BMW 4 SERIES GRAN COUPE 2016 Instructieboekjes (in Dutch)
Manufacturer: BMW, Model Year: 2016, Model line: 4 SERIES GRAN COUPE, Model: BMW 4 SERIES GRAN COUPE 2016Pages: 277, PDF Size: 5.47 MB
Page 211 of 277

toegestaan, moet een overeenkomstige stic‐
ker in het zicht van de bestuurder worden aan‐
gebracht. De sticker is verkrijgbaar bij een Ser‐
vice Partner van de fabrikant of een andere
gekwalificeerde Service Partner of specialist.
Bij het rijden met winterbanden de daarbij toe‐
gestane maximumsnelheid in acht nemen.
Banden met noodloopeigenschappen
Als de auto is uitgerust met banden met nood‐
loopeigenschappen voor de eigen veiligheid
alleen deze gebruiken. Ingeval van pech staat
geen reservewiel ter beschikking. Meer infor‐
matie is bij een Service Partner van de fabri‐
kant of een andere gekwalificeerde Service
Partner of specialist verkrijgbaar.
Voor- en achterwielen vervangen Op de voor- en achteras ontstaan vanwege de
verschillende rijomstandigheden verschillende
slijtagepatronen. Om een gelijkmatige slijtage
te verkrijgen kunnen de voor- en achterwielen
onderling worden verwisseld. Meer informatie
is bij een Service Partner van de fabrikant of
een andere gekwalificeerde Service Partner of
specialist verkrijgbaar. Na het verwisselen de
bandenspanning controleren en eventueel cor‐
rigeren.
Bij auto's met verschillende bandenmaten of
velgmaten op de voor- en achteras is het ver‐
wisselen van de wielen tussen de assen niet
toegestaan.
Opslag Verwijderde wielen of banden moeten koel,
droog en zo mogelijk in het donker worden be‐
waard.
Bescherm banden tegen olie, vet en brandstof.
De op de zijkant van de band weergegeven
maximumbandenspanning niet overschrijden.Banden met
noodloopeigenschappen
Aanduiding
RSC-codering op de zijwand van de band.
De wielen bestaan uit n beperkte mate zelfdra‐
gende banden en speciale velgen.
Door de versteviging van de zijwand kan er met
de band bij verlies van bandenspanning nog
beperkt worden doorgereden.
Aanwijzingen voor het doorrijden met banden‐
pech in acht nemen.
Vervangen van banden met
noodloopeigenschappen
Voor uw eigen veiligheid alleen banden met
noodloopeigenschappen gebruiken. Ingeval
van pech staat geen reservewiel ter beschik‐
king.
Neem voor meer informatie contact op met de
Service Partner van de fabrikant of een andere
gekwalificeerde Service Partner of specialist.
Bandenpech verhelpen
Veiligheidsmaatregelen
▷Auto zo ver mogelijk uit de buurt van de
verkeersstroom en op een vaste onder‐
grond parkeren.▷Alarmknipperlichten inschakelen.▷Auto beveiligen tegen wegrollen, daarvoor
de parkeerrem vastzetten.Seite 211Wielen en bandenMobiliteit211
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 245 - X/15
Page 212 of 277

