ECO mode CITROEN C4 2021 Instructieboekjes (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: CITROEN, Model Year: 2021, Model line: C4, Model: CITROEN C4 2021Pages: 244, PDF Size: 6.97 MB
Page 60 of 244

58
Ergonomie en comfort
Plafonniers voor en achter
In deze stand gaat de plafonnier
geleidelijk branden:
–
als de auto wordt ontgrendeld.
–
als de sleutel uit het contact wordt verwijderd.
–
als een van de portieren wordt geopend.
–
als er op de vergrendelknop van de
afstandsbediening wordt gedrukt om de auto te
lokaliseren.
De plafonnier gaat geleidelijk uit:
–
als de auto wordt vergrendeld.
–
als het contact wordt aangezet.
–
30 seconden na het sluiten van het laatste
portier
.
Permanent uit.
Permanent aan.
In de stand "Permanent aan" blijft de plafonnier
gedurende een bepaalde tijd branden:
–
Bij afgezet contact: ongeveer 10 minuten.
–
In de eco-mode: ongeveer 30 seconden.
–
Bij draaiende motor: onbeperkt.
Als de plafonnier vóór in de stand "Permanent aan" staat, gaat de
plafonnier achter ook branden tenzij deze in
de stand "Permanent uit" staat.
Zet de plafonnier achter in de stand
"Permanent uit" als u deze wilt uitschakelen.
Leeslampjes
â–º Bedien d e betreffende schakelaar
terwijl het contact is aangezet.
Plaats geen voorwerpen tegen de
plafonniers.
Sfeerverlichting interieur
De sfeerverlichting van het interieur geeft een
zacht licht in het interieur, zowel overdag als 's
nachts.
U kunt deze functie in- en uitschakelen en
de lichtsterkte ervan aanpassen via het
menu Rijverlichting
/ Auto
van het touchscreen.
Voorzieningen
bagageruimte
1.Verlichting bagageruimte
2. Sjorogen
3. Opbergvakken aan de zijkant
4.Vloerbekleding in de bagageruimte of
bagageruimtevloer met 2 standen
5. Opbergbak
Aan de sjorogen kunt u verschillende
soorten bagagenetten bevestigen om
bagage op zijn plaats te houden.
Deze bagagenetten zijn als accessoire
leverbaar.
Neem voor meer informatie contact op met
het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Vloer bagageruimte, twee
posities
De vloerplaat kan met behulp van de steunen
aan de zijkant in twee standen worden gezet,
waarmee u de bagageruimte naar wens kunt
indelen:
–
Hoogste stand ( maximaal 100
kg): met de
achterbank neergeklapt ontstaat zo een vlakke
laadvloer tot aan de voorstoelen.
–
Laagste stand ( maximaal 150
kg): maximale
inhoud van de bagageruimte.
Bij bepaalde uitvoeringen kan de
verplaatsbare vloerplaat niet in de
laagste stand worden gezet.
Hoogteverstelling:
â–º
T
rek de vloerplaat met behulp van de
middelste handgreep omhoog en naar u toe en
gebruik vervolgens de steunen aan de zijkant om
de vloerplaat te verplaatsen.
â–º Duw de vloerplaat zo ver mogelijk naar voren
om deze in de gewenste stand te zetten.
Vastzetten in de opgetilde stand:
â–º Til de vloerplaat vanuit de hoge stand op in
de richting van de achterklep.
â–º Haal de vloerplaat langs de uittrekbare
steunen en laat de vloerplaat hierop rusten.
Opbergbak
â–º Til de vloerplaat van de bagageruimte zover
mogelijk op en til dan de mat op voor toegang tot
de opbergbak.
Afhankelijk van de uitvoering bevat de
opbergbak:
– Een bandenreparatieset met
gereedschapsset.
