TOYOTA PROACE CITY 2020 Instructieboekje (in Dutch)
Page 131 of 272
131
Rijden
6
WARNI NG
In een steile afdaling kan de cruise control niet voorkomen dat de ingestelde snelheid wordt overschreden.U moet dan mogelijk het rempedaal intrappen om de rijsnelheid te beperken. De werking van de cruise control wordt dan automatisch onderbroken.Druk op toets 4 om het systeem opnieuw in te schakelen bij een rijsnelheid hoger dan 40 km/h.
Uitschakelen
► Draai knop 1 in stand “0”. De informatie van de cruise control wordt niet meer weergegeven.
Storing
Bij een storing in het cruise control-systeem worden streepjes weergegeven (eerst knipperend en vervolgens permanent brandend).Laat het systeem controleren door een TOYOTA-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
adaptieve cruise control
Zie de algemene adviezen over het gebruik van de rij- en parkeerhulpsystemen en Cruise control - specifieke adviezen.Met behulp van dit systeem wordt de snelheid van uw auto automatisch aangehouden op een waarde die u vooraf hebt ingesteld (ingestelde snelheid), terwijl voldoende afstand (die vooraf door de bestuurder is ingesteld) tot de voorligger wordt gehouden. Het systeem regelt automatisch het accelereren en decelereren van de auto.De Stop-functie kan de auto afremmen tot deze volledig tot stilstand is gekomen.
Hierbij maakt het systeem gebruik van een camera bovenaan de voorruit en, afhankelijk van de uitvoering, een radar in de voorbumper.
WARNI NG
Dit systeem is hoofdzakelijk ontworpen voor snelwegen en autowegen. Het werkt alleen bij bewegende voertuigen die in dezelfde richting als uw auto rijden.
NOTIC E
Als de bestuurder een richtingaanwijzer bedient om een langzamere auto in te halen, stelt de cruise control uw auto in staat om de voorligger tijdelijk te naderen om te helpen bij de inhaalmanoeuvre. De ingestelde snelheid wordt echter nooit overschreden.
WARNI NG
Sommige voertuigen op de weg kunnen niet goed gedetecteerd of verkeerd geïnterpreteerd worden door de camera (bijv. een vrachtwagen), wat kan leiden tot een slechte inschatting van de afstanden en het onjuist versnellen of afremmen van de auto.
Op het stuur gemonteerde
knop
Page 132 of 272
132
1.AAN (stand CRUISE)/UIT (stand 0)
2.Inschakelen van de cruise control waarbij de actuele snelheid de ingestelde snelheid wordt / verlagen van de ingestelde snelheid
3.De actuele rijsnelheid instellen als de aan te houden snelheid / verhogen van de ingestelde snelheid
4.Onderbreken/hervatten van de cruise control met de eerder ingestelde snelheid
5.Afhankelijk van de uitvoering:Weergeven van de met de functie “Snelheden opslaan” opgeslagen snelhedenofGebruiken van de door de snelheidslimietherkennings- en snelheidsadviessysteem voorgestelde snelheid (weergave MEM)
6.Weergeven en instellen van de afstand tot de voorligger
Gebruik
Inschakelen van het systeem (Pause)
► Draai bij draaiende motor knop 1 omlaag in de stand CRUISE. De cruise control is gebruiksklaar (grijze weergave).
Inschakelen van de cruise control en selecteren van de ingestelde snelheid
Bij een handgeschakelde transmissie moet de snelheid van de auto liggen tussen 30 en 160 km/h.
Bij een automatische transmissie moet stand D of M zijn geselecteerd en moet de snelheid van de auto liggen tussen 30 en 180 km/h.► Druk op toets 2 of 3: de actuele rijsnelheid van de auto wordt de ingestelde snelheid (ten minste 30 km/h) en de cruise control treedt direct in werking (groene weergave).► Druk op toets 3 om de ingestelde snelheid te verhogen of op toets 2 om deze te verlagen (in stappen van 5 km/h als de toets ingedrukt wordt gehouden).
