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
217
4
Rijden

Page 220 of 562

• Wanneer objecten die niet loodrecht
op de grond staan, objecten die niet in
een rechte hoek ten opzichte van de
rijrichting van de auto staan of
ongelijkmatige of golvende objecten
zich binnen het detectiebereik
bevinden.
• Bij sterke wind
• Bij het rijden onder barre
weersomstandigheden, bijvoorbeeld
bij mist, sneeuw of een zandstorm
• Wanneer zich tussen de auto en een
gesignaleerd obstakel een object
bevindt dat niet kan worden
gesignaleerd
• Als een object zoals een auto,
motorfiets, fiets of voetganger voor
de auto langs komt of plotseling van
opzij opduikt.
• Als de stand van een sensor is
gewijzigd door een aanrijding o.i.d.
• Als er uitrusting die een sensor kan
hinderen, zoals een sleepoog,
bumperbeschermer (een extra
beschermstrip, enz.), fietsendrager of
sneeuwploeg, is geplaatst
• Als de voorzijde van de auto omhoog
of omlaag staat door de belading van
de auto
• Als de auto niet stabiel functioneert,
zoals na een ongeval of tijdens een
storing
• Wanneer er sneeuwkettingen worden
gebruikt, een compact reservewiel is
gemonteerd of een
bandenreparatieset is gebruikt
Situaties waarin het systeem mogelijk
werkt, zelfs als er geen kans op een
aanrijding is
Onder sommige omstandigheden, zoals
de onderstaande, werkt het systeem
mogelijk zelfs als er geen kans op een
aanrijding is.
• Wanneer op een smalle weg wordt
gereden• Wanneer richting een spandoek of
vlag, een laaghangende tak of een
slagboom (zoals wordt gebruikt bij
spoorwegovergangen, tolpoortjes en
parkeerplaatsen) wordt gereden
• Bij een groef of gat in het wegdek
• Wanneer de auto over een metalen
afdekking (rooster) rijdt, zoals
gebruikt boven afvoergoten
• Bij het omhoog of omlaag rijden op
een steile helling
• Als een sensor wordt geraakt door een
grote hoeveelheid water, zoals bij het
rijden op een overstroomde weg
• De sensor is bedekt met vuil, sneeuw,
waterdruppels of ijs. (Het reinigen van
de sensoren zal het probleem
oplossen.)
• Een sensor is bedekt met een
waterfilm of er is sprake van zware
regenval
• Bij het rijden onder barre
weersomstandigheden, bijvoorbeeld
bij mist, sneeuw of een zandstorm
• Wanneer het stevig waait
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
218

Page 221 of 562

• Wanneer in de omgeving van de auto
ultrasoongolven worden
geproduceerd door claxons,
voertuigdetectiesystemen,
motorfietsmotoren, luchtremmen van
vrachtwagens, sonarsystemen van
andere auto's of andere bronnen.
• Als de voorzijde van de auto omhoog
of omlaag staat door de belading van
de auto
• Als de stand van een sensor is
gewijzigd door een aanrijding o.i.d.
• De auto nadert een hoge of gebogen
stoeprand
• Wanneer vlak langs pilaren
(H-vormige stalen balken, enz.) in
parkeergarages, op bouwplaatsen,
enz. wordt gereden
• Als de auto niet stabiel functioneert,
zoals na een ongeval of tijdens een
storing
• De auto rijdt op een bijzonder
hobbelige weg, op een helling, op
grind of op gras
• Wanneer er sneeuwkettingen worden
gebruikt, een compact reservewiel is
gemonteerd of een
bandenreparatieset is gebruiktDetectiebereik systeem
Detectiebereik van de sensoren (auto's
zonder Advanced Park)
AOngeveer 100 cm
BOngeveer 150 cm
COngeveer 60 cm
Het schema toont het detectiebereik van
de sensoren. Houd er rekening mee dat
de sensoren geen objecten kunnen
signaleren die zich extreem dicht bij de
auto bevinden.
Het bereik van de sensoren kan
verschillend zijn, afhankelijk van
bijvoorbeeld de vorm van het object.
Detectiebereik van de sensoren (auto's
met Advanced Park)
AOngeveer 200 cm
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
219
4
Rijden