Page 62 of 244

60
Verlichting en zicht
Lichtschakelaar
Hoofdverlichting
Automatische verlichting / dagrijverlichting
Alleen parkeerlicht
Dimlicht of groot licht
Overschakelen van dim- naar
grootlicht
â–º Trek de hendel naar u toe om over te
schakelen van dim- naar grootlicht en terug.
In de stand "AUTO" of als alleen de
parkeerlichten zijn ingeschakeld, kunt u een
lichtsignaal met het grootlicht geven door de
lichtschakelaar naar u toe te trekken.
Display
Het branden van het betreffende controlelampje
op het instrumentenpaneel geeft aan dat de
geselecteerde verlichting is ingeschakeld.
Wanneer een lamp defect is, dan gaat dit
waarschuwingslampje permanent
branden, wordt er een melding weergegeven en
klinkt er een geluidssignaal.
Mistachterlicht
Deze functie werkt alleen als het dimlicht
of groot licht is ingeschakeld.
â–º Draai de ring naar voren / naar achteren om
deze functie in of uit te schakelen.
W
anneer de lampen automatisch worden
uitgeschakeld (" AUTO"), blijven de mistlamp en
de parkeerlichten branden.
Mistlampen vóór/
mistachterlicht
Deze verlichting werkt als het
parkeerlicht, dimlicht of grootlicht is
ingeschakeld.
â–º Draai de ring naar voren:
• een keer om de mistlampen vóór in te
schakelen,
•
twee keer om het mistachterlicht in te
schakelen.
â–º
Draai in de tegengestelde richting voor
uitschakelen.
Als de verlichting automatisch wordt
uitgeschakeld (uitvoering met stand " AUT
O") of
als het dimlicht handmatig wordt uitgeschakeld,
blijven de mistverlichting en de parkeerlichten
branden.
â–º
Draai de ring naar achteren om de
mistlampen uit te schakelen; de parkeerlichten
worden dan ook uitgeschakeld.
Het inschakelen van de mistverlichting is
verboden bij helder weer of regen, zowel
overdag als 's nachts. Ze zijn onder deze
omstandigheden namelijk verblindend voor
medeweggebruikers. De mistverlichting mag
alleen worden ingeschakeld bij mist of
sneeuwval (de regels kunnen per land
verschillen).
Vergeet niet de mistverlichting uit te
schakelen zodra deze niet meer nodig is.
Uitschakelen van de verlichting bij het
afzetten van het contact
Als u het contact afzet, worden alle lichten
automatisch uitgeschakeld, behalve
de parkeerlichten en dimlichten als de
automatische "follow me home"-verlichting is
geactiveerd.
De verlichting inschakelen na het
afzetten van het contact
Als u de lichtschakelaar weer wilt activeren,
draai de ring in de stand AUTO en vervolgens
in de gewenste stand.
Als het bestuurdersportier is geopend, hoort u
een tijdelijk geluidssignaal dat de bestuurder
waarschuwt dat de lampen nog branden.
De verlichting gaat automatisch na enige tijd
uit; hoe lang dit duurt is afhankelijk van de
laadtoestand van de accu (overgang naar de
eco-mode).
Onder bepaalde weersomstandigheden
(zoals een lage temperatuur of vocht)
kan er een laagje condens aan de binnenzijde
van de koplampen en de achterlichten
ontstaan; dit verdwijnt als de lampen enkele
minuten branden.
Page 63 of 244

61
Verlichting en zicht
4sneeuwval (de regels kunnen per land
verschillen).
Vergeet niet de mistverlichting uit te
schakelen zodra deze niet meer nodig is.
Uitschakelen van de verlichting bij het
afzetten van het contact
Als u het contact afzet, worden alle lichten
automatisch uitgeschakeld, behalve
de parkeerlichten en dimlichten als de
automatische "follow me home"-verlichting is
geactiveerd.
De verlichting inschakelen na het
afzetten van het contact
Als u de lichtschakelaar weer wilt activeren,
draai de ring in de stand AUTO en vervolgens
in de gewenste stand.