WARNI NG
Tijdens het ingedrukt houden van toets 2 of 3 kan de rijsnelheid snel veranderen.
Onderbreken/hervatten van de cruise control
► Druk op toets 4 of trap het rempedaal in. Om de cruise control te onderbreken, kunt u ook:• vanuit stand D stand N selecteren;• het koppelingspedaal ten minste 10 seconden ingetrapt houden;• de bedieningshendel van de elektrisch bedienbare parkeerrem indrukken;► Druk op toets 4 om de werking van de cruise control te hervatten. De werking van de cruise control kan automatisch worden onderbroken:• als de rijsnelheid lager wordt dan 30 km/h bij een handgeschakelde transmissie;• als het motortoerental lager wordt dan 1100 omw/min bij een handgeschakelde transmissie;• bij een ingreep van het ESP.
Handgeschakelde transmissie: om de werking van het systeem te hervatten moet de bestuurder het gaspedaal intrappen om weg te rijden, harder gaan rijden dan 30 km/h en het systeem weer activeren door op toets 2, 3 of 4 te drukken.Automatische transmissie: na het afremmen van de auto waardoor deze tot stilstand is gebracht, zorgt het systeem ervoor dat de auto blijft stilstaan; de werking van de cruise control is onderbroken. Om de werking van het systeem te hervatten moet de bestuurder het gaspedaal intrappen om weg te rijden, harder gaan rijden dan 30 km/h en het systeem weer activeren door op toets 2, 3 of 4 te drukken.Als de bestuurder geen actie onderneemt nadat de auto tot stilstand is gekomen, wordt na ongeveer 5 minuten automatisch de elektrisch bedienbare parkeerrem geactiveerd.
N OTIC E
De cruise control blijft actief na het schakelen, ongeacht het type transmissie.
WARNI NG
Als de bestuurder probeert de werking van de cruise control te hervatten nadat deze is onderbroken, wordt kort de melding
“Inschakelen geweigerd, omstandigheden ongeschikt” weergegeven als de werking niet kan worden hervat (er wordt niet voldaan aan de veiligheidsvoorwaarden).
Page 133 of 272
133
Rijden
6
Wijzigen van de ingestelde snelheid met de functie snelheidslimietherkennings- en snelheidsadviessysteem
► Druk op toets 5 om de door de functie op het instrumentenpaneel voorgestelde snelheid te accepteren en druk nogmaals op de toets om deze snelheid te bevestigen.
WARNI NG
Selecteer om bruusk accelereren of vertragen van de auto te voorkomen een snelheid die dicht bij de actuele rijsnelheid ligt.
Wijzigen van de ingestelde afstand tot de voorligger
► Druk op toets 6 om het selectiescherm voor het instellen van de afstand (“Ver”, “Normaal”, “Dichtb.”), weer te geven en druk nogmaals op de toets om de gewenste afstand te selecteren.Na enkele seconden wordt de geselecteerde instelling geaccepteerd. Deze blijft in het geheugen bewaard nadat het contact UIT is gezet.
Tijdelijk overschrijden van de ingestelde snelheid
► Trap het gaspedaal volledig in. De afstandsregeling en cruise control blijven uitgeschakeld zolang wordt geaccelereerd. De melding “Cruise control onderbroken” wordt weergegeven.
Uitschakelen van het systeem
► Draai knop 1 omhoog in de stand OFF.
Weergave op het
instrumentenpaneel
7.Voertuig gedetecteerd door het systeem (gevuld symbool)
8.Cruise control actief (kleur niet grijs)
9.Waarde van de ingestelde snelheid
10.Door de snelheidslimietherkennings- en snelheidsadviessysteem voorgestelde snelheid
11 .Auto op zijn plaats gehouden (uitvoeringen
met automatische transmissie)
12.Geselecteerde afstand tot de voorligger
13.Door het systeem gedetecteerde positie van de auto
Meldingen en
waarschuwingen
NOTIC E
De weergave van deze meldingen of waarschuwingen is niet sequentieel.