Page 222 of 562

Het schema toont het detectiebereik van
de sensoren. Houd er rekening mee dat
de sensoren geen objecten kunnen
signaleren die zich extreem dicht bij de
auto bevinden.Het bereik van de sensoren kan
verschillend zijn, afhankelijk van
bijvoorbeeld de vorm van het object.
De afstand en zoemer (auto's zonder Advanced Park)
Globale afstand tot obstakel Zoemer
Sensor voor: 100 cm - 60 cm*
Sensor achter: 150 cm - 60 cm*Langzaam
60cm-45cm
*Gemiddeld
45cm-30cm*Snel
Minder dan 30 cm, minder dan 15 cm*Continu
*Functie automatisch dempen zoemer is ingeschakeld. (→Blz. 221)
De afstand en zoemer (auto's met Advanced Park)
Globale afstand tot obstakel Zoemer
Binnenste sensor voor: 200 cm - 100 cm
Binnenste sensor achter: 200 cm - 150 cm
Zijsensor: 200 cm - 165 cm
Hoeksensor: 200 cm - 60 cmKlinkt niet (alleen weergave)
Binnenste sensor voor: 100 cm - 60 cm
*
Binnenste sensor achter: 150 cm - 60 cm*
Zijsensor: 165 cm - 60 cm*Langzaam
60cm-45cm
*Gemiddeld
45cm-30cm*Snel
Minder dan 30 cm, minder dan 15 cm*Continu
*Functie automatisch dempen zoemer is ingeschakeld. (→Blz. 221)
Werking zoemer en afstand tot een
object
Een zoemer klinkt als de sensoren in
werking zijn.
• De geluidssignalen volgen elkaar
sneller op naarmate de auto dichter bij
het object komt. Als de auto het
obstakel genaderd is tot ongeveer
30 cm, klinkt de zoemer continu.
• Als 2 of meer sensoren gelijktijdig een
statisch object signaleren, klinkt de
zoemer voor het dichtstbijzijnde
object.
• Zelfs als de sensoren in werking zijn,
kan het geluid van de zoemer in
sommige gevallen worden gedempt.
(functie automatisch dempen zoemer)Aanpassen van het zoemervolume
Het zoemervolume kan worden
aangepast op het
multi-informatiedisplay.
Wijzig de instellingen met behulp van de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel. (→Blz. 82)
1. Selecteer
van het
multi-informatiedisplay.
2. Druk op
ofomte
selecteren en houd vervolgens
ingedrukt.
3. Selecteer het volume en druk
vervolgens op
.
Elke keer dat de toets wordt
ingedrukt, wijzigt het volume tussen
1,2en3.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
220

Page 223 of 562

Dempen van het geluid van een zoemer
Op het scherm van het audiosysteem
wordt een toets MUTE weergegeven
wanneer een object wordt gesignaleerd.
Selecteer
om het geluid van de
zoemer te dempen.
Het volume van de zoemers voor de
Toyota Parking Assist-sensor, de RCTA
(indien aanwezig) en de RCD (indien
aanwezig) wordt gelijktijdig gedempt.
In de volgende gevallen wordt het
dempen automatisch geannuleerd:
• Als de stand van de selectiehendel
wordt gewijzigd.
• Als de rijsnelheid hoger wordt dan een
bepaalde snelheid.
• Als er een storing in een sensor
aanwezig is of het systeem tijdelijk
niet kan worden gebruikt.
• Als de actieve functie handmatig
wordt uitgeschakeld.
• Als het contact UIT wordt gezet.
Waarschuwingsfunctie obstakel (auto's
met Advanced Park)
De waarschuwingsfunctie voor obstakels
informeert de bestuurder over de
aanwezigheid van objecten naast de automet behulp van een display en een
zoemer, als de objecten zich binnen de
geschatte koers van de auto bevinden.
AObject
BBerekend traject auto
Als de auto rijdt, kunnen de zijsensoren of
de zijcamera's objecten signaleren. Als de
auto rijdt en een gesignaleerd object niet
langer kan worden gesignaleerd door de
zijsensoren of de zijcamera's, wordt de
plaats van het object ten opzichte van de
auto geschat. Als wordt bepaald dat het
object zich binnen de geschatte koers van
de auto bevindt, wordt de
waarschuwingsfunctie voor obstakels
geactiveerd.
AObject gesignaleerd door zijsensoren
of zijcamera's
1. De auto staat stil en objecten naast de
auto worden niet gesignaleerd.
2. Er worden objecten gesignaleerd
terwijl de auto rijdt.3. Er wordt een waarschuwing
weergegeven en er klinkt een zoemer
ondanks dat de objecten zich buiten
het detectiegebied van de zijsensoren
of zijcamera's bevinden.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
221
4
Rijden