Als het bestuurdersportier is geopend, hoort u
een tijdelijk geluidssignaal dat de bestuurder
waarschuwt dat de lampen nog branden.
De verlichting gaat automatisch na enige tijd
uit; hoe lang dit duurt is afhankelijk van de
laadtoestand van de accu (overgang naar de
eco-mode).
Onder bepaalde weersomstandigheden
(zoals een lage temperatuur of vocht)
kan er een laagje condens aan de binnenzijde
van de koplampen en de achterlichten
ontstaan; dit verdwijnt als de lampen enkele
minuten branden.
Kijk nooit van dichtbij in de lichtbundel
van ledlampen. U kunt daarbij ernstig
oogletsel oplopen!
Reizen naar het buitenland
Wanneer u uw auto gaat gebruiken in
een land waar het verkeer aan de andere
kant van de weg rijdt, moeten de dimlichten
worden afgesteld om te voorkomen dat
tegemoetkomend verkeer wordt verblind.
Neem contact op met een CITROËN-dealer
of een gekwalificeerde werkplaats.
Dagrijverlichting/
Parkeerlichten
Deze ledlampen aan de voor- en achterzijde van
de auto gaan automatisch branden wanneer de
motor wordt gestart.
Ze hebben de volgende functies:
–
Dagrijverlichting (lichtschakelaar in stand
"
AUTO" bij voldoende omgevingslicht).
– Parkeerlicht (lichtschakelaar in stand
" AUTO" bij weinig omgevingslicht of in stand
"Parkeerlicht" of "Dim-/groot licht").
Richtingaanwijzers
â–º Links of rechts: beweeg de hendel omlaag of
omhoog, voorbij het zware punt.
Wanneer de richtingaanwijzers na meer
dan 20 seconden nog niet zijn
uitgeschakeld, neemt het knippergeluid bij
een snelheid van meer dan 80 km/h
automatisch toe.
Drie keer knipperen
â–º Beweeg de hendel kort omhoog of omlaag,
zonder deze door de weerstand te drukken. De
betreffende richtingaanwijzers knipperen drie
keer
.
Page 92 of 244

90
Rijden
Diefstalbeveiliging
Elektronische
startblokkering
De sleutels bevatten een code die door de auto
moet worden herkend voordat deze kan worden
gestart.
Bij een storing in het systeem wordt er een
melding weergegeven en start de motor niet.
Neem contact op met een CITROËN-dealer.
Starten / afzetten van de
motor met de sleutel
Contactslot
Het contactslot heeft 3 standen:
– 1. Stop: sleutel in het contactslot steken
en uit het contactslot verwijderen, stuurslot
vergrendeld.
–
2. Contact
: stuurslot ontgrendeld, contact
ingeschakeld, voorgloeien dieselmotor, draaien
van de motor.
– 3. Starten .
Bevestig geen zware objecten aan de
sleutel of aan de afstandsbediening.
Hierdoor worden deze zwaarder en zouden
een storing in het contactslot kunnen
veroorzaken.
Stand
Stand Contact AAN
In deze stand werkt de elektrische uitrusting van
de auto en kunnen externe apparaten worden
opgeladen.
Als het laadniveau van de accu een bepaalde
minimale grenswaarde heeft bereikt, schakelt het
systeem over op de eco-mode: de elektrische
voeding wordt automatisch uitgeschakeld zodat
de accu voldoende opgeladen blijft.
De motor starten
Met een aangetrokken parkeerrem:
â–º Zet bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak de versnellingshendel in de
neutraalstand en trap het koppelingspedaal
volledig in.
â–º
Zet bij een auto met een
automatische
transmissie de selectiehendel in de stand N of
P en trap het rempedaal in.
â–º
Steek de sleutel in het contactslot; het
systeem herkent de code.
â–º
Ontgrendel het stuurslot door gelijktijdig aan
het stuurwiel en de sleutel te draaien.
