airbag CITROEN C5 2012 Instructieboekjes (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: CITROEN, Model Year: 2012, Model line: C5, Model: CITROEN C5 2012Pages: 340, PDF Size: 17.13 MB
Page 5 of 340

INHOUDSOPGAVE
Richtingaanwijzers 116
Alarmknipperlichten 116
Claxon 116
Urgence-oproep of
Assistance-oproep 116
Bandenspanningscontrole 117
Hulpsystemen bij het
remmen 119
Stabiliteitscontrolesystemen 120
Autogordels 121
Airbags 124 „
„
„
„
„
„
„
„
„
VIII-VEILIGHEID 116 Î127
Handrem 128
Elektrisch bediende handrem 129
Hill Start Assist 136
Handgeschakelde
versnellingsbak 137
Opschakelindicator 138
Elektronisch bediende
6-versnellingsbak 139
Stop & Start 143
Automatische versnellingsbak 146
Stuurwiel met
bedieningstoetsen op vaste
naaf 150
Snelheidsbegrenzer 152
Snelheidsregelaar 154
Lane Departure Warning
System (LDWS) 156
Parkeerplaatsassistent 157
Parkeerhulp 159
Elektronisch gestuurde
vering Hydractive III + 160 „
„
„
„
„
„
„
„
„
„
„
„
„
„
„
IX - RIJDEN 128 Î162
Motorkap 164
Brandstofpech (Diesel) 166
Benzinemotoren 167
Dieselmotoren 169
Niveaus controleren 172
Controles 174 „
„
„
„
„
„
ONDERHOUD 163 Î 175
Noodreparatieset voor
banden 176
Wiel verwisselen 179
Lamp vervangen 183
Zekeringen vervangen 193
Accu 198
Eco-modus 200
Slepen van uw auto 201
Trekken van een aanhanger 202
Dakdragers 203
Bescherming bij winterse
omstandigheden 204
Sneeuwscherm 205
Matte lak 206
Accessoires 207 „
„
„
„
„
„
„
„
„
„
„
„
„
XI - PRAKTISCHE INFORMATIE 176 Î 208
Benzinemotoren 209
Gewichten uitvoeringen
met benzinemotor 210
Dieselmotoren 212
Gewichten uitvoeringen
met dieselmotor 214
Gewichten uitvoeringen
N1 met dieselmotor (Tourer) 218
Afmetingen 219
Identifi catie 223 „
„
„
„
„
„
„
XII - TECHNISCHE GEGEVENS 209 Î224
Urgence-oproep of
Assistance-oproep 225
NaviDrive 3D 229
MyWay 273
Autoradio 305 „
„
„
„
XIII - AUDIO en DATACOMMUNICATIE 225 Î324
ZOEKEN OPAFBEELDING 325 Î 330
TREFWOORDENREGISTER 331 Î 336
Page 10 of 340

8
IN EEN OOGOPSLAG
BESTUURDERSPLAATS
1.
Bediening ruiten / spiegels / kinderbeveiliging.
2.
Geheugen bestuurdersstoel.
3.
Openen van de motorkap.
4.
Bedieningstoetsen op het stuur:
- snelheidsbegrenzer
- snelheidsregelaar
5.
Claxon.
6.
Bediening op het stuurwiel van het audio-/
datacommunicatiesysteem.
7.
Airbag aan bestuurderszijde.
8.
Navigatieregelknoppen in de audio-/
datacommunicatiesystemen en boordcomputer.
9.
Ventilatierooster bestuurder.
10.
Instrumentenpaneel.
11 .
Ventilatierooster bestuurder.
12.
Bediening Stop & Start.
13.
Bediening ruitenwissers en -sproeier.
14.
Contactslot.
15.
Bediening ESP / parkeerhulp / Lane Departure
Warning System.
16.
Bediening stuurwielverstelling.
17.
Knie-airbag.
18.
Bergvak of bediening programmeerbare
verwarming.
Klep van zekeringkast.
19.
Bediening Check / anti-inbraakalarm /
parkeerplaatsassistent.
20.
Bediening verlichting / richtingaanwijzers /
mistlicht / spraakherkenning.
21.
Handmatige verstelling van de koplampen.
Page 11 of 340

9
IN EEN OOGOPSLAG
BESTUURDERSPLAATS
1.
Zonnesensor.
2.
Draaiknop zachte luchtverspreiding.
3.
Airbag passagierszijde.
4.
Ontwasemingsrooster.
5.
Sleutelschakelaar in dashboardkastje:
- inschakelen/uitschakelen passagiersairbag
6.
Ventilatieroosters passagier.
7.
Bediening alarmknipperlichten.
8.
Dashboardkastje:
- opbergen boorddocumentatie
- audio-/video-aansluitingen
9.
Bediening centrale vergrendeling/ontgrendeling.
10.
Bediening SPORT/SNEEUW-stand automatische
versnellingsbak.
11 .
Elektrische handrem.
12.
USB-aansluiting.
13.
Armsteun met bekerhouder.
14.
Bediening veersysteem:
- bediening wagenhoogte
- Sportstand
15.
Asbak met aansteker.
16.
Versnellingspook.
17.
Opbergvak.
18.
Audio-/datacommunicatiesysteem.
19.
Bediening airconditioning.
20.
Opbergvak.
21.
Multifunctioneel display.
22.
Bedieningen voor Urgence- of Asistance-oproep
.
Page 19 of 340