Page 224 of 562

Werkingsvoorwaarden voor
waarschuwingsfunctie obstakel
• Advanced Park is ingeschakeld.
• Schakelstand R is geselecteerd.
• Nadat stand D is geselecteerd, heeft
de auto ongeveer 7 m of minder
gereden
*.
• De cameratoets is ingedrukt en het
Panoramic View Monitor-scherm
wordt weergegeven.
• Er wordt een object gesignaleerd door
een zijsensor of zijcamera.
*Als de selectiehendel vanuit stand N in
stand D is gezet, werkt de functie niet.
Signaleren van objecten naast de auto
• Objecten naast de auto worden niet
onmiddellijk gesignaleerd. De plaats
van objecten ten opzichte van de auto
wordt geschat nadat ze voor het eerst
zijn gesignaleerd door de zijsensoren
voor of achter, of door de zijcamera's.
Daarom zal nadat het contact AAN is
gezet zelfs als er zich een object naast
de auto bevindt, dit object mogelijk
niet worden gesignaleerd totdat er
een klein stukje met de auto gereden
is en de zijsensoren of zijcamera's het
gebied naast de auto volledig gescand
hebben.
• Als een voertuig, persoon, dier, enz.
wordt gesignaleerd door een zijsensor
of zijcamera, maar vervolgens uit het
detectiegebied van de zijsensor of
zijcamera verdwijnt, gaat het systeem
ervan uit dat de plaats van het object
niet veranderd is.
Camera's opzij
→Blz. 248
WAARSCHUWING!
Waarschuwingsfunctie obstakel
In de volgende situaties werkt de
functie mogelijk niet goed, hetgeen kan
leiden tot een ongeval. Rijd voorzichtig
verder.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Als u kort nadat het contact AAN is
gezet wegrijdt en er zich naast de
auto een klein voertuig of een ander
object bevindt dat niet kan worden
gesignaleerd door een zijsensor voor.
In de situatie die in de volgende
afbeelding wordt aangegeven wordt,
zelfs als de auto wegrijdt, de auto
links niet gesignaleerd en werkt de
waarschuwingsfunctie voor een
obstakel niet.
• Als een object of persoon zich op een
plaats bevindt die niet kan worden
gesignaleerd door de zijsensoren of
zijcamera's.
• Als, nadat de zijsensoren of
zijcamera's de gebieden naast de
auto volledig hebben gescand, een
voertuig, persoon of object de
zijkant van de auto nadert en niet
kan worden gesignaleerd.
• Wanneer de buitenspiegels zijn
ingeklapt, kunnen de zijsensoren en
zijcamera's geen objecten
signaleren.
• Klap de buitenspiegels in en uit als de
12V-accu ontladen is geweest of is
verwijderd en weer is geplaatst.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
222