In bepaalde gevallen is veel kracht nodig
bij het draaien aan het stuurwiel
(bijvoorbeeld als de wielen volledig naar links
of rechts zijn gedraaid).
â–º
Bij een auto met een benzinemotor
: activeer
de startmotor door de sleutel in de stand 3 te
houden tot de motor is aangeslagen. Geef hierbij
geen gas. Laat de sleutel los zodra de motor
start.
Bij benzinemotoren kan na een koude
start het voorverwarmen van de
katalysator bij een stilstaande auto met
draaiende motor (verhoogd stationair
toerental) gedurende wel 2 minuten
waarneembare motortrillingen met zich
meebrengen.
â–º
Bij een auto met een dieselmotor
draait u
de sleutel in de stand 2 om de motor te laten
voorgloeien.
Wacht totdat dit waarschuwingslampje op
het instrumentenpaneel uitgaat en draai
dan de sleutel in stand 3 zonder het gaspedaal
in te trappen om de startmotor in te schakelen.
Laat de sleutel los zodra de motor start.
Onder winterse omstandigheden blijft het
waarschuwingslampje langer branden.
Als de motor warm is, gaat het
waarschuwingslampje niet branden.
Laat de motor bij gematigde temperaturen
niet stationair warmdraaien, maar rijd meteen
weg zonder de motor veel toeren te laten
maken.
Als de motor niet onmiddellijk aanslaat, zet dan het contact uit. Wacht een paar
seconden voordat u de motor opnieuw start.
Als de motor ook na een aantal pogingen niet
aanslaat, probeer dan niet langer de motor te
starten: de startmotor en de motor zouden
beschadigd kunnen raken.
Neem contact op met een CITROËN-dealer
of een gekwalificeerde werkplaats.
Afzetten van de motor
â–º Zet de auto stil.
â–º Draai bij een stationair draaiende motor de
sleutel naar stand 1.
â–º Verwijder de sleutel uit het contactslot.
â–º Draai om het stuurslot te vergrendelen aan
het stuurwiel tot het blokkeert.
Zet de voorwielen in de rechtuitstand
alvorens de motor af te zetten. Dit
vergemakkelijkt het ontgrendelen van het
stuurslot.
Zet nooit het contact af voordat de auto
volledig tot stilstand is gekomen. Als de
motor wordt afgezet, worden ook de
rembekrachtiging en de stuurbekrachtiging
uitgeschakeld: u zou dan de controle over de
auto kunnen verliezen!
Page 93 of 244

91
Rijden
6weg zonder de motor veel toeren te laten
maken.
Als de motor niet onmiddellijk aanslaat, zet dan het contact uit. Wacht een paar
seconden voordat u de motor opnieuw start.
Als de motor ook na een aantal pogingen niet
aanslaat, probeer dan niet langer de motor te
starten: de startmotor en de motor zouden
beschadigd kunnen raken.
Neem contact op met een CITROËN-dealer
of een gekwalificeerde werkplaats.
Afzetten van de motor
â–º Zet de auto stil.
â–º Draai bij een stationair draaiende motor de
sleutel naar stand 1
.
â–º
V
erwijder de sleutel uit het contactslot.
â–º
Draai om het stuurslot te vergrendelen aan
het stuurwiel tot het blokkeert.
Zet de voorwielen in de rechtuitstand
alvorens de motor af te zetten. Dit
vergemakkelijkt het ontgrendelen van het
stuurslot.
Zet nooit het contact af voordat de auto
volledig tot stilstand is gekomen. Als de
motor wordt afgezet, worden ook de
rembekrachtiging en de stuurbekrachtiging
uitgeschakeld: u zou dan de controle over de
auto kunnen verliezen!
Controleer of de parkeerrem goed is
aangetrokken, met name als de auto op
een helling staat.
Houd de sleutel bij u en vergrendel de auto
wanneer u de auto verlaat.