“Cruise control onderbroken” of “Cruise control afgebroken” na een korte acceleratie
door de bestuurder.“Cruise control actief”, geen voertuig gedetecteerd.“Cruise control onderbroken”, voertuig gedetecteerd.“Cruise control actief”, voertuig gedetecteerd.“Neem controle over” (oranje).
► Rem of geef gas, afhankelijk van de omstandigheden.“Neem controle over” (rood).
► Neem onmiddellijk de controle over de auto over: het systeem kan niet met de actuele rijsituatie omgaan.“Inschakelen geweigerd, omstandigheden ongeschikt”. Het systeem weigert de cruise control te activeren, omdat niet aan alle voorwaarden is voldaan.
Page 134 of 272
134
Stop-functie
“Cruise control onderbroken” (gedurende enkele seconden).Het systeem heeft de auto volledig tot stilstand gebracht en houdt de auto op zijn plaats: de werking van de cruise control is onderbroken.De bestuurder moet gas geven om weer verder te rijden en vervolgens de cruise control weer inschakelen.
Beperkingen van het systeem
De cruise control werkt zowel overdag als 's nachts, ook bij mist en matige regen.Bij situaties waarmee het systeem niet kan omgaan, moet de bestuurder de controle over de auto overnemen.Zaken die niet door het systeem kunnen worden gedetecteerd:– Voetgangers, sommige fietsers, dieren.– Stilstaande voertuigen (file, auto met pech, enz.).
– Kruisende voertuigen.– Tegemoetkomende voertuigen.In de volgende situaties moet de bestuurder de cruise control onderbreken:
– In een scherpe bocht.– Bij het naderen van een rotonde.
– Bij het rijden achter een smal voertuig.Schakel de cruise control weer in zodra de omstandigheden dit toelaten.Situaties waarin de bestuurder onmiddellijk de controle moet overnemen:– De voorligger remt zeer sterk af.
– Er voegt plotseling een voertuig in tussen uw auto en de voorligger.
WARNI NG
Wees vooral voorzichtig:– Bij de aanwezigheid van motorfietsen en voertuigen die niet midden op de rijstrook rijden.– Wanneer u een tunnel binnenrijdt of over een brug rijdt.
WARNI NG
Gebruik het systeem niet in de volgende situaties:– Als de voorruit is beschadigd ter hoogte van de camera.– Als de remlichten niet werken.
W ARNI NG
Gebruik het systeem evenmin in de volgende situaties:– Bij het vervoer van lange voorwerpen op dakdragers of een imperiaal.– Tijdens slepen of het trekken van een aanhangwagen.– Bij wijzigingen aan de voorzijde van de auto (montage van verstralers of spuiten van de voorbumper).
Page 135 of 272
135
Rijden
6
Storing
Bij een storing in het cruise control-systeem worden streepjes weergegeven in plaats van de ingestelde snelheid.In het geval van een storing wordt u gewaarschuwd door het branden van het waarschuwingslampje in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display.Laat het systeem controleren door een TOYOTA-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
NOTIC E
De adaptieve snelheidsregelaar wordt automatisch uitgeschakeld nadat het gebruik van het noodreservewiel of een storing van de buitenste remlichten of de remlichten van de aanhangwagen (bij gebruik van een goedgekeurde trekhaak) is gedetecteerd.
Opslaan van snelheden
Met deze functie, die alleen wordt gebruikt voor de snelheidsbegrenzer en de programmeerbare cruise control, kunt u snelheden opslaan die vervolgens kunnen worden gebruikt voor het instellen van deze twee systemen.U kunt voor beide systemen meerdere snelheden opslaan.Er zijn standaard al enkele snelheden opgeslagen.
WARNI NG
Om veiligheidsredenen mogen de opgeslagen snelheden alleen worden gewijzigd als de auto stilstaat.
Wijzigen van een
geprogrammeerde snelheid
Selecteer in het menu Rijverlichting/Auto van het touchscreen “Snelkoppelingen” en vervolgens “Opgeslagen snelheden”.