▷Stuurwielvergrendeling laten vastklikken in
rechtuitstand van de wielen.▷Alle inzittenden laten uitstappen en buiten
het gevarengebied brengen, bijv. achter de
vangrails.▷Eventueel gevarendriehoek op de juiste af‐
stand neerzetten.
Mobility System
Principe
Met het Mobility System kan beperkte schade
aan een band kortstondig worden afgedicht,
zodat verder kan worden gereden. Daartoe
wordt een vloeibaar afdichtmiddel in de ban‐
den gepompt dat bij het uitharden de bescha‐
diging van binnenuit afdicht.
De compressor kan gebruikt worden om de
bandenspanning te controleren.
Aanwijzingen
▷Aanwijzingen voor de toepassing van het
Mobility System op de compressor en het
afdichtmiddelhouder in acht nemen.▷Bij beschadiging van de band vanaf een
grootte van 4 mm werkt het gebruik van
het Mobility System mogelijk niet.▷Contact opnemen met een Service Partner
van de fabrikant of een andere gekwalifi‐
ceerde Service Partner of specialist als de
band niet rijklaar kan worden gemaakt.▷Vreemde voorwerpen die in de band zijn
terechtgekomen, zo mogelijk laten zitten.▷Stickers voor de snelheidsbegrenzing van
de afdichtmiddelhouder lostrekken en op
het stuurwiel plakken.▷Door de toepassing van afdichtmiddel kan
de RDC-wielelektronica beschadigd raken.
Controleer in dat geval de elektronica bij de
eerstvolgende gelegenheid en laat deze
evt. vervangen.GEVAAR
Bij een geblokkeerde uitlaatpijp of onvol‐
doende ventilatie kunnen uitlaatgassen in de
auto binnendringen, die schadelijk voor de ge‐
zondheid zijn. In het uitlaatgas bevindt zich het
kleur- en reukloze, maar giftige koolmonoxide.
In gesloten ruimten kunnen de uitlaatgassen
zich ook buiten de auto ophopen. Er bestaat
levensgevaar. De uitlaatpijp vrijhouden en voor
voldoende ventilatie zorgen.◀
Locatie Het Mobility System bevindt zich onder de ba‐
gageruimtebodem.
Afdichtmiddelreservoir▷Afdichtmiddelreservoir, pijl 1.▷Vulslang, pijl 2.
Houdbaarheidsdatum op afdichtmiddelhouder
controleren.
Compressor
1Aan/uit-schakelaar2Bevestiging van houderSeite 212MobiliteitWielen en banden212
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 245 - X/15
Page 213 of 277

3Bandenspanning verlagen4Weergave van bandenspanning5Compressor6Stekker/bedrading voor contactdoos7Verbindingsslang — opgeborgen in de
compressorbodem
Afdichtmiddel in de band brengen
1.Afdichtmiddelverpakking schudden.2.Verbindingsslang volledig uit de compres‐
sorbehuizing nemen. Slang niet buigen.3.Verbindingsslang hoorbaar vastklikken op
de aansluiting van de afdichtmiddelhouder.4.Afdichtmiddelhouder in verticale stand
hoorbaar vastklikken in de bevestiging van
de behuizing van de compressor.5.Verbindingsslang op het bandventiel van
het defecte wiel schroeven.6.Bij een uitgeschakelde compressor de
stekker in een contactdoos in de auto aan‐
brengen.Seite 213Wielen en bandenMobiliteit213
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 245 - X/15
Page 214 of 277

7.Bij ingeschakeld contact of draaiende mo‐
tor de compressor inschakelen.
ATTENTIE
Als de compressor te lang in werking is
kan deze oververhit raken. Er bestaat gevaar
voor schade. Compressor niet langer dan 10
minuten laten draaien.◀
Compressor ca. 3 tot 8 minuten aan laten
staan om de lekkage met afdichtmiddel te vul‐
len en een bandenspanning van ca. 2,5 bar te
verkrijgen.
Bij het aanbrengen van het afdichtmiddel kan
de bandenspanning tijdelijk oplopen tot ca.
5 bar. Compressor in deze fase niet uitschake‐
len.
Indien er geen bandenspanning van 2 bar kan
worden bereikt:
1.Compressor uitschakelen.2.Vulslang van het wiel losdraaien.3.10 m voor- en achteruitrijden om het af‐
dichtmiddel in de band te verdelen.4.Banden opnieuw oppompen met de com‐
pressor.
Contact opnemen met een Service Partner
van de fabrikant of een andere gekwalifi‐
ceerde Service Partner of specialist als de
bandenspanning lager dan 2 bar blijft.
Mobility System opbergen
1.Verbindingsslang van de afdichtmiddel‐
houder van het wiel losmaken.2.Verbindingsslang van afdichtmiddelhouder
losmaken.3.Lege afdichtmiddelhouder en verbindings‐
slang inpakken om vervuiling van de baga‐
geruimte te vermijden.4.Mobility System weer in de auto opbergen.
Afdichtmiddel verdelen
Direct ca. 10 km rijden, zodat het afdichtmiddel
zich gelijkmatig in de banden verdeelt.
Snelheid van 80 km/h niet meer overschrijden.
Indien mogelijk niet langzamer rijden dan
20 km/h.
Bandenspanning corrigeren
1.Op een geschikte plaats stoppen.2.Verbindingsslang op ventiel van de band
schroeven.3.Verbindingsslang direct op compressor
aanbrengen.Seite 214MobiliteitWielen en banden214
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 245 - X/15
Page 215 of 277

