YAMAHA VMAX 2009 Instructieboekje (in Dutch)
Page 61 of 100
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-13
2
3
4
5
67
8
9
DAU46572
Cardanolie
Vóór elke rit moet het cardanhuis worden
gecontroleerd op olielekkage. In geval van
lekkage dient u de machine door een
Yamaha dealer te laten nakijken en repare-
ren. Bovendien dient de cardanolie als volgt
te worden gecontroleerd en ververst op de
aangegeven tijdstippen in het periodieke
onderhouds- en smeerschema.
WAARSCHUWING
DWA10370
Zorg ervoor dat geen verontreini-
gingen het cardanhuis kunnen bin-
nendringen.
Zorg dat er geen olie op de banden
of wielen terechtkomt.
Controleren van het olieniveau in het
cardanhuis
1. Zet de machine op een vlakke onder-
grond en houd deze rechtop.
OPMERKING
Het olieniveau in het cardanhuis moet
worden gecontroleerd terwijl de motor
koud is.
Zorg dat de machine rechtop staat bij
het controleren van het olieniveau.
2. Draai de controlebout voor cardanolie
los totdat olie naar buiten stroomt.3. Als er geen olie naar buiten stroomt,
verwijdert u de vulplug voor cardano-
lie. (Zie stap 3–4 onder “Om de carda-
nolie te verversen” voor het
verwijderen van de olievulplug.)
4. Vul het aanbevolen type olie bij via de
vulopening voor cardanolie totdat de
olie uit de opening in de controlebout
stroomt.
5. Breng de vulplug voor cardanolie en
de controlebout voor cardanolie aan
en zet deze vervolgens vast met de
voorgeschreven aanhaalmomenten.
Om de cardanolie te verversen
1. Zet de machine op een vlakke onder-
grond.
2. Plaats een olieopvangbak onder het
cardanhuis om de gebruikte olie op te
vangen.
3. Verwijder de ontluchtingsdop van het
cardanhuis door de bout en onderle-
gring te verwijderen.
1. Aftapplug cardanolie
2. Controlebout cardanolie
3. Onderlegring aftapplug cardanolie
12
3
Aanhaalmomenten:
Vulplug cardanolie:
23 Nm (2.3 m·kgf, 16 ft·lbf)
Controlebout cardanolie:
10 Nm (1.0 m·kgf, 7.2 ft·lbf)
1. Vulplug cardanolie
2. Ontluchtingsdop cardanhuis
3. Ring
4. Bout ontluchtingsdop cardanhuis
2 3 41
Page 62 of 100
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-14
1
2
3
4
5
6
7
8
9
4. Verwijder de olieaftapplug en de vul-
plug om de olie uit het cardanhuis af te
tappen.
5. Vervang de onderlegring van de aftap-
plug voor cardanolie en breng de af-
tapplug voor cardanolie aan.
6. Zet de aftapplug voor cardanolie vast
met het voorgeschreven aanhaalmo-
ment.
7. Vul bij met de aanbevolen cardanolie.
8. Breng de olievulplug aan en zet deze
dan vast met het voorgeschreven aan-
haalmoment.
9. Breng de ontluchtingsdop van het car-
danhuis aan door de onderlegring en
bout te plaatsen en zet de bout vervol-gens vast met het voorgeschreven
aanhaalmoment.
10. Controleer het cardanhuis op olielek-
kage. Zoek in geval van lekkage naar
de oorzaak.
DAU20070
Koelvloeistof
Voor iedere rit moet het koelvloeistofniveau
worden gecontroleerd. Ook moet de koel-
vloeistof worden ververst volgens de inter-
valperioden vermeld in het periodieke
smeer- en onderhoudsschema.
DAU46690
Controleren van het koelvloeistofniveau
1. Zet de machine op een vlakke onder-
grond en houd deze rechtop.
OPMERKING
Het koelvloeistofniveau moet worden
gecontroleerd terwijl de motor koud is,
temperatuurverschillen zijn namelijk
van invloed op het niveau.
Zorg dat de machine rechtop staat bij
het controleren van het koelvloeistofni-
veau. Wanneer de machine iets
schuin staat, kan het niveau al foutief
worden afgelezen.