Toets “MEM”
Met deze toets kunt u een opgeslagen snelheid selecteren om deze te gebruiken voor de snelheidsbegrenzer of programmeerbare cruise control.Zie het desbetreffende hoofdstuk voor meer informatie over de snelheidsbegrenzer of de programmeerbare cruise control.
Active Safety Brake met
Distance Alert en Intelligent
Emergency Braking
Assistance
Lees de algemene adviezen over het gebruik van de rij- en parkeerhulpsystemen.
Dit systeem:– waarschuwt de bestuurder dat de auto risico loopt op een aanrijding met de voorligger,– voorkomt een aanrijding of beperkt de gevolgen hiervan door de snelheid van de auto te verminderen.Dit systeem heeft drie functies:– Distance Alert,– Intelligent Emergency Braking Assistance,– Active Safety Brake (automatisch noodremsysteem).
De auto is voorzien van een camera bovenaan de voorruit.
Page 136 of 272
136
WARNI NG
Dit systeem kan nooit de noodzaak voor de bestuurder om zelf alert te blijven vervangen.Het systeem is ontworpen om de bestuurder te ondersteunen en de verkeersveiligheid te vergroten.De bestuurder moet zelf altijd het verkeer in de gaten blijven houden en zich aan de verkeersregels houden.
NOTIC E
Zodra het systeem een mogelijk obstakel detecteert, wordt het remsysteem voorbereid op een automatische remactie. Er kan dan een licht geluid hoorbaar zijn en mogelijk lijkt de auto wat af te remmen.
Werkingsvoorwaarden en
beperkingen van het systeem
Het ESP-systeem moet storingsvrij zijn.De DSC/ASR-systemen mogen niet uitgeschakeld zijn.Alle inzittenden moeten hun veiligheidsgordel hebben vastgemaakt.De auto moet met een constante snelheid op een niet te bochtige weg rijden.In de volgende gevallen is het raadzaam het systeem uit te schakelen via het configuratiemenu
van de auto:
– bij het trekken van een aanhangwagen,– bij het vervoer van lange voorwerpen op dakdragers of een imperiaal,– als sneeuwkettingen zijn gemonteerd,– voordat de auto met draaiende motor in een wasstraat wordt gewassen,– voordat de auto op een rollenbank wordt getest,– als de auto met draaiende motor wordt gesleept,– bij een beschadiging op de voorruit ter hoogte van de detectiecamera.
NOTIC E
Het systeem wordt automatisch uitgeschakeld als het gebruik van het noodreservewiel wordt gedetecteerd (kleinere diameter).Het systeem wordt automatisch uitgeschakeld als een storing van de rempedaalschakelaar of van minimaal twee remlichten wordt gedetecteerd.
WARNI NG
Het kan gebeuren dat waarschuwingen niet, te laat of op een onjuist moment worden gegeven.Daarom moet u altijd de controle over uw auto bewaren zodat u op elk moment kunt ingrijpen om een ongeval te voorkomen.
WARNI NG
Na een aanrijding wordt het systeem automatisch uitgeschakeld. Neem contact op met een TOYOTA-dealer of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren.
Distance Alert
Dit systeem waarschuwt de bestuurder dat de auto risico loopt op een aanrijding met de voorligger of een voetganger op zijn rijstrook.
Werking
Afhankelijk van de door het systeem gedetecteerde kans op een aanrijding en de door de bestuurder geselecteerde stand voor de waarschuwing kunnen meerdere waarschuwingsniveaus worden geactiveerd en weergegeven op het instrumentenpaneel.Daarbij wordt rekening gehouden met het dynamische gedrag van de auto, de snelheid van uw auto en die van de voorligger, de
weersomstandigheden en de rijomstandigheden (maken van een bocht, intrappen van pedalen, enz.) zodat de waarschuwing op het meest geschikte moment wordt geactiveerd.Niveau 1 (oranje): alleen een visuele waarschuwing die aangeeft dat de afstand tot de voorligger zeer klein is.De melding “Voertuig dichtbij” wordt weergegeven.
