TOYOTA PRIUS PLUG-IN HYBRID 2023 Instructieboekje (in Dutch)

Page 331 of 554

1Druk, terwijl de selectiehendel in stand
P staat, op de S-IPA-schakelaar, selecteer
de modus parkeerplaats fileparkeren
verlaten en bedien de
richtingaanwijzerschakelaar om de
gewenste uitrijrichting te selecteren.
2De automatische bediening van het
stuurwiel begint wanneer de schakelstand
wordt gewijzigd overeenkomstig de door
het systeem geleverde begeleiding.
3Er is een geluid te horen en er wordt
een display weergegeven om u te laten
weten wanneer de auto de positie bereikt
van waaruit kan worden weggereden.
Afhankelijk van de conditie van de
parkeerplaats worden de begeleiding
voor de beginpunten voor naar voren
rijden en achteruitrijden en deautomatische bediening van het
stuurwiel telkens wanneer meerdere
keermanoeuvres nodig zijn, herhaald
vanaf het moment dat de automatische
bediening van het stuurwiel begint in
stap
2tot het moment dat de auto
een positie bereikt van waaruit kan
worden weggereden.
Gebruik van de modus parkeerplaats
fileparkeren verlaten om weg te rijden
1. Druk, terwijl schakelstand P is
geselecteerd, op de S-IPA-schakelaar
en controleer of het display op het
multi-informatiedisplay terugkeert
naar “Exit Parallel Parking”
(parkeerplaats fileparkeren verlaten).
2. Bedien de
richtingaanwijzerschakelaar
(→blz. 228) om te selecteren of u
linksaf of rechtsaf wilt wegrijden.
Als zich in de richting waarin u
wegrijdt obstakels bevinden, bepaalt
het systeem dat wegrijden niet
mogelijk is en wordt de
ondersteuningsregeling
uitgeschakeld.
3. Als schakelstand R (of D) wordt
geselecteerd overeenkomstig het
advies op het scherm, klinkt er een
hoog piepsignaal en start de
ondersteuningsregeling.De procedure vanaf stap
4is voor
het geval het advies “Shift to [R]”
(schakel stand R in) op het scherm
wordt weergegeven nadat de
richtingaanwijzerschakelaar is
bediend om een wegrijrichting te
selecteren.
• Wanneer de automatische bediening
van het stuurwiel begint, worden de
weergave van de automatische
bediening van het stuurwiel en de
indicator die de mate van assistentie
aangeeft (→blz. 323) op de
displayzone weergegeven.
• Druk op de S-IPA-schakelaar om de
ondersteuningsregeling te stoppen.
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
329
5
Rijden

Page 332 of 554

4. Neem een normale zithouding voor
achteruitrijden aan, laat uw handen
lichtjes en zonder kracht te gebruiken
op het stuurwiel rusten, controleer of
het gebied achter en rondom de auto
veilig is en rijd langzaam achteruit
terwijl u de rijsnelheid regelt met het
rempedaal.
• Wanneer u te snel achteruitrijdt,
klinkt er een schril piepsignaal en
stopt de ondersteuningsregeling.
(→Blz. 339)
5. Breng de auto tot stilstand wanneer
een piepsignaal te horen is en de
stopweergave op het display wordt
weergegeven.
6. Selecteer schakelstand D.
7. Neem een normale zithouding aan,
laat uw handen lichtjes en zonder
kracht te gebruiken op het stuurwiel
rusten, controleer of het gebied voor
en rondom de auto veilig is en rijd
langzaam vooruit terwijl u de
rijsnelheid regelt met het rempedaal.
• Wanneer er niet in één keer kan
worden weggereden en er meerdere
keermanoeuvres nodig zijn, ga dan
naar stap
8.
• Wanneer er niet meerdere
keermanoeuvres nodig zijn, ga dan
naar stap
14.8. Breng de auto tot stilstand wanneer
een piepsignaal te horen is en de
stopweergave op het display wordt
weergegeven.
9. Selecteer schakelstand R.
10. Neem een normale zithouding voor
achteruitrijden aan, laat uw handen
lichtjes en zonder kracht te gebruiken
op het stuurwiel rusten, controleer of
het gebied achter en rondom de auto
veilig is en rijd langzaam achteruit
terwijl u de rijsnelheid regelt met het
rempedaal.
Afhankelijk van de conditie van de
parkeerplaats moeten de stappen
5tot10mogelijk worden herhaald.
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
330