2. Controleer het koelvloeistofniveau in
het reservoir.
OPMERKING
Het koelvloeistofniveau moet tussen de
merkstrepen voor minimum- en maximum-
niveau staan.
Aanhaalmoment:
Aftapplug cardanolie:
23 Nm (2.3 m·kgf, 16 ft·lbf)
Aanbevolen cardanolie:
Cardanolie (Onderdeelnr.:
9079E-SH001-00)
Oliehoeveelheid:
0.30 L (0.32 US qt, 0.26 Imp.qt)
Aanhaalmoment:
Vulplug cardanolie:
23 Nm (2.3 m·kgf, 16 ft·lbf)
Aanhaalmoment:
Bout ontluchtingsdop cardanhuis:
10 Nm (1.0 m·kgf, 7.2 ft·lbf)
Page 63 of 100
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-15
2
3
4
5
67
8
9
3. Als de koelvloeistof bij of beneden de
merkstreep voor minimumniveau
staat, verwijder dan de beveiliging van
de dop van het vloeistofreservoir door
eerst de vergrendeling los te halen en
verwijder vervolgens de dop van het
reservoir.
4. Vul koelvloeistof bij tot aan de merk-
streep voor maximumniveau en breng
dan de reservoirdop aan.
WAARSCHUWING! Verwijder alleen
de dop van het koelvloeistofreser-
voir. Probeer nooit om de radiator-
vuldop te verwijderen als de motor
koud is.
[DWA15161]
LET OP:
Als er geenkoelvloeistof aanwezig is, gebruik
dan in plaats daarvan gedistilleerd
water of onthard leidingwater. Ge-
bruik geen hard water of zout water,
dit is schadelijk voor de motor. Als
er in plaats van koelvloeistof water
is gebruikt, vervang dit dan zo snel
mogelijk door koelvloeistof, anders
is het systeem niet beschermd te-
gen vorst en corrosie. Als er water
aan de koelvloeistof is toegevoegd,
laat dan een Yamaha dealer zo snel
mogelijk het antivriesgehalte van
de koelvloeistof controleren om te
voorkomen dat de effectiviteit van
de koelvloeistof afneemt.
[DCA10472]
5. Plaats de beveiliging van de dop van
het reservoir door de vergrendeling
aan te brengen.
DAU46422
Om de koelvloeistof te verversen
1. Zet de machine op een vlakke onder-
grond en laat het motorblok indien no-
dig afkoelen.
2. Verwijder het stroomlijnpaneel A. (Ziepagina 6-7.)
3. Verwijder het luchtinlaatkanaal door
de bouten te verwijderen.
4. Schuif een opvangbak onder de motor
om de gebruikte koelvloeistof op te
vangen.
5. Verwijder de radiatorvuldop.
WAARSCHUWING! Probeer nooit
om de radiatorvuldop te verwijde-
ren als de motor warm is.
[DWA10381]
1. Dop koelvloeistofreservoir
2. Beveiliging dop koelvloeistofreservoir
3. Bout
4. Merkstreep maximumniveau
5. Merkstreep minimumniveau
2
1
5 4
3
Inhoud koelvloeistofreservoir
(tot aan de merkstreep voor
maximumniveau):
0.27 L (0.29 US qt, 0.24 Imp.qt)
1. Bout
2. Luchtaanzuigkanaal
11
2
Page 64 of 100
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-16
1
2
3
4
5
6
7
8
9
6. Verwijder het deksel van het koelvloei-
stofreservoir en het koelvloeistofreser-
voir zelf door de bouten los te halen.7. Verwijder de beveiliging van de dop
van het vloeistofreservoir door eerst
de vergrendeling los te halen en ver-
wijder vervolgens de dop van het re-
servoir.
8. Tap de koelvloeistof uit het reservoir af
door het reservoir om te keren.
9. Monteer het deksel van het koelvloei-
stofreservoir en het reservoir door
deze in de oorspronkelijke stand te
plaatsen en breng daarna de bouten
aan.
10. Verwijder de aftapplug voor koelvloei-
stof om het koelsysteem af te tappen.
11. Spoel het koelsysteem nadat alle koel-
vloeistof is uitgestroomd grondig door
met schoon leidingwater.