Page 225 of 562

4.5.13 RCTA (Rear Crossing
Traffic Alert)*
*Indien aanwezig
De RCTA gebruikt de radarsensoren opzij
achter van de BSM in de achterbumper.
Deze functie is bedoeld om de bestuurder
te helpen gebieden te controleren die bij
het achteruitrijden niet goed zichtbaar
zijn.
WAARSCHUWING!
Waarschuwingen met betrekking tot
het gebruik van het systeem
De bestuurder is zelf verantwoordelijk
voor een veilig rijgedrag. Rijd altijd
veilig en houd rekening met de
omgeving. De RCTA is slechts een
aanvullende functie die de bestuurder
waarschuwt wanneer er een auto van
rechts of links achter de auto nadert.
Aangezien de RCTA onder bepaalde
omstandigheden mogelijk niet goed
werkt, dient de bestuurder altijd zelf
visueel de veiligheid te controleren.
Uitsluitend op deze functie vertrouwen
kan leiden tot een ongeval met dodelijk
of ernstig letsel tot gevolg.
Ervoor zorgen dat het systeem goed
werkt
→Blz. 211
Systeemonderdelen
ABedieningstoetsen
instrumentenpaneel
Inschakelen/uitschakelen van de
RCTA.
BIndicatoren in buitenspiegel
Wanneer een auto wordt
gesignaleerd die van links of rechts
achter nadert, gaan de indicatoren in
beide buitenspiegels knipperen en
klinkt er een zoemer.
CScherm audiosysteem
Wanneer een auto wordt
gesignaleerd die van rechts of links
achter nadert, wordt het RCTA-icoon
(→blz. 224) voor de desbetreffende
zijde weergegeven op het scherm van
het audiosysteem. In deze
afbeelding
*wordt een voorbeeld
getoond van auto's die van zowel
links als rechts achter naderen.
*Afhankelijk van de uitvoering van de
auto en de uitrusting kan het
werkelijke scherm afwijken van deze
afbeelding.
DControlelampje Driving
Assist-informatie
Wanneer de Rear Cross Traffic Alert is
uitgeschakeld, wordt de melding
“Rear Cross Traffic Alert OFF” (Rear
Cross Traffic Alert uit) weergegeven
op het multi-informatiedisplay.
Inschakelen/uitschakelen van de RCTA
Gebruik de bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel om de RCTA in of uit
te schakelen. (→Blz. 82)
1. Selecteer
van het multi-
informatiedisplay en druk vervolgens
op
.
2. Druk op
ofom RCTA te
selecteren en druk vervolgens op.
Wanneer de RCTA wordt uitgeschakeld,
gaat het controlelampje Driving
Assist-informatie (→blz. 72) branden. De
melding “Rear Cross Traffic Alert OFF”
(Rear Cross Traffic Alert uit) wordt dan
weergegeven op het multi-
informatiedisplay. De RCTA wordt iedere
keer wanneer het contact AAN wordt
gezet ingeschakeld.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
223
4
Rijden

Page 226 of 562

Zichtbaarheid van de indicatoren in de
buitenspiegels
Mogelijk zijn de indicatoren in de
buitenspiegels bij fel zonlicht niet goed te
zien.Hoorbaarheid van de RCTA-zoemer
De RCTA-zoemer komt mogelijk moeilijk
boven harde geluiden uit, zoals wanneer
het volume van het audiosysteem hoog
staat.
Radarsensoren opzij achter
→Blz. 211
RCTA
Werking van de RCTA
De RCTA maakt gebruik van radarsensoren achter om auto's die van rechts of links achter
naderen te signaleren en waarschuwt de bestuurder voor de aanwezigheid van dergelijke
auto's door de indicatoren in de buitenspiegels te laten knipperen en een zoemer te laten
klinken.
ANaderende auto'sBDetectiegebieden voor naderende
auto's
Weergave RCTA-icoon
Wanneer een auto wordt gesignaleerd die
van rechts of links achter nadert, wordt
het volgende weergegeven op het
scherm van het audiosysteem.• Voorbeeld (Toyota Parking Assist
Monitor): Er naderen auto's van beide
kanten
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
224