Page 137 of 272
137
Rijden
6
Niveau 2 (rood): visuele signalen en geluidssignalen die waarschuwen voor een dreigende aanrijding.De melding “Remmen!” wordt weergegeven.Niveau 3: in sommige gevallen kan een voelbare waarschuwing in de vorm van zeer licht remmen worden gegeven, wat de kans op een aanrijding bevestigt.
NOTIC E
Als uw auto een voorligger te snel nadert, wordt het eerste waarschuwingsniveau mogelijk niet weergegeven. In dat geval wordt waarschuwingsniveau 2 direct weergegeven.Belangrijk: waarschuwingsniveau 1 wordt nooit weergegeven voor een stilstaand obstakel of als de activeringsdrempel “Dichtb.” is geselecteerd.
Activeringsdrempel voor de
waarschuwing wijzigen
Deze stand voor de activering van de waarschuwing is bepalend voor de manier waarop u wordt gewaarschuwd voor een rijdende of stilstaande voorligger, of een voetganger op uw rijstrook.De actuele drempel kan worden gewijzigd via het configuratiemenu van de auto.U kunt een van de drie vooraf gedefinieerde drempels selecteren:– “Ve r”,
– “Normaal”,– “Dichtb.”.De drempel die als laatste gebruikt is, wordt opgeslagen bij het UIT zetten van het contact.
Intelligent Emergency
Braking Assistance
Wanneer de bestuurder wel remt, maar niet voldoende om een aanrijding te voorkomen, vult deze functie de remkracht aan voor zover dit binnen de natuurkundige grenzen mogelijk is.Dit gebeurt alleen als de bestuurder zelf het rempedaal intrapt.
Active Safety Brake
Deze functie, ook wel automatisch noodremsysteem genoemd, treedt in werking nadat de bestuurder is gewaarschuwd, maar niet snel genoeg reageert en het rempedaal niet bedient.De functie is bedoeld om de snelheid van de aanrijding te beperken of de frontale aanrijding met de voorligger te voorkomen wanneer de bestuurder niet ingrijpt.
Werking
Dit systeem werkt onder de volgende voorwaarden:– De rijsnelheid mag niet hoger zijn dan 60 km/h wanneer een voetganger wordt gedetecteerd.– De rijsnelheid mag niet hoger zijn dan 80 km/h wanneer een stilstaand voertuig wordt gedetecteerd.– De rijsnelheid moet liggen tussen 10 km/h en 85 km/h wanneer een bewegend voertuig wordt gedetecteerd.Dit waarschuwingslampje knippert (ongeveer 10 seconden) als de functie ingrijpt op de remmen van de auto.Bij auto's met een automatische transmissie
begint de auto weer te rijden nadat deze door het automatische noodremsysteem tot stilstand is gebracht. Houd het rempedaal ingetrapt als u dit wilt voorkomen.Bij auto's met een handgeschakelde transmissie kan de motor afslaan als de auto door het automatische noodremsysteem tot stilstand wordt gebracht
Page 138 of 272
138
NOTIC E
De bestuurder kan op elk gewenst moment de controle over de auto weer overnemen door een ferme stuurbeweging te maken en/of het gaspedaal in te trappen.
NOTIC E
Als de functie in werking is, kunnen er lichte trillingen voelbaar zijn in het rempedaal.Als de auto volledig tot stilstand is gekomen, blijven de remmen automatisch 1 tot 2 seconden geactiveerd.
Uitschakelen/inschakelen
Standaard wordt het systeem automatisch ingeschakeld als de motor wordt gestart.Het systeem kan worden uit- en ingeschakeld via het configuratiemenu van de auto.Het uitschakelen van het systeem wordt bevestigd door het branden van dit controlelampje, in combinatie met een melding.
Storing
In het geval van een storing in het systeem wordt u gewaarschuwd door het branden van dit lampje op het instrumentenpaneel, in combinatie met de weergave van een melding en een geluidssignaal.
Neem contact op met een TOYOTA-dealer of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren.Als deze waarschuwingslampjes gaan branden nadat de motor is uitgezet en weer gestart, neem dan altijd contact op met een TOYOTA-dealer of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren.