Page 333 of 554

11. Breng de auto tot stilstand wanneer
een piepsignaal te horen is en de
stopweergave op het display wordt
weergegeven.
12. Selecteer schakelstand D.
13. Neem een normale zithouding aan,
laat uw handen lichtjes en zonder
kracht te gebruiken op het stuurwiel
rusten, controleer of het gebied voor
en rondom de auto veilig is en rijd
langzaam vooruit terwijl u de
rijsnelheid regelt met het rempedaal.
14. Wanneer de auto bijna het punt voor
wegrijden heeft bereikt, klinkt er een
hoog piepsignaal en wordt de
ondersteuningsregeling beëindigd.
Pak vervolgens het stuurwiel vast en
rijd naar voren.Modus parkeerplaats fileparkeren
verlaten

Als tijdens de ondersteuningsregeling
de bestuurder bepaalt dat hij/zij zich op
een positie bevindt van waaruit kan
worden weggereden en hij/zij het
stuurwiel bedient, wordt de ondersteu-
ningsregeling op die positie gestopt.
• De ondersteuningsregeling kan niet
worden gebruikt als er geen auto's
geparkeerd staan vóór de auto of als
er te veel ruimte zit tussen de
voorzijde van uw auto en de auto die
vóór u geparkeerd staat.
• Bij het gebruik van de modus
parkeerplaats fileparkeren verlaten
werkt afhankelijk van de omgeving de
ondersteuningsmodus mogelijk niet.
OPMERKING
• Het detectiebereik van de sensoren
(→blz. 307) is beperkt. Controleer of
het gebied rondom uw auto veilig is.
Breng, als de kans bestaat dat er iets
wordt geraakt, de auto tot stilstand
door het rempedaal in te trappen.
• Mogelijk kunnen objecten die zich
dicht bij de grond bevinden niet
worden gesignaleerd. Controleer of
het gebied rondom uw auto veilig is
en breng de auto tot stilstand door
het rempedaal in te trappen als het
lijkt alsof de auto mogelijk iets zal
raken.
• Controleer bij het wegrijden of het
gebied rondom uw auto veilig is.
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
331
5
Rijden

Page 334 of 554

Naast andere auto's parkeren (modus
automatisch achteruit inparkeren)
Overzicht van functies
Stop op het punt waarbij het midden van
de beoogde parkeerplaats vrijwel haaks
op de auto staat. Als de parkeerplaats kan
worden gesignaleerd, kan de
begeleidingsfunctie voor vooruitrijden
worden gebruikt. Bovendien wordt er
afhankelijk van de parkeerplaats en
andere omstandigheden en indien nodig
ondersteuning verleend bij het maken
van meerdere keermanoeuvres.
1Stop op het punt waarbij het midden
van de beoogde parkeerplaats vrijwel
haaks op de auto staat. Druk vervolgens
2 keer op de S-IPA-schakelaar om de
modus automatisch achteruit inparkeren
te selecteren.
2De automatische bediening van het
stuurwiel begint wanneer de auto begint
te rijden.
3Er is een geluid te horen en er wordt
een display weergegeven om u te laten
weten wanneer de auto de positie bereikt
van waaruit achteruit kan worden
gereden.
Als de gesignaleerde parkeerplaats of
de weg (afstand tot de rand van de weg
tegenover de parkeerplaats) smal is of
als er zich obstakels voor de auto
bevinden, wordt er geen begeleiding
gegeven.
4Het parkeren is voltooid
Hiermee is de ondersteuningsmodus
voltooid.
Afhankelijk van de conditie van de
parkeerplaats worden de begeleiding
voor de beginpunten voor naar voren
rijden en achteruitrijden en de
automatische bediening van het
stuurwiel telkens wanneer meerdere
keermanoeuvres nodig zijn, herhaald.
Hierbij wordt stap
3gevolgd vanaf het
moment dat de auto achteruit begint te
rijden totdat het parkeren is voltooid.
Parkeren
1.
Stop op het punt waarbij het midden
van de beoogde parkeerplaats vrijwel
haaks op de auto staat. Druk vervolgens
2 keer op de S-IPA-schakelaar en
controleer of het display op het
multi-informatiedisplay terugkeert naar
“Back-in Parking” (achteruit
inparkeren).
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
332

Page 335 of 554

• Controleer het gebied in de richting
van de pijl die de richting van de
automatische bediening van het
stuurwiel en de beoogde
parkeerplaats op het display
aangeeft visueel.
• Iedere keer dat er op de
S-IPA-schakelaar wordt gedrukt,
wijzigt de modus. (→Blz. 322)
• Als een andere schakelstand dan D
of B is geselecteerd, wijzigt het
scherm niet naar het scherm
“Back-in Parking” (achteruit
inparkeren).

