CITROEN C-ZERO 2017 Instructieboekjes (in Dutch)
Manufacturer: CITROEN, Model Year: 2017, Model line: C-ZERO, Model: CITROEN C-ZERO 2017Pages: 174, PDF Size: 4.54 MB
Page 101 of 174

99
F Controleer of het
laadstroomcontrolelampje op het
instrumentenpaneel en het groene lampje
CHARGING op het controlepaneel van de
stekkeraansluiting constant branden.
Bij het begin van het laden kan er
wat lucht afgeblazen worden. Dit is
volkomen normaal.
Het laden kan tussentijds onderbroken
worden door de speciale laadstekker los te
nemen van de laadaansluiting van de auto.
Als dat niet het geval is, is het laden nog niet
begonnen; voer de hele procedure opnieuw uit
en controleer of alle aansluitingen in orde zijn.
Het laadniveau van de tractiebatterij wordt
weergegeven op het instrumentenpaneel.
Het aantal brandende segmenten neemt toe
naarmate het laden vordert.
Als u het laden moet onderbreken door
het laadsnoer los te koppelen van het
stopcontact, moet u vooraf op de knop
Manual Stop van het controlepaneel
drukken.
Controlepaneel
Het paneel is voorzien van vier lampjes:
- S TOP: rood lampje.
D
it betekent dat het laden is onderbroken
door het indrukken van de knop Manual
Stop . Deze knop moet worden ingedrukt
voordat u de laadkabel tijdens het laden
loskoppelt van het stopcontact.
-
P
OWER : groen lampje.
D
it betekent dat alles correct en veilig is
aangesloten. Controleer alle aansluitingen
als dit lampje niet brandt. Raadpleeg het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats als het probleem blijft bestaan.
-
F
A U LT : rood lampje.
D
it betekent dat er een storing is
geconstateerd. Controleer alle
aansluitingen als dit lampje blijft branden.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats als het lampje
niet dooft.
-
C
HARGING : groen lampje.
D
it betekent dat het laden bezig is.
Controleer alle aansluitingen als dit lampje
niet brandt. Raadpleeg het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats
als het probleem blijft bestaan.
7
Praktische informatie
Page 102 of 174

100
Dit type controlepaneel is voorzien van een
herkenningssysteem voor het stopcontact
(afhankelijk van het land). Het systeem detecteert
de stroomsterkte die uw stopcontact kan ver werken
en kiest de meest geschikte stroomsterkte voor het
veilig laden van de tractiebatterij:
- 14 A (FAST): wanneer uw elektrische
installatie dit kan verwerken.
-
8
A (NORMAL): wanneer u over een
standaard elektrische installatie beschikt. Als het laadsnoer op de aansluiting in
de auto is aangesloten, is het starten
van de motor om veiligheidsredenen
niet mogelijk.
Als u de motor toch probeert te starten,
zal de laadprocedure afgebroken
worden. U moet in dat geval de stekker
van het snoer losnemen en opnieuw
op de auto aansluiten om het laden te
hervatten.
Het doven van het laadstroomcontrolelampje
op het instrumentenpaneel en het knipperen
van het groene verklikkerlampje CHARGING
duiden erop dat het laden is voltooid.
F
D
ruk op de knop om de speciale
laadstekker los te kunnen nemen.
F P laats de beschermkap op de aansluiting
van het laadsnoer.
F
S
luit de afdekkap van de
laadstekkeraansluiting in de auto en sluit
dan het klepje.
F
N
eem de stekker uit het stopcontact van
het elektriciteitsnet.
F
B
erg het laadsnoer op in het daarvoor
bestemde tasje. Als de 12V-accu is ontladen, kan
de tractiebatterij niet meer worden
opgeladen.
Voer tijdens het laden nooit
handelingen uit in de motorruimte van
de auto, want zelfs bij afgezet contact
kan de ventilator worden ingeschakeld
(kans op letsel).
Wacht na afloop van de laadprocedure
minimaal één uur voordat u
werkzaamheden aan de auto gaat
uitvoeren: sommige onderdelen kunnen
heet zijn (kans op brandwonden).
Praktische informatie
Page 103 of 174