12. Monteer de aftapplug voor koelvloei-
stof.
OPMERKING
Controleer de o-ring op beschadiging en
vervang hem indien nodig.
13. Houd de machine rechtop en giet de
voorgeschreven hoeveelheid van de
gespecificeerde koelvloeistof in de ra-
diator en het reservoir.
LET OP:
Wan-
neer u de machine niet rechtop
houdt terwijl u de radiator met koel-
vloeistof vult, dan kan er lucht in het
koelsysteem blijven zitten.
[DCA16540]
14. Breng de dop van het vloeistofreser-
voir aan, en plaats vervolgens de be-
veiliging van de dop van het reservoir
door de vergrendeling aan te brengen.
15. Breng de radiatorvuldop weer aan.
1. Radiatorvuldop
1. Bout
2. Dop koelvloeistofreservoir
3. Beveiliging dop koelvloeistofreservoir
4. Bout
5. Kap koelvloeistofreservoir
6. Koelvloeistofreservoir
1
5
6
1
2
3
4
1. Aftapplug koelvloeistof
1
Mengverhouding antivries/water:
1:1
Aanbevolen antivries:
Hoogwaardige ethyleenglycol
antivries met corrosieremmers voor
aluminium motoren
Hoeveelheid koelvloeistof:
Inhoud radiator
(inclusief alle leidingen):
3.75 L (3.96 US qt, 3.30 Imp.qt)
Inhoud koelvloeistofreservoir
(tot aan de merkstreep voor
maximumniveau):
0.27 L (0.29 US qt, 0.24 Imp.qt)
Page 65 of 100
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-17
2
3
4
5
67
8
9
16. Start de motor, laat hem een paar mi-
nuten stationair draaien en zet hem
dan uit.
17. Verwijder de radiatorvuldop om het
koelvloeistofniveau in de radiator te
controleren. Vul indien nodig koel-
vloeistof bij tot het niveau boven in de
radiator staat en breng dan de radia-
torvuldop aan.
18. Controleer het koelvloeistofniveau in
het reservoir. Verwijder indien nodig
de beveiliging van de dop van het koel-
vloeistofreservoir, vul koelvloeistof bij
tot aan de merkstreep voor maximum-
niveau en breng dan de beveiliging
van de dop weer aan.
19. Start de motor en controleer dan of er-
gens aan de machine lekkage te zien
is. Vraag in dat geval een Yamaha
dealer het koelsysteem te controleren.
20. Monteer het luchtinlaatkanaal door de
bouten aan te brengen.21. Breng het stroomlijnpaneel aan.
DAU36762
Luchtfilterelement
Het luchtfilterelement moet worden vervan-
gen volgens de intervalperioden vermeld in
het periodieke smeer- en onderhoudssche-
ma. Vraag een Yamaha dealer het luchtfil-
terelement te vervangen.
Page 66 of 100
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-18
1
2
3
4
5
6
7
8
9
DAU44734
Stationair toerental controleren
Controleer het stationair toerental en laat
het indien nodig door een Yamaha dealer
bijstellen.
DAU21382
Controleren van de vrije slag
gaskabel
De vrije slag van de gaskabel dient 3.0–5.0
mm (0.12–0.20 in) te bedragen bij de gas-
greep. Controleer de vrije slag van de gas-
kabel regelmatig en laat de vrije slag indien
nodig afstellen door een Yamaha dealer.
DAU21401
Klepspeling
De klepspeling kan tijdens gebruik gaan af-
wijken, waardoor de lucht/brandstof-ver-
houding kan veranderen en/of het
motorgeluid toeneemt. Om dit te voorko-
men moet de klepspeling door een Yamaha
dealer worden afgesteld volgens de inter-
valperioden vermeld in het periodieke
smeer- en onderhoudsschema.
Stationair toerental:
950–1050 tpm
1. Vrije slag gaskabel
1
Page 67 of 100
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-19
2
3
4
5
67
8
9
DAU21772
Banden
Let ten aanzien van de voorgeschreven
banden op het volgende voor een optimale
prestatie, levensduur en veilige werking van
uw motorfiets.