Als de rijsnelheid is gesignaleerd,
schakelt het scherm over op de
weergave “Back-in Parking” (achteruit
inparkeren). Breng de auto volledig tot
stilstand en druk nogmaals op de
S-IPA-schakelaar om over te
schakelen naar de weergave “Back-in
Parking” (achteruit inparkeren).
• De richtingaanwijzerschakelaar
(→blz. 228) kan worden bediend om
te selecteren of u linksaf of rechtsaf
wilt parkeren.
• Het systeem kan niet worden
gebruikt wanneer de parkeerplaats
smal is of wanneer de
ondersteuningsregeling
onvoldoende ruimte heeft om te
werken. Raadpleeg de informatie op
het multi-informatiedisplay om naar
een andere parkeerplaats te gaan.2. Neem een normale zithouding aan,
laat uw handen lichtjes en zonder
kracht te gebruiken op het stuurwiel
rusten, controleer of het gebied voor
en rondom de auto veilig is en rijd
langzaam vooruit terwijl u de
rijsnelheid regelt met het rempedaal.
Vervolgens klinkt een hoog
piepsignaal en gaat tegelijkertijd een
indicator op het instrumentenpaneel
branden, waarna de
ondersteuningsregeling start.
• Wanneer de automatische bediening
van het stuurwiel begint, worden de
weergave van de automatische
bediening van het stuurwiel en de
indicator die de mate van assistentie
aangeeft (→blz. 323) op de
displayzone weergegeven.
• Druk op de S-IPA-schakelaar om de
ondersteuningsregeling te stoppen.
• Wanneer de rijsnelheid te hoog is,
klinkt er een schril piepsignaal en
stopt de ondersteuningsregeling.
(→Blz. 339)

Als na het starten van de ondersteu-
ningsregeling de ruimte te smal blijkt
te zijn, klinkt er een schril piepsignaal
en stopt de ondersteuningsregeling.
3. Breng de auto tot stilstand wanneer
een piepsignaal te horen is en de
stopweergave op het display wordt
weergegeven.
4. Selecteer schakelstand R.
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
333
5
Rijden

Page 336 of 554

5.Neem een normale zithouding voor
achteruitrijden aan, laat uw handen
lichtjes en zonder kracht te gebruiken
op het stuurwiel rusten, controleer of
het gebied achter en rondom de auto
veilig is, controleer of er zich geen
obstakels bevinden op de parkeerplaats
en rijd langzaam achteruit terwijl u de
rijsnelheid regelt met het rempedaal.
• Wanneer de auto niet netjes in één
keer de beoogde parkeerplaats kan
worden ingereden en er meerdere
keermanoeuvres nodig zijn, ga dan
naar stap
6.

Wanneer er niet meerdere keermanoeu-
vres nodig zijn, ga dan naar stap12.
6. Breng de auto tot stilstand wanneer
een piepsignaal te horen is en de
stopweergave op het display wordt
weergegeven.
7. Selecteer schakelstand D.
Wanneer u de
ondersteuningsregeling wilt
beëindigen op uw huidige positie,
selecteer dan schakelstand P.
8. Neem een normale zithouding aan,
laat uw handen lichtjes en zonder
kracht te gebruiken op het stuurwiel
rusten, controleer of het gebied voor
en rondom de auto veilig is en rijd
langzaam vooruit terwijl u de
rijsnelheid regelt met het rempedaal.9. Breng de auto tot stilstand wanneer
een piepsignaal te horen is en de
stopweergave op het display wordt
weergegeven.
10. Selecteer schakelstand R.
11. Neem een normale zithouding voor
achteruitrijden aan, laat uw handen
lichtjes en zonder kracht te gebruiken
op het stuurwiel rusten, controleer of
het gebied achter en rondom de auto
veilig is en rijd langzaam achteruit
terwijl u de rijsnelheid regelt met het
rempedaal.
Afhankelijk van de conditie van de
parkeerplaats moeten de stappen
6tot11mogelijk worden herhaald.
12. Wanneer de auto zich bijna geheel
binnen de beoogde parkeerplaats
bevindt, klinkt er een hoog
piepsignaal en wordt de
stopweergave op het display
weergegeven. Breng de auto tot
stilstand.
Hiermee is de modus automatisch
achteruit inparkeren voltooid.
• Uit veiligheidsoverwegingen klinkt
de zoemer net voordat de auto
volledig op de beoogde
parkeerplaats staat. Bovendien
wordt op dat moment de werking
van het systeem ook beëindigd.
Houd, om op de gewenste
parkeerplaats te komen, het
stuurwiel stevig vast en rijd
langzaam achteruit terwijl u de
rijsnelheid regelt met het
rempedaal.
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
334