Lane Keeping Assist
Lees de algemene adviezen over het gebruik van de rij- en parkeerhulpsystemen.Het systeem detecteert met behulp van een camera aan de bovenzijde van de voorruit rijstrookmarkeringen en bermranden van de weg (afhankelijk van de uitvoering) en corrigeert de koers van de auto door de bestuurder te waarschuwen zodra overschrijding van de rijstrookmarkering of bermrand (afhankelijk van de uitvoering) dreigt.Dit systeem is met name nuttig op snelwegen en autowegen.
Voorwaarden voor de werking
– De snelheid van de auto moet liggen tussen 65 km/h en 180 km/h.– De rijstrook moet worden begrensd door een rijstrookmarkering.– De bestuurder moet beide handen aan het stuurwiel houden.– De koersafwijking moet plaatsvinden zonder dat de richtingaanwijzers worden ingeschakeld.– Het ESP-systeem moet ingeschakeld en storingsvrij zijn.
WARNI NG
Het systeem assisteert de bestuurder uitsluitend als de auto ongewild de rijstrook dreigt te verlaten. Het heeft geen invloed op de afstand tot de voorligger, de rijsnelheid en de remwerking.De bestuurder moet altijd beide handen aan het stuurwiel houden zodat hij kan ingrijpen zodra het systeem dit niet meer kan (bijvoorbeeld wanneer er geen rijstrookmarkeringen meer op de weg zijn aangebracht).
Werking
Zodra het systeem signaleert dat ongewild een van de gedetecteerde rijstrookmarkeringen of -begrenzingen (bijv. een bermrand) van de weg overschreden dreigt te worden, corrigeert het de koers van de auto tot de auto weer netjes de rijstrook volgt.
Page 139 of 272
139
Rijden
6
De bestuurder kan daarbij merken dat het stuurwiel wordt verdraaid.Dit lampje knippert gedurende de koerscorrectie.
NOTIC E
De bestuurder kan de correctie verhinderen door het stuurwiel stevig vast te houden (bijvoorbeeld bij een uitwijkmanoeuvre).
De correctie wordt onderbroken zodra de richtingaanwijzers worden ingeschakeld.
Zolang de richtingaanwijzers zijn ingeschakeld en gedurende enkele seconden nadat ze zijn uitgeschakeld, beschouwt het systeem elke afwijking van de koers als vrijwillig en zal het geen correcties uitvoeren.
WARNI NG
Als het systeem signaleert dat de bestuurder tijdens een automatische correctie het stuurwiel niet voldoende stevig vast heeft, onderbreekt het systeem deze correctie. Er wordt een
waarschuwing geactiveerd om de bestuurder erop te attenderen dat hij de controle over de auto moet overnemen.
Page 140 of 272
140
Rijomstandigheden en bijbehorende waarschuwingen
De onderstaande tabel geeft een beschrijving van de afhankelijk van de r\
ijsituatie weergegeven waarschuwingen en meldingen.Deze waarschuwingen worden niet opeenvolgend weergegeven.
Status van de functieControlelampjeWeergave en/of bijbehorende meldingAanwijzingen
UIT
(grijs)
Functie uitgeschakeld.
AAN
(grijs)
Systeem ingeschakeld, niet voldaan aan de voorwaarden:– snelheid lager dan 65 km/h,– geen rijstrookmarkering gedetecteerd,– ASR/DSC uitgeschakeld of ESP bezig met een ingreep,– “sportieve” rijstijl.
AAN
(grijs)
Systeem automatisch uitgeschakeld/stand-by gezet (bijvoorbeeld: detectie van een aanhangwagen, gebruik van het bij de auto geleverde noodreservewiel).
AAN
(groen)
Rijstrookmarkering gedetecteerd.Snelheid hoger dan 65 km/h.
AAN
(oranje)/(groen)
Het systeem corrigeert de koers op basis van de zijde van de rijstrook die overschreden dreigt te worden (oranje lijn).