Bandenspanning
De bandenspanning moet voor elke rit wor-
den gecontroleerd en indien nodig worden
bijgesteld.
WAARSCHUWING
DWA10501
Rijden met deze machine met een on-
juiste bandenspanning kan leiden tot
verlies van de controle met mogelijk ern-
stig letsel of overlijden tot gevolg.
De bandspanning moet worden ge-
controleerd en afgesteld terwijl de
banden koud zijn (wanneer de tem-
peratuur van de banden gelijk is
aan de omgevingstemperatuur).
De bandspanning moet worden
aangepast aan de rijsnelheid en het
totale gewicht van rijder, passagier,
bagage en accessoires dat voor dit
model is vastgesteld.
WAARSCHUWING
DWA10511
Belaad uw machine nooit te zwaar. Rij-
den met een te zwaar belaste machine
kan leiden tot een ongeval.Inspectie van banden
Voor elke rit moeten de banden worden ge-
controleerd. Als de bandprofieldiepte op het
midden van de band de vermelde limiet
heeft bereikt, de band spijkers of stukjes
glas bevat of wanneer de wang van de band
scheurtjes vertoont, moet de band onmid-
dellijk door een Yamaha dealer worden ver-
vangen.
OPMERKING
De slijtagelimiet voor bandprofieldiepte is
voor diverse landen verschillend. Neem al-
tijd de lokale voorschriften in acht.
Bandenspanning (gemeten op
koude banden):
0–90 kg (0–198 lb):
Voor:
250 kPa (2.50 kgf/cm
2
, 36 psi)
Achter:
290 kPa (2.90 kgf/cm
2
, 42 psi)
90–190 kg (198–419 lb):
Voor:
250 kPa (2.50 kgf/cm
2
, 36 psi)
Achter:
290 kPa (2.90 kgf/cm 2
, 42 psi)
Rijden met hoge snelheid:
Voor:
290 kPa (2.90 kgf/cm 2
, 42 psi)
Achter:
290 kPa (2.90 kgf/cm 2
, 42 psi)
Maximale belasting*:
190 kg (419 lb)
* Totaal gewicht van bestuurder,
passagier, bagage en accessoires
1. Wang van band
2. Bandprofieldiepte
Minimale bandprofieldiepte
(voor en achter):
1.6 mm (0.06 in)
Page 68 of 100
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-20
1
2
3
4
5
6
7
8
9
WAARSCHUWING
DWA10470
Laat sterk versleten banden door
een Yamaha dealer vervangen. Rij-
den op een machine met versleten
banden is niet alleen verboden,
maar dit heeft ook een averechts ef-
fect op de rijstabiliteit, waardoor u
de macht over het stuur zou kunnen
verliezen.
De vervanging van onderdelen van
wielen en remmen, inclusief ban-
den, dient te worden overgelaten
aan een Yamaha dealer, die over de
nodige vakkundige kennis en erva-
ring beschikt.Bandeninformatie
Deze motorfiets is uitgerust met gietwielen
en tubeless banden met bandventielen.
WAARSCHUWING
DWA10481
Monteer altijd voor- en achterban-
den van hetzelfde merk en type.
Verschillende banden kunnen het
weggedrag van de machine veran-
deren, wat kan leiden tot een onge-
val.
Controleer altijd of de ventieldopjes
stevig zijn bevestigd om zo lucht-
lekkage te voorkomen.
Gebruik uitsluitend de hierna ver-
melde bandventielen en luchtven-
tielbuisjes om bij hoge rijsnelhedeneen te lage bandspanning te voor-
komen.
Na uitgebreide tests zijn alleen de hieronder
vermelde banden voor dit model goedge-
keurd door Yamaha Motor Co., Ltd.
WAARSCHUWING
DWA10600
Deze motorfiets is uitgerust met specia-
le banden die geschikt voor zeer hoge
rijsnelheden. Let op het volgende om
deze banden zo effectief mogelijk te kun-
nen gebruiken.
Gebruik bij vervanging uitsluitend
het voorgeschreven type banden.