4.Stekker in de contactdoos in het interieur
van de auto aanbrengen.5.Bandenspanning corrigeren tot 2,5 bar.▷Spanning verhogen: bij ingeschakeld
contact of draaiende motor de com‐
pressor inschakelen.▷Spanning verlagen: toets op de com‐
pressor indrukken.
Doorrijden
Toegestane maximumsnelheid van 80 km/h
niet overschrijden.
Bandenpechwaarschuwing opnieuw initialise‐
ren.
Bandenspanningscontrole opnieuw initialise‐
ren.
De defecte band en de afdichtmiddelhouder
van het Mobility System zo snel mogelijk laten
vervangen.
Sneeuwkettingen
Sneeuwkettingen met fijne schakels De fabrikant van uw auto adviseert het gebruik
van sneeuwkettingen met fijne schakels. Be‐
paalde sneeuwkettingen met fijne schakels zijn
door de fabrikant van de auto getest en als ver‐
keersveilig en geschikt aangemerkt.
Informatie over geschikte sneeuwkettingen is
bij een Service Partner van de fabrikant of een
andere gekwalificeerde Service Partner of spe‐
cialist verkrijgbaar.
Gebruik
Het gebruik is uitsluitend paarsgewijs toege‐
staan op de achterwielen voor de volgende
wielmaten:▷205/60 R 16.▷225/55 R 16.▷225/50 R 17.▷225/45 R 18.
Aanwijzingen van de sneeuwkettingfabrikant in
acht nemen.
Controleer of de sneeuwkettingen altijd vol‐
doende aangespannen zijn. Zo nodig de snee‐
uwkettingen naspannen overeenkomstig de
opgaven van de fabrikant.
Met sneeuwkettingen de bandenpechwaar‐
schuwing niet initialiseren, omdat dit tot on‐
juiste weergaven kan leiden.
Met sneeuwkettingen de bandenspannings‐
controle niet initialiseren, omdat dit tot onjuiste
weergaven kan leiden.
Bij het rijden met sneeuwkettingen evt. de dy‐
namische tractiecontrole voor korte tijd active‐
ren.
Maximale snelheid met
sneeuwkettingen
Met sneeuwkettingen niet harder rijden dan
50 km/h.
Seite 215Wielen en bandenMobiliteit215
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 245 - X/15
Page 216 of 277

MotorruimteUitrusting van de auto
In dit hoofdstuk worden alle standaard, lands‐
pecifieke en speciale uitrustingen beschreven
die in de modelserie aangeboden worden. Er
worden daarom ook uitrustingen beschreven
die in een auto, bijv. vanwege de landspeci‐fieke of gekozen speciale uitrusting niet be‐
schikbaar zijn. Dat geldt ook voor veiligheidsre‐
levante functies en systemen. Bij gebruik van
deze functies en systemen moeten de in het
land geldende voorschriften worden nage‐
leefd.
Belangrijke zaken in de motorruimte
1Starthulp, accuminpool2Voertuigidentificatienummer3Reservoir voor sproeiervloeistof4Starthulp, accupluspool5Zekeringkast motorruimte6Olievulpijp7Koelvloeistofreservoir
Bij 6-cilinder- en dieselmotoren bevindt
zich het koelvloeistofreservoir aan de te‐
genoverliggende kant van de motorruimte.Seite 216MobiliteitMotorruimte216
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 245 - X/15
Page 217 of 277