Page 337 of 554

• Houd bij het achteruitrijden de
omgeving voor en achter de auto in
de gaten. Controleer de omgeving
ook via de (buiten)spiegels.
Werkingsvoorwaarden modus
automatisch achteruit inparkeren
• Rijd langzaam (met een snelheid
waarbij de auto snel tot stilstand kan
worden gebracht) om de functie goed
te laten werken.
• Rijd langzaam (met een snelheid
waarbij de auto snel tot stilstand kan
worden gebracht) om de functie goed
te laten werken. Breng de auto
volledig tot stilstand op het punt
waarbij het midden van de
parkeerplaats vrijwel haaks op de auto
staat en druk op de S-IPA-schakelaar.
• De functie kan niet worden gebruikt
wanneer de rijsnelheid ongeveer
30 km/h of hoger is.
• De zijsensoren voor en zijsensoren
achter worden gebruikt om
geparkeerde auto's te signaleren en
de parkeerplaats te bepalen. Daarom
wordt er geen begeleiding gegeven
wanneer signalering niet mogelijk is.
• Als er geen geparkeerde auto's zijn,
kan de parkeerplaats niet worden
bepaald. Daardoor kan de modus
automatisch achteruit inparkeren niet
worden bediend.
• Wanneer de omgeving van de
parkeerplaats niet kan worden
gesignaleerd, werkt de modus
automatisch achteruit inparkeren
mogelijk niet.
• Als er, afhankelijk van de conditie van
de parkeerplaats, onvoldoende ruimte
is vóór de auto om de
parkeerprocedure uit te voeren, kan
de beoogde parkeerplaats mogelijk
niet worden bereikt.
1Beoogde parkeerplaats
2Muur
Tips voor het gebruik van de modus
automatisch achteruit inparkeren
• Laat een ruimte van ongeveer 1 m
tussen uw auto en de geparkeerde
auto's en rijd richting de beoogde
parkeerplaats. Als de ruimte tussen
uw auto en de geparkeerde auto's te
groot is, kunnen de zijsensoren voor
en zijsensoren achter de geparkeerde
auto's mogelijk niet signaleren.
• Stop op het punt waarbij het midden
van de beoogde parkeerplaats vrijwel
haaks op de auto staat. Druk
bovendien pas op de S-IPA-schakelaar
wanneer de auto volledig tot stilstand
is gebracht.
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
335
5
Rijden

Page 338 of 554

OPMERKING
• Als er kuilen of hellingen in de weg
zitten, kan de beoogde parkeerplaats
niet goed worden ingesteld. Daardoor
wordt de auto mogelijk schuin of
deels buiten de parkeerplaats
geparkeerd. Gebruik in deze gevallen
de modus automatisch achteruit
inparkeren niet.
• Bij het parkeren in een smalle ruimte
komt de auto dicht bij nabij
geparkeerde auto's. Als het lijkt alsof
de auto mogelijk iets zal raken, breng
de auto dan tot stilstand door het
rempedaal in te trappen.
OPMERKING(Vervolg)
• Mogelijk kunnen objecten die zich
dicht bij de grond bevinden niet
worden gesignaleerd. Controleer of
het gebied rondom uw auto veilig is en
breng de auto tot stilstand door het
rempedaal in te trappen als het lijkt
alsof de auto mogelijk iets zal raken.
• Afhankelijk van de omgeving, zoals
andere geparkeerde auto's, wordt de
auto mogelijk schuin of deels buiten
de parkeerplaats geparkeerd.
Pas de positie van de auto indien
nodig handmatig aan.
Meldingen multi-informatiedisplay
Wanneer het Simple Intelligent Parking Assist-systeem niet kan worden bediend of
wanneer de werking is beëindigd, het systeem is uitgeschakeld, enz., wordt een van de
onderstaande meldingen weergegeven op het multi-informatiedisplay. Neem de juiste
maatregelen overeenkomstig de weergave op het display.
Wanneer bediening niet mogelijk is
Melding Situatie/oplossing
Er is mogelijk een storing in het systeem aanwezig.
Zet het contact UIT en start vervolgens het hybridesysteem.
Laat de auto nakijken door een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalifi-
ceerde en uitgeruste deskundige als de melding opnieuw
wordt weergegeven.
Er zit mogelijk een storing in het systeem.
De stuurbekrachtiging is tijdelijk oververhit.
Zet het contact UIT, wacht een poosje en start vervolgens het
hybridesysteem weer.
Het hybridesysteem werkt niet.
Schakel het hybridesysteem in.
Er zit mogelijk ijs, sneeuw, vuil, o.i.d. op de sensor.
Verwijder het ijs, de sneeuw, het vuil, enz.
De sensor is bevroren.
Zodra de sensor ontdooit, zal het systeem weer normaal wer-
ken.
De 12V-accu is verwijderd en weer geplaatst.
Rijd gedurende ten minste 5 seconden recht vooruit met een
snelheid van ongeveer 35 km/h of hoger.
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
336