Bij andere banden is het risico op
1. Bandventiel
2. Bandventielbuis
3. Bandventieldop met afdichting
Voorband:
Maat:
120/70R18M/C 59V
Fabrikant/model:
BRIDGESTONE/BT028F
Achterband:
Maat:
200/50R18M/C 76V
Fabrikant/model:
BRIDGESTONE/BT028R
VOOR en ACHTER:
Bandventiel:
TR412
Luchtventielbuis:
#9100 (origineel)
Page 69 of 100
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-21
2
3
4
5
67
8
9
een klapband bij zeer hoge rijsnel-
heden niet denkbeeldig.
Gloednieuwe banden bieden op
sommige typen wegdek relatief wei-
nig grip totdat ze zijn “ingereden”.
Het is dan ook verstandig de eerste
100 km (60 mi) nadat een nieuwe
band is aangebracht rustig te blij-
ven rijden en pas daarna de rijsnel-
heid te verhogen.
Voordat met hoge snelheid wordt
gereden moeten de banden zijn op-
gewarmd.
Pas de bandspanning steeds aan
volgens de rijomstandigheden.
DAU21960
Gietwielen
Let ten aanzien van de voorgeschreven
wielen op het volgende voor een optimale
prestatie, levensduur en veilige werking van
uw voertuig.
Controleer de velgen voor iedere rit op
scheurtjes, verbuiging of kromtrekken.
Laat ingeval van schade het wiel door
een Yamaha dealer vervangen. Pro-
beer het wiel nooit zelf te repareren,
hoe klein de reparatie ook is. Vervang
een wiel dat vervormd is of haar-
scheurtjes vertoont.
Na het vervangen van een wiel of
band moet het wiel worden uitgebalan-
ceerd. Een niet uitgebalanceerd wiel
zal mogelijk slecht functioneren, of kan
een slechte wegligging en een verkor-
te levensduur van de banden tot ge-
volg hebben.
Rijd niet te snel direct na het verwisse-
len van een band. Het bandoppervlak
dient eerst te zijn ingereden voordat
het zijn optimale eigenschappen ver-
krijgt.
DAU42850
Koppelingshendel
Omdat dit model is uitgerust met een hy-
draulische koppelingsbediening, hoeft de
vrije slag van de koppelingshendel niet te
worden afgesteld. Het is echter wel nodig
het hydraulisch systeem vóór elke rit op lek-
kage te controleren. Misschien zit er lucht in
het koppelingssysteem als de koppe-
lingshendel te veel vrije slag heeft en scha-
kelen moeizaam gaat, of als de koppeling
slipt en de machine slecht accelereert. Als
er lucht in het hydraulisch systeem zit, moet
het systeem door een Yamaha dealer wor-
den ontlucht voordat de motorfiets wordt
gebruikt.
Page 70 of 100
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-22
1
2
3
4
5
6
7
8
9
DAU37912
Vrije slag van voorremhendel
controleren
Aan het uiteinde van de remhendel mag
geen vrije slag aanwezig zijn. Als er toch
een vrije slag is, laat dan een Yamaha
dealer het remsysteem inspecteren.
WAARSCHUWING
DWA14211
Een zacht of sponzig gevoel in de rem-
hendel kan betekenen dat er lucht in het
hydraulisch systeem aanwezig is. Als
er lucht in het hydraulisch systeem zit,
laat dan het systeem door een Yamaha
dealer ontluchten voordat de machine
wordt gebruikt. Lucht in het hydrau-
lisch systeem heeft een negatief effect
op de remwerking, waardoor u de
macht over het stuur zou kunnen verlie-
zen met een ongeluk als gevolg.
DAU22272
Remlichtschakelaar afstellen
Het remlicht, dat wordt geactiveerd door het
rempedaal, moet oplichten nét voordat de
remmen aangrijpen. Stel indien nodig de
remlichtschakelaar als volgt af.
Verdraai de stelmoer van de achterste rem-
lichtschakelaar en houd daarbij de remlicht-
schakelaar vast. Draai de stelmoer in de
richting (a) om het remlicht eerder te laten
branden. Draai de stelmoer in de richting (b)
om het remlicht later te laten branden.
1. Vrije slag remhendel
1
1. Remlichtschakelaar
2. Stelmoer remlichtschakelaar
1
2
(a)(b)