Eco-mode
Nadat de motor is gestopt (stand 1. Stop), kunt
u gedurende een maximale duur van in totaal
ongeveer 30 minuten functies zoals het audio-
en telematicasysteem, de interieurverlichting en
het dimlicht nog blijven gebruiken.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de eco-mode.
Sleutel vergeten
Wanneer u het bestuurdersportier
opent terwijl de sleutel in het contactslot in
stand 1 staat, klinkt er een geluidssignaal en
verschijnt er een melding op het display.
Als de sleutel onbedoeld in de stand 2 van
het contactslot blijft staan, wordt het contact
na een uur automatisch afgezet.
Draai de sleutel in de stand 1 en vervolgens
opnieuw in de stand 2 om het contact weer
aan te zetten.
Starten/afzetten van de
motor met Keyless entry
and start
De elektronische sleutel moet zich in het
interieur bevinden.
De elektronische sleutel wordt ook in de
bagageruimte gedetecteerd.
Als de elektronische sleutel niet wordt
gedetecteerd, wordt er een melding
weergegeven.
Verplaats de elektronische sleutel zodat de
motor kan worden gestart of gestopt.
Als dit niet lukt, raadpleeg dan het gedeelte
"Sleutel niet gedetecteerd - Noodprocedure
voor starten/afzetten".
Starten
â–º Zet bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak de versnellingshendel in de
Page 154 of 244

152
Praktische informatie
Versneld opladen, Mode 3
Snellader (wallbox)
(versneld opladen - éénfase- of driefasen- wisselstroom (AC))
Afhankelijk van de uitvoering, met mode 3 en een snellader (Wallbox): maximale laadstroom 32 A.
Laadkabel, Mode 3 (AC)
Snellader (wallbox)
Demonteer of wijzig de lader niet;
elektrocutie- en/of brandgevaar!
Zie de gebruikershandleiding van de fabrikant
van de lader voor de bedieningsinstructies.
POWER CHARGE FAULT PictogramBeschrijving
Niet aangesloten op de voedingsbron of het
stroomnet levert geen stroom.
(groen)
(groen)
(rood)
De regeleenheid voert momenteel een zelftest uit.
(groen)
Alleen aangesloten op het stroomnet of op het
stroomnet en de elektrische auto (EV), maar er
wordt niet opgeladen.
(groen)
(groen)
Aangesloten op de voedingsbron en op de
elektrische auto (EV)
De elektrische auto wordt opgeladen of is bezig
met de voorverwarming/-koeling van het interieur.
(groen)
(groen)
Aangesloten op de voedingsbron en op de
elektrische auto (EV)
De elektrische auto wacht op opladen of de
elektrische auto is opgeladen.
(rood)
Storing in de regeleenheid. Laden niet toegestaan.
Als het storingslampje weer gaat branden na een
handmatige reset, dan moet de regeleenheid
worden gecontroleerd door een CITROËN-dealer
voordat de auto weer wordt opgeladen.
(groen)
(groen)
(rood)
De regeleenheid staat in de diagnosestand.
Page 157 of 244

155
Praktische informatie
7elektrocutie als de kabel nat wordt of in water
terechtkomt!
Voor snelladen
Voorafgaand aan het laden
Controleer of het openbare
snellaadstation en de laadkabel geschikt zijn
voor uw auto.
Bij buitentemperaturen lager dan:
–
0 °C: het laden kan langer duren.
–
-20 °C: laden is mogelijk, maar het kan nog
langer duren (de accu moet eerst worden
opgewarmd).
Na het laden
Controleer of de laadklep is gesloten.
Aansluiten
â–º Controleer of de transmissie in stand P staat
voordat u begint met laden, anders is het laden
niet mogelijk.
â–º
Open de laadklep door op de drukknop te
drukken en controleer of er geen vuil aanwezig
is
op de laadstekker.
Opladen via een normaal stopcontact,
Mode 2
â–º Sluit de laadkabel aan de kant van de
regeleenheid aan op een normaal stopcontact.