Page 227 of 562

Detectiegebieden RCTA
Hieronder staan de gebieden aangegeven waarin voertuigen kunnen worden gesignaleerd.
De zoemer kan de bestuurder waarschuwen voor snellere auto's die van verder weg
naderen.
Bijvoorbeeld:
Snelheid nade-
rende autoA
Afstand waarschu-
wing (bij benade-
ring)
56 km/h (snel) 40 m
8 km/h (langzaam) 5,5 m
De RCTA werkt wanneer:
De RCTA werkt wanneer aan alle
onderstaande voorwaarden wordt
voldaan:
• Het contact staat AAN.
• De RCTA is ingeschakeld.
• De selectiehendel staat in stand R.
• De rijsnelheid is lager dan ongeveer
15 km/h.
• De rijsnelheid van de naderende auto
ligt tussen ongeveer 8 km/h en
56 km/h.
Instellen van het zoemervolume
Het zoemervolume kan worden
aangepast op het
multi-informatiedisplay.
Wijzig de instellingen met behulp van de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel. (→Blz. 82)
1. Selecteer
van het
multi-informatiedisplay.2. Druk op
ofom RCTA te
selecteren en houd vervolgens op
ingedrukt.
3. Selecteer het volume en druk
vervolgens op
.
Elke keer dat de toets wordt
ingedrukt, wijzigt het volume tussen
1,2en3.
Tijdelijk dempen van het geluid van een
zoemer
Als er een object wordt gesignaleerd,
wordt de toets voor tijdelijk dempen
weergegeven op het scherm van het
audiosysteem. Selecteer
om de
zoemer van de Toyota Parking
Assist-sensor, de RCTA en de RCD (indien
aanwezig) te dempen.
In de volgende gevallen wordt het
dempen automatisch geannuleerd:
• Als de stand van de selectiehendel
wordt gewijzigd.
• Als de rijsnelheid hoger wordt dan een
bepaalde snelheid.
• Als er een storing in een sensor
aanwezig is of het systeem tijdelijk
niet kan worden gebruikt.
• Als de actieve functie handmatig
wordt uitgeschakeld.
• Als het contact UIT wordt gezet.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
225
4
Rijden

Page 228 of 562

Situaties waarin het systeem geen
auto signaleert
De RCTA is niet ontworpen om de
volgende typen voertuigen en/of
objecten te signaleren:
• Auto's die direct van achteren naderen
• Voertuigen die achteruit inparkeren ineen parkeerruimte naast uw auto
• Voertuigen die niet kunnen worden gesignaleerd door de sensoren als
gevolg van obstakels
• Vangrails, muren, bebording, geparkeerde auto's en vergelijkbare
stilstaande objecten
*
• Kleine motorfietsen, fietsen,voetgangers, enz.*
• Voertuigen die van de auto afbewegen*
• Voertuigen die naderen vanuitparkeerruimtes naast uw auto*
• De afstand tussen de sensor en denaderende auto wordt te klein
*Afhankelijk van de omstandigheden
wordt er mogelijk een auto en/of object
gesignaleerd.
Situaties waarin het systeem mogelijk
niet goed werkt
Onder de volgende omstandigheden
signaleert de RCTA auto's mogelijk niet
correct:
• Als de sensor niet goed is uitgelijnd doordat de sensor of de omgeving
ervan is blootgesteld aan hevige
schokken • Wanneer de sensor of de omgeving
ervan op bovenstaande positie op de
achterbumper is bedekt door modder,
sneeuw of ijs of wanneer er een
sticker op is geplakt
• Bij het rijden op een nat wegdek als gevolg van slecht weer, zoals zware
regenval, sneeuw, of mist

Wanneer meerdere auto's naderen met
slechts weinig ruimte tussen elke auto
• Wanneer een auto met hoge snelheid nadert
• Als er uitrusting die een sensor kan hinderen, zoals een sleepoog,
bumperbeschermer (een extra
beschermstrip, enz.), fietsendrager of
sneeuwploeg, is geplaatst
• Bij het achteruitrijden op een helling met een grote verandering in het
hellingspercentage
• Bij het onder een scherpe hoek achte- ruit uitrijden van een parkeerplaats
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
226

Page:   < prev 1-10 ... 11-20 21-30 31-40 41-50 51-60 61-70 71-80 81-90 ... 110 next >