MotorkapAanwijzingen WAARSCHUWING
Door ondeskundig uitgevoerde werk‐
zaamheden in de motorruimte kunnen onder‐
delen worden beschadigd en tot een veilig‐
heidsrisico leiden. Er bestaat kans op een
ongeval of schade. Werkzaamheden in de mo‐
torruimte door een Service Partner van de fa‐
brikant of een andere gekwalificeerde Service
Partner of specialist laten controleren.◀
WAARSCHUWING
In de motorruimte bevinden zich bewe‐
gende onderdelen. Bepaalde onderdelen in de
motorruimte kunnen ook bij uitgeschakelde
auto bewegen, bijv. de ventilator van de radia‐
teur. Er bestaat kans op letsel. Geen hand in de
buurt van bewegende onderdelen houden.
Kledingstukken en haren van bewegende on‐
derdelen verwijderd houden.◀
WAARSCHUWING
De motorkap is aan de binnenzijde van
uitstekende delen voorzien, bijv. vergrende‐
lingshaken. Er bestaat kans op letsel. Bij geo‐
pende motorkap op uitstekende delen letten
en deze gebieden vrijhouden.◀
WAARSCHUWING
Een niet correct vergrendelde motorkap
kan tijdens het rijden opengaan en het zicht
beperken. Er bestaat gevaar voor ongevallen.
Direct stoppen en de motorkap correct slui‐
ten.◀
WAARSCHUWING
Bij het openen en sluiten van de motor‐
kap kunnen lichaamsdelen worden ingeklemd.
Er bestaat kans op letsel. Bij het openen en
sluiten erop letten dat het bewegingsgebied
van de motorkap vrij is.◀ATTENTIE
Opgeklapte wissers kunnen bij het ope‐
nen van de motorkap worden ingeklemd. Er
bestaat gevaar voor schade. Voor het openen
van de motorkap erop letten dat de wissers
met gemonteerde wisserbladen op de voorruit
liggen.◀
Motorkap openen1.Aan de hendel trekken, pijl 1.
Motorkap wordt ontgrendeld.2.Na het loslaten van de hendel, opnieuw aan
de hendel trekken, pijl 2.
Motorkap kan worden geopend.
Controle- en waarschuwingslampjes
Bij ontgrendelde motorkap wordt een Check-
Control-melding weergegeven.
Motorkap sluiten
Motorkap vanaf een hoogte van ca. 40 cm la‐
ten vallen en aandrukken om opnieuw volledig
te vergrendelen.
Seite 217MotorruimteMobiliteit217
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 245 - X/15
Page 218 of 277

Motorkap moet aan beide zijden hoorbaar
vastklikken.Seite 218MobiliteitMotorruimte218
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 245 - X/15
Page 219 of 277

MotorolieUitrusting van de autoIn dit hoofdstuk worden alle standaard, lands‐
pecifieke en speciale uitrustingen beschreven
die in de modelserie aangeboden worden. Er
worden daarom ook uitrustingen beschreven
die in een auto, bijv. vanwege de landspeci‐
fieke of gekozen speciale uitrusting niet be‐
schikbaar zijn. Dat geldt ook voor veiligheidsre‐
levante functies en systemen. Bij gebruik van
deze functies en systemen moeten de in het
land geldende voorschriften worden nage‐
leefd.
Algemeen Het motorolieverbruik is afhankelijk van de
rijstijl en van de gebruiksomstandigheden.
Het motorolieverbruik kan hoger zijn, bijv. in de
volgende situaties:▷Bij een sportieve rijstijl.▷Bij het inrijden van de motor.▷Bij het stationair draaien van de motor.▷Bij het gebruik van motoroliesoorten die als
ongeschikt zijn aangemerkt.
Daarom regelmatig, na elke tankbeurt, het mo‐
toroliepeil controleren.
De auto beschikt over een elektronische olie‐
peilcontrole.
De elektronische oliepeilcontrole beschikt over
twee meetprincipes:
▷Statusweergave.▷Uitvoerige meting.Elektronische
oliepeilcontrole
Statusweergave
Principe
Het motoroliepeil wordt tijdens het rijden elek‐
tronisch bewaakt en in het Control Display
weergegeven.
Als het motoroliepeil het minimum bereikt, ver‐
schijnt er een Check-Control-melding.
Voorwaarden
Een actuele meetwaarde staat ter beschikking na ca. 30 minuten rijden. Bij een korte rit wordt
de status van de laatste, voldoende lange rit
weergegeven.
Wanneer vaak korte ritten worden afgelegd, re‐
gelmatig een uitvoerige meting uitvoeren.
Peil motorolie tonen Via iDrive:1."Auto-info"2."Autostatus"3. "Motoroliepeil"
Het motoroliepeil wordt weergegeven.
Meldingen motorolie-indicator Afhankelijk van het motoroliepeil worden ver‐
schillende meldingen op het display weerge‐
geven. Deze meldingen in acht nemen.
Bij een te laag motoroliepeil binnen de vol‐
gende 200 km Motorolie bijvullen, zie pa‐
gina 220.
ATTENTIE
Te weinig motorolie veroorzaakt motor‐
schade. Er bestaat gevaar voor schade. On‐
middellijk motorolie bijvullen.◀
Seite 219MotorolieMobiliteit219
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 245 - X/15
Page 220 of 277