T
ijdens het aansluiten gaan alle controlelampjes
op de regeleenheid branden. Vervolgens blijft
alleen het groene controlelampje
POWER
branden.
â–º
V
erwijder de beschermkap van de
laadstekker.
â–º
Steek de laadstekker in de laadaansluiting.
Als het laden start, gaan de groene
controlelampjes CHARGE
in de klep en daarna
op de regeleenheid knipperen.
Als dat niet gebeurt, is het laden niet begonnen.
Voer de procedure opnieuw uit en controleer of
alle aansluitingen in orde zijn.
Het rode controlelampje in de klep gaat
branden om te bevestigen dat de laadstekker is
vergrendeld.
Wanneer het laden is voltooid en de
laadkabel nog is aangesloten, wordt het
laadniveau op het instrumentenpaneel
ongeveer 20 seconden weergegeven
wanneer het bestuurdersportier wordt
geopend.
Versneld opladen, Mode 3
â–º Volg de gebruikersinstructies van de
snellader (wallbox).
â–º
V
erwijder de beschermkap van de
laadstekker.
â–º
Steek de laadstekker in de laadaansluiting.
Het laden is gestart als het controlelampje voor
het laden in de klep groen knippert.
Als dat niet gebeurt, is het laden niet begonnen.
V
oer de procedure opnieuw uit en controleer of
de kabel goed is aangesloten.
Het rode controlelampje in de klep gaat
branden om te bevestigen dat de laadstekker is
vergrendeld.
Page 158 of 244

156
Praktische informatie
Versneld laden, Mode 3
Als het laden is voltooid, wordt dit aangegeven
door de laadregeleenheid en door het permanent
branden van het groene lampje in de klep.
â–º Hang de laadstekker aan de wallbox en sluit
de laadklep.
Snelladen, Mode 4
Als het laden is voltooid, wordt dit aangegeven
door de lader en door het permanent branden
van het groene lampje in de klep.
â–º U kunt het laden ook onderbreken
door op deze toets in de klep te drukken
(alleen bij Mode 4).
â–º Hang de laadstekker aan de lader.
â–º Afhankelijk van de uitvoering moet u de
beschermkap terug op het onderste gedeelte
plaatsen en de laadklep sluiten.
Wanneer de laadstekker wordt
losgekoppeld, verschijnt er een melding
op het instrumentenpaneel dat het laden is
voltooid, ook al was de laadstekker
losgekoppeld voordat de auto volledig is
opgeladen.
Trekhaak
Verdeling van de lading
â–º Verdeel het gewicht in de aanhanger
gelijkmatig, plaats zware voorwerpen zo dicht
mogelijk bij de as en probeer de maximaal
Snelladen, Mode 4
â–º Afhankelijk van de uitvoering verwijdert u het
kapje van het onderste deel van de stekker .
â–º
V
olg de gebruiksinstructies van de openbare
snellader en sluit de kabel van de openbare
snellader aan op de aansluiting van de auto.
Als het laden start, gaat het groene
controlelampje voor het laden in de klep
knipperen.
Als dat niet gebeurt, is het laden niet begonnen.
Voer de procedure opnieuw uit en controleer of
de kabel goed is aangesloten.
Het rode controlelampje in de klep gaat
branden om te bevestigen dat de laadstekker is
vergrendeld.
Geprogrammeerd laden
Instellingen
â–º Selecteer de pagina Laden in het
menu Energie van het touchscreen.
â–º
Stel de begintijd voor het laden in.
â–º
Druk op
OK.
De instelling wordt in het systeem opgeslagen.
U kunt het geprogrammeerd laden ook
altijd instellen met een smartphone via de
app MyCitroën.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de op afstand bedienbare
functies.
Activering
Geprogrammeerd laden is alleen
mogelijk bij mode 2 en 3.
â–º
Na het instellen van het geprogrammeerd
laden sluit u uw auto aan op de gewenste
laadapparatuur
.