101
Laat het laadsnoer niet in het
stopcontact zitten als u de laadstekker
hebt losgekoppeld van de auto (kans op
kortsluiting of elektrocutie als het snoer
nat wordt of in water terechtkomt). Controleer na het laden altijd of
de afdekkap en het klepje van het
laadsysteem goed dicht zitten.
Let er goed op dat er geen stof of water
in de laadstekkeraansluiting op de auto
of de stekker van het snoer terechtkomt
(kans op brand of elektrocutie).
Bij een aanrijding of een schok tegen
de onderzijde van de auto (hoog trottoir,
paaltje, straatmeubilair, enz.), kan het
elektrische circuit of de tractiebatterij
beschadigd zijn geraakt. Laat uw auto
controleren door het CITROËN-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Raak nooit de 300V-componenten of de
oranje kabels aan.
Auto staat lange tijd stil
Laad de tractiebatterij eens in de
drie maanden helemaal op (normale
laadprocedure) als u de auto langere
tijd niet gebruikt.
Controleer eerst of de 12V-accu
aangesloten is en of deze niet leeg is.
Als dat wel het geval is, ga dan naar
het gedeelte "12V-accu" voor informatie
over het aansluiten en bijladen van
deze accu.
Raak de vloeistof niet aan die
eventueel uit een ernstig beschadigde
tractiebatterij lekt.
Bij contact met de vloeistof moet u de
betrokken lichaamsdelen met ruim
water afspoelen en zo snel mogelijk een
arts raadplegen.
Laad de tractiebatterij eens in de
14
dagen helemaal op; hiermee zorgt
u voor een optimale levensduur van
de tractiebatterij.
Volg de procedure voor normaal
laden om de batterij (via het gewone
lichtnet) helemaal op te laden tot
het systeem zichzelf automatisch
uitschakelt (laadstroomlampje op het
instrumentenpaneel uit).
Daarnaast dient u elke 3 maanden de
tractiebatterij vanaf een laadniveau
van maximaal 2 segmenten volledig
op te laden .
7
Praktische informatie
Page 104 of 174

102
Statussen van het controlepaneel
Blijft branden in de kleur van het
desbetreffende verklikkerlampje.Knippert in de kleur van het
desbetreffende verklikkerlampje.
Uit.
POWER FA U LTCHARGING
Normale werking
Zodra het laadsnoer wordt aangesloten op een stopcontact, gaan alle lampjes gedurende ongeveer
0,5
seconden branden.
Nadat het initialisatieproces is voltooid:
● als
het laadsnoer niet is aangesloten op de laadaansluiting van de auto,
● als
het laadsnoer is aangesloten op de laadaansluiting van de auto, maar het laden niet werkt.
Als de tractiebatterij wordt geladen.
Als het laden is voltooid.
POWER FA U LTCHARGING
Storingen in de werking en wat te doen
Als een lekstroom wordt gedetecteerd of als er een storing zit in het laadsnoer.
-
S top de laadprocedure onmiddellijk en neem contact op met het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Als er een storing zit in het laadsnoer.
-
S
top de laadprocedure onmiddellijk en neem contact op met het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Als het verklikkerlampje van het controlepaneel niet gaat branden als het laadsnoer wordt aangesloten op
het stopcontact, controleer dan de aardlekschakelaar:
● als de aardlekschakelaar in werking is getreden, is uw elektrische installatie wellicht niet geschikt voor
h
et gebruik van het laadsnoer:
-
n
eem contact op met een elektricien om uw elektrische installatie te laten controleren en repareren.
● als
de aardlekschakelaar niet in werking is getreden:
-
gebruik het laadsnoer niet meer en neem contact op met het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Praktische informatie
Page 105 of 174

103
Gebruik van een openbaar laadpunt voor normaal laden
Bepaalde openbare laadpunten zijn voorzien van een laadsnoer.
Gebruik in dat geval het snoer van het laadpunt.
Bij "mode 3" is ongeacht het vermogen van het laadpunt de stroomsterkte van het laden beperkt tot 16 A. Raadpleeg de rubriek Motor type en
tractiebatterij voor meer informatie over de duur van het laden.
Er bestaan meerdere typen stopcontacten voor het opladen van uw auto.
Bekijk het onderstaande schema om te bepalen om welk stopcontact het gaat en pak het desbetreffende laadsnoer alvorens de laadprocedure te
starten.
Standaard stopcontact Stopcontact "mode 3 - Type 2" Stopcontact "mode 3 - Type 3"
Snoer "mode 2"
(meegeleverd met de auto) Snoer "mode 3 - Type 2"
(verkrijgbaar als accessoire) Snoer "mode 3 - Type 3"
(verkrijgbaar als accessoire)
7
Praktische informatie
Page 106 of 174

104
Controleer of het snellaadapparaat met
de kabel geschikt is voor uw auto.F
D
ruk de borglip 4 opzij om de afdekkap te
openen.
F
C
ontroleer of er geen vuil of vreemde delen
in de stekkeraansluiting zitten.
Snelladen*
F Zet de selectiehendel in stand P en trek de parkeerrem stevig aan.
F
S
chakel alle verbruikers uit en zet het
contact van uw auto in de stand "LOCK" .
F
T
rek aan de hendel 3 aan de linkerzijde
onder de bestuurdersstoel om het klepje
van de snellaadaansluiting (linkerzijde van
de auto) te openen. Raak de metalen uiteinden van de
beide stekkers van de kabel niet aan.
Anders bestaat de kans op elektrocutie
en/of storingen door schade.
F
S
luit de laadkabel op de aansluiting in de
auto aan volgens de gebruiksaanwijzing
van het snellaadapparaat.
Gebruik geen
snellaadapparatuur als u een
pacemaker of andere elektrische
medische apparatuur draagt.
Blijf uit de buurt van snellaadpunten
en ver wijder u zo snel mogelijk van het
snellaadpunt als u er toch in de buurt komt.
Vraag desnoods iemand anders om uw auto
voor u op te laden.
*
Volgens uitvoering.
Praktische informatie
Page 107 of 174