Erop letten dat er niet te veel motorolie gevuld
wordt.
ATTENTIE
Te veel motorolie kan de motor of de ka‐
talysator beschadigen. Er bestaat gevaar voor
schade. Niet te veel motorolie bijvullen. Als te
veel motorolie is bijgevuld, het oliepeil door
een Service Partner van de fabrikant of een an‐
dere gekwalificeerde Service Partner of speci‐
alist laten corrigeren.◀
Uitvoerige meting
Principe Bij de uitvoerige meting wordt het motorolie‐
peil gecontroleerd en op een schaalverdeling
weergegeven.
Bij benzinemotor:
Als het motoroliepeil het minimum bereikt, ver‐
schijnt er een Check-Control-melding.
Bij dieselmotor:
Als het motoroliepeil het minimum bereikt of
wordt vastgesteld dat te veel olie is bijgevuld,
verschijnt er een Check-Control-melding.
Tijdens de meting wordt het stationaire toe‐
rental iets verhoogd.
Algemeen
Een uitvoerige meting is alleen bij bepaalde
motoren mogelijk.
Voorwaarden▷De auto staat op een vlakke ondergrond.▷Handgeschakelde versnellingsbak: keuze‐
hendel in vrijstand, koppeling en gaspedaal
niet ingedrukt.▷Steptronic versnellingsbak: keuzehendel in
keuzehendelstand N of P en gaspedaal niet
ingedrukt.▷Motor draait en is op bedrijfstemperatuur.Uitvoerige meting uitvoeren
Om een uitvoerige meting van het motorolie‐
peil uit te voeren:1."Auto-info"2."Autostatus"3. "Motoroliepeilmeting starten"4."Meting starten"
Het motoroliepeil wordt gecontroleerd en op
een schaalverdeling weergegeven.
Duur: ca. 1 minuut.
Motorolie bijvullen
Aanwijzingen WAARSCHUWING
Bedrijfsstoffen, bijv. olie, vet, koelvloei‐
stof en brandstof, kunnen stoffen bevatten die
schadelijk zijn voor de gezondheid. Er bestaat
kans op letsel of levensgevaar. Aanwijzingen
op de verpakkingen in acht nemen. Ervoor zor‐
gen dat kleding, huid of ogen niet met bedrijfs‐
stoffen in contact komen. Bedrijfsstoffen niet
in andere flessen overgieten. Bedrijfsstoffen
buiten het bereik van kinderen bewaren.◀
ATTENTIE
Te weinig motorolie veroorzaakt motor‐
schade. Er bestaat gevaar voor schade.
Binnen de volgende 200 km motorolie bijvul‐
len.◀
ATTENTIE
Te veel motorolie kan de motor of de ka‐
talysator beschadigen. Er bestaat gevaar voor
schade. Niet te veel motorolie bijvullen. Als te
veel motorolie is bijgevuld, het oliepeil door
een Service Partner van de fabrikant of een an‐
dere gekwalificeerde Service Partner of speci‐
alist laten corrigeren.◀
Seite 220MobiliteitMotorolie220
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 245 - X/15