â–º Druk binnen een minuut op deze toets in de
klep om het systeem te activeren (bevestigd
door een blauw controlelampje voor het laden).
Loskoppelen
Voordat u de laadstekker loskoppelt van de
laadaansluiting:
â–º Als de auto is ontgrendeld, moet u deze
vergrendelen en vervolgens ontgrendelen.
â–º
Als de auto is vergrendeld, moet u deze
ontgrendelen.
Het rode lampje in de klep gaat uit om aan te
geven dat de laadstekker is ontgrendeld.
â–º
V
erwijder de laadstekker binnen 30
seconden.
Het controlelampje voor het laden gaat wit
branden.
Druk met de selectieve ontgrendeling
van de portieren geactiveerd twee keer
op de ontgrendelknop om de laadstekker los
te koppelen.
Wanneer het laden is voltooid, gaat het
groene controlelampje voor het laden in
de klep na ongeveer 2 minuten uit.
Laden via een normaal stopcontact, Mode
2
Als het laden is beëindigd, gaan het groene
controlelampje CHARGE op de regeleenheid en
het groene controlelampje voor het laden in de
klep permanent branden.
â–º
Plaats de beschermkap terug op de
laadstekker en sluit de laadklep.
â–º
Haal de laadkabel aan de zijde van de
regeleenheid uit het stopcontact.
Page 164 of 244

162
Praktische informatie
Wees bij warme motor voorzichtig met
het bedienen van de veiligheidshaak en
de motorkapsteun (kans op brandwonden).
Gebruik de beschermde zone.
Zorg ervoor dat u bij geopende motorkap niet
tegen de hendel aan stoot.
Open de motorkap niet als het hard waait.
Koelen van de motor als deze wordt
afgezet
De koelventilator van de motor kan starten
nadat de motor is afgezet.
Wees voorzichtig met voorwerpen
of kleding die in de propeller van de
ventilator kunnen komen!
Openen
â–º Open het linker voorportier.
â–º Trek de binnenhendel aan de onderzijde van
de portiersponning naar u toe.
van de auto en het wegdek dan beschadigd
raken. Als de auto lichtmetalen velgen heeft,
controleer dan of geen enkel deel van de
kettingen of bevestigen de velg raakt.
Eco-mode
Dit systeem regelt de maximale gebruiksduur
van bepaalde functies bij afgezet contact om te
voorkomen dat de accu ontladen raakt.
Nadat de motor is afgezet, kunt u een
aantal elektrische functies zoals het audio-
en telematicasysteem, het dimlicht en de
interieurverlichting in totaal nog maximaal
ongeveer 30 minuten gebruiken.
Activering van de modus
Er wordt een melding weergegeven als de eco-
mode wordt geactiveerd: de actieve functies
worden in stand-by gezet.
Als u op dat moment aan het telefoneren bent, kunt u het gesprek nog ongeveer
10 minuten via het handsfree systeem van
het audiosysteem voortzetten.
Afsluiten van de eco-mode
De door de eco-mode uitgeschakelde functies
worden automatisch weer ingeschakeld als de
motor wordt gestart.
Als u de functies direct weer wilt gebruiken, start
dan de motor en laat deze draaien:
– Minder dan 10 minuten om de functies
ongeveer 5 minuten te kunnen gebruiken.
–
Meer dan 10 minuten om de functies ongeveer
30 minuten te kunnen gebruiken.
Laat de motor de aangegeven tijd draaien om
er zeker van te zijn dat de accu voldoende is
opgeladen.
V
ermijd het herhaaldelijk of continu starten van
de motor om de accu bij te laden.
Als de accu leeg is, kan de motor niet gestart worden.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de 12V-accu.
Spaarfase
Dit systeem regelt het gebruik van bepaalde
functies van de auto afhankelijk van de
laadtoestand van de accu.
Tijdens het rijden kunnen enkele functies, zoals
de airconditioning en achterruitverwarming,
tijdelijk worden uitgeschakeld in verband met de
laadtoestand van de accu.