Page 339 of 554

Melding Situatie/oplossing
De S-IPA-schakelaar wordt bediend wanneer de rijsnelheid ho-
ger is dan 30 km/h.
Bedien de schakelaar wanneer de rijsnelheid ongeveer
30 km/h of lager is.
De ondersteuningsregeling wordt gestart terwijl het stuurwiel
wordt vastgehouden.
Laat uw handen op het stuurwiel rusten zonder druk uit te
oefenen. De ondersteuningsregeling treedt in werking.
De auto rijdt en de ondersteuningsregeling wordt gestart terwijl
het stuurwiel wordt vastgehouden.
Breng de auto tot stilstand en volg de aanwijzingen van het
systeem om de ondersteuningsregeling te starten.
De S-IPA-schakelaar wordt bediend wanneer er onvoldoende
ruimte voor en achter de auto is bij het wegrijden van een par-
keerplaats na het fileparkeren.
De auto kan niet wegrijden met behulp van de ondersteu-
ningsregeling, aangezien er onvoldoende ruimte voor en ach-
ter de auto is. Controleer vóór het wegrijden of de omgeving
veilig is.
De S-IPA-schakelaar wordt bediend in een gebied waar geen ob-
stakels aanwezig zijn vóór de auto of waar obstakels aanwezig
zijn naast de auto en de auto kan niet wegrijden van de parkeer-
plaats na het fileparkeren.
De ondersteuningsregeling kan niet worden gebruikt bij het
wegrijden, aangezien er obstakels aanwezig zijn naast de auto
of het wegrijden kan eenvoudig handmatig worden uitge-
voerd. Controleer vóór het wegrijden of de omgeving veilig is.
De S-IPA-schakelaar wordt bediend in een gebied zonder par-
keerplaatsen of in een gebied waar de ruimte om te parkeren
smal is.
De ondersteuningsregeling kan niet worden gebruikt, aange-
zien er geen parkeerplaatsen zijn. Rijd door naar een parkeer-
plaats waarvan de breedte ongeveer 2,6 m of meer is.
De ondersteuningsregeling kan niet worden gebruikt, aange-
zien de weg te smal is. Rijd door naar een parkeerplaats waar
de breedte van de weg ongeveer 4,5 m of meer is.
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
337
5
Rijden

Page 340 of 554

Melding Situatie/oplossing
De S-IPA-schakelaar wordt bediend op een plaats die te smal is
om te parkeren.
De ondersteuningsregeling kan niet worden gebruikt, aange-
zien er geen parkeerplaatsen zijn. Rijd door naar een parkeer-
plaats die ongeveer 2,6 m of breder is.
De S-IPA-schakelaar wordt bediend in een gebied waar obstakels
aanwezig zijn vóór de auto en de auto kan niet naar voren rijden
tot het beginpunt voor achteruitrijden.
De ondersteuningsregeling kan niet worden gebruikt, aange-
zien er obstakels aanwezig zijn vóór de auto. Gebruik parkeer-
plaatsen waar zich geen obstakels voor bevinden.
Wanneer de bediening wordt geannuleerd
Melding Situatie/oplossing
De bestuurder selecteert schakelstand P of bedient de S-IPA-
schakelaar terwijl de ondersteuningsregeling in werking is.
De rijsnelheid wordt tijdens het zoeken van een parkeerplaats in
de modus fileparkeren hoger dan 30 km/h.
De ondersteuningsregeling wordt gestart in een gebied met
smalle parkeerplaatsen.
De schakelstand wordt gewijzigd zonder dat de richtingaanwij-
zerschakelaar is gebruikt om een wegrijrichting te selecteren
terwijl de modus parkeerplaats fileparkeren verlaten wordt ge-
bruikt.
Volg de aanwijzingen van het systeem.
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
338

Page:   < prev 1-10 ... 291-300 301-310 311-320 321-330 331-340 341-350 351-360 361-370 371-380 ... 560 next >