105
F Controleer of het
laadstroomcontrolelampje op het
instrumentenpaneel constant brandt.
Het snelladen stopt automatisch
als de tractiebatterij voor ongeveer
80% geladen is. Begin de procedure
opnieuw als u de batterij tot 100%
wilt laden. Dit zal relatief gezien meer
tijd kosten: de snelheid van het laden
neemt af naarmate de tractiebatterij
voller wordt. Tijdens het snelladen kan de
airconditioning van de auto spontaan
gaan werken om de tractiebatterij te
koelen. Het is dan ook normaal dat
u het geluid van de ventilator in het
interieur hoort en dat er onder de auto
een plasje water ontstaat.Als de laadkabel op de aansluiting in de
auto is aangesloten, is het starten van
de motor om veiligheidsredenen niet
mogelijk.
Als u de motor toch probeert te starten,
zal de laadprocedure afgebroken
worden. U moet in dat geval de stekker
van de laadkabel losnemen en opnieuw
op de auto aansluiten om het laden te
hervatten.Als de buitenluchttemperatuur lager
is dan 0°C, duurt het laden mogelijk
langer dan normaal.
Als de buitenluchttemperatuur lager
is dan -25°C, is het laden wellicht niet
mogelijk.
Als dat niet het geval is, wordt er niet
geladen; volg de gebruiksaanwijzing van het
snellaadapparaat. Als het laadstroomcontrolelampje op het
instrumentenpaneel uitgaat, is het laden
voltooid.
F
M
aak de laadkabel los volgens
de gebruiksaanwijzing van het
snellaadapparaat.
F
S
luit de afdekkap van de stekkeraansluiting
in de auto en sluit dan het klepje.
Controleer na het laden altijd of
de afdekkap en het klepje van het
laadsysteem goed dicht zitten.
Let er goed op dat er geen stof of
water in de stekkeraansluiting op de
auto of de aansluiting van de kabel
terechtkomt, aangezien anders kans
bestaat op brand of elektrocutie.
Auto staat lange tijd stil
Laad de tractiebatterij eens in de
drie maanden helemaal op (normale
laadprocedure) als u de auto langere
tijd niet gebruikt.
Controleer eerst of de 12V-accu
aangesloten is en of deze niet leeg is.
Als dat wel het geval is, ga dan naar
het gedeelte "12V-accu" voor informatie
over het aansluiten en bijladen van
deze accu.
7
Praktische informatie
Page 108 of 174

106
Vo or k lepDe voorklep biedt toegang tot de ruimte waar u de verschillende niveaus kunt controleren, de 12V-accu kunt opladen, zekeringen kunt vervangen...
F
D
uw de veiligheidshaak B naar links en til
de motorkap op. F
O
pen de voorklep helemaal en neem de
steun C aan de rechterzijde uit de behuizing.
F
P
laats het uiteinde van de steun C in één
van de twee daarvoor bestemde gaten
om de voorklep in de geopende stand te
houden.
F
O
pen het rechter voorportier.
F
T
rek de hendel A aan de onderzijde van
het portierkader naar u toe.
Openen Sluiten
F Neem het uiteinde van de steun uit het gat.
F
P laats de steun van de voorklep terug in de
behuizing.
F
L
aat de motorkap voorzichtig zakken en
laat deze aan het einde van de slag in het
slot vallen.
F
T
rek aan de klep om te controleren of deze
goed is vergrendeld.
Druk de voorklep niet in het midden aan
als deze niet goed in het slot zit. Dit zou
een deuk kunnen veroorzaken. Open
de klep nogmaals en laat hem dan
opnieuw in het slot vallen.
De plaats van de hendel in het interieur
zorgt ervoor dat de voorklep niet
geopend kan worden als het rechter
voorportier gesloten is.
Praktische informatie
Page 109 of 174

107
1. Reservoir ruitensproeiervloeistof.
2. Reservoir verwarmingsvloeistof.
3.
R
eservoir remvloeistof.
4.
12
V- ac c u.
5.
Zekeringkast.
Ruimte onder de voorklep
Het is niet toegestaan om de
ruimte onder de voorklep met een
hogedrukspuit te reinigen, aangezien
hierdoor schade zou kunnen ontstaan
aan elektrische componenten.
7
Praktische informatie
Page 110 of 174

108
AchtercompartimentIn deze ruimte, onder de vloer van de bagageruimte, vindt u het koelvloeistofreservoir.
F
O
pen de achterklep.
F
T
rek het klittenband van de
vloerbedekking
los.
F
V
erwijder de vloerbedekking van de
bagageruimte. F
D
raai de vier vleugelmoeren los.
F
V
erwijder de afdekplaat.F
C
ontroleer het koelvloeistofniveau en vul
dit indien nodig bij.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over het
controleren van de niveaus .
Houd u bij werkzaamheden in
het achtercompartiment aan de
veiligheidsaanwijzingen op de stickers.
Praktische informatie