Deze functies worden automatisch weer
ingeschakeld zodra de laadtoestand van de accu
dit toelaat.
Motorkap
Stop & Start
Schakel het contact altijd uit als
u handelingen onder de motorkap wilt
uitvoeren, om letsel door het automatisch
activeren van de START-stand te voorkomen.
Elektromotor
Wees voorzichtig met voorwerpen of
kleding die in de bladen van de koelventilator
of in bepaalde bewegende componenten
kunnen komen - kans op verstikking en
ernstig letsel!
Voordat er werkzaamheden onder de
motorkap worden uitgevoerd, moet
u het contact afzetten, controleren
of het controlelampje READY op het
instrumentenpaneel uit is en de laadstekker
loskoppelen als deze is aangesloten.
Door de plaats van de hendel kan de
motorkap niet worden geopend zolang
het voorportier links is gesloten.
Page 210 of 244

208
CITROËN Connect Nav
CITROËN Connect Nav
GPS-navigatie - Apps -
Multimedia-audiosysteem
- Bluetooth
®-telefoon
De beschreven functies en instellingen
zijn afhankelijk van de uitvoering van de
auto en het land waar de auto is verkocht.
Om veiligheidsredenen en omdat deze
handelingen de aandacht van de
bestuurder vereisen, moeten deze
handelingen worden uitgevoerd wanneer de
auto stilstaat en het contact is ingeschakeld:
–
De smartphone via Bluetooth met het
systeem koppelen.
–
De smartphone gebruiken.
–
V
erbinding maken met de apps CarPlay
®
of Android Auto (bepaalde apps worden niet
meer weergegeven als de auto rijdt).
– Een video bekijken (het afspelen van de
video stopt wanneer de auto weer begint te
rijden).
–
De systeeminstellingen en de configuratie
wijzigen.
AM- en DAB-radio zijn niet beschikbaar bij hybrideauto's.
Het systeem is zodanig beveiligd dat het
uitsluitend in uw auto functioneert.
De melding Eco-mode wordt weergegeven
wanneer het systeem in stand-by wordt gezet.
Via de website van het merk kunt u
updates voor het systeem en de
kaartgegevens downloaden.
De updateprocedure is hier ook te vinden.
De broncodes van Open Source Software
(OSS) van het systeem zijn op de
volgende sites beschikbaar:
https://www.groupe-psa.com/fr/oss/
https://www.groupe-psa.com/en/oss/
De eerste stappen
Als u bij draaiende motor op de toets drukt, wordt het geluid onderbroken.
Als u bij afgezet contact op de toets drukt, wordt
het systeem ingeschakeld.
Verhoog of verlaag het volume met het wieltje
of de toetsen "plus" of "min" (afhankelijk van de
uitvoering).
Gebruik de menutoetsen aan weerszijden van of
onder het touchscreen om de menu's te openen
en druk vervolgens op de virtuele toetsen op het
touchscreen.
Gebruik afhankelijk van de uitvoering de toetsen
"Bron" of "Menu" om de menu's te openen
en druk vervolgens op de op het touchscreen
weergegeven toetsen.
U kunt op elk gewenst moment het menu
oproepen door het scherm kort met drie vingers
aan te raken.
Alle aanraakfuncties op het touchscreen zijn wit.
Druk op de pijl Terug om één niveau terug te
gaan.
Druk op "OK" om te bevestigen.
Het touchscreen is een capacitief scherm.
Voor het schoonmaken van het scherm
is het raadzaam gebruik te maken van een
niet schurende zachte doek (bijvoorbeeld een
brillendoekje), zonder schoonmaakmiddel.
Raak het scherm niet aan met scherpe
voorwerpen.
Raak het scherm niet aan met natte handen.
Bepaalde informatie wordt permanent
weergegeven op de zijbalken of op de bovenste
balk van het touchscreen (afhankelijk van de
uitrusting):