17
IN EEN OOGOPSLAG
VEILIGHEID INZITTENDEN
Uitschakelen passagiersairbag
vóór
Kinderbeveiliging
Autogordel en passagiersairbag
vóór
Als de autogordel niet is vastgemaakt,
zal het waarschuwingslampje van de
desbetreffende zitplaats gaan branden
of knipperen:
A.
Waarschuwingslampje autogordels
voor en/of achter.
B.
Waarschuwingslampje autogordel
linksvoor.
C.
Waarschuwingslampje autogordel
rechtsvoor.
D.
Waarschuwingslampje autogordel
rechtsachter.
E.
Waarschuwingslampje autogordel
middenachter.
F.
Waarschuwingslampje autogordel
linksachter.
G.
Controlelampje passagiersairbag
uitgeschakeld.
H.
Controlelampje passagiersairbag
ingeschakeld.
35, 37-38
Als u op de voorstoel een kinderzitje
met de rugleuning in de rijrichting wilt
gebruiken, moet u de passagiersairbag
voorin uitschakelen.
Dat gaat als volgt:
)
Zet het contact uit en steek de sleu-
tel in de schakelaar I
.
)
Draai de sleutel in de stand “ OFF
”:
de passagiersairbag is uitgescha-
keld.
Het controlelampje passagiersairbag
uitgeschakeld G
brandt als het contact
is aangezet.
125
Hiermee kan de ruitbediening en de be-
diening van het portierslot van de ach-
terportieren worden geblokkeerd. U kunt
deze elektrische beveiliging inschakelen
door de toets J
in te drukken.
Als deze functie wordt ingeschakeld,
verschijnt een melding op het display
van het instrumentenpaneel en gaat het
controlelampje op de toets J
branden.
115
Page 39 of 340

I
37
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
Controlelampje
brandt
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
Voorgloeien
dieselmotor
permanent. Het contactslot staat in de tweede
stand (Contact). Wacht met starten tot het
controlelampje is gedoofd.
De wachttijd is afhankelijk van de
weersomstandigheden.
Handrem
permanent. De handrem is aangetrokken. Zet de handrem vrij zodat het
controlelampje uitgaat; trap het
rempedaal in.
Houd u aan de
veiligheidsvoorschriften.
Raadpleeg het hoofdstuk "Rijden"
voor meer informatie over de
handrem.
knippert. De handrem is niet goed
aangetrokken of vrijgezet.
Passagiersairbag
permanent. De schakelaar in het
dashboardkastje staat in de stand
" ON
".
De passagiersairbag is
ingeschakeld.
Plaats in dit geval geen kinderzitje
met de "rug in de rijrichting". Zet de schakelaar in de stand
" OFF
" om de passagiersairbag uit te
schakelen.
U kunt nu een kinderzitje plaatsen
met de "rug in de rijrichting".
Stop & Start
permanent. Het Stop & Start-systeem heeft
de motor in de STOP-stand gezet
(verkeerslicht, stopbord, opstopping,
enz.). Het lampje gaat uit en de motor
wordt automatisch gestart als u wilt
wegrijden.
knippert enkele
seconden en gaat
dan uit. De STOP-stand is nu niet
beschikbaar.
of
De motor wordt automatisch gestart. Raadpleeg het hoofdstuk "Rijden - §
Stop & Start-systeem" voor
bijzonderheden van de Stop- en
Start-stand.
Page 40 of 340

I
38
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
Verklikkerlampjes uitgeschakelde functies
De volgende verklikkerlampjes geven aan dat de desbetreffende functie handmatig is uitgeschakeld.
Soms klinkt er ook een geluidssignaal en verschijnt er een bericht op het multifunctionele display.
Controlelampje
brandt
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
Passagiersairbag
permanent. De schakelaar in het
dashboardkastje staat in de
stand " OFF
".
De frontairbag aan
passagierszijde is
uitgeschakeld.
In dit geval kunt u een
kinderzitje met de "rug in de
rijrichting" plaatsen. Zet de schakelaar in de stand " ON
" om de
frontairbag aan passagierszijde in te
schakelen.
Bevestig in dit geval op deze zitplaats
geen kinderzitje met de "rug in de
rijrichting".
ESP/ASR
permanent.
De toets midden op het dashboard
wordt ingedrukt. Het bijbehorende
controlelampje gaat branden.
De functie ESP/ASR wordt
uitgeschakeld.
ESP: dynamische
stabiliteitscontrole.
ASR: antispinregeling. Druk op de toets om de functie ESP/ASR
in te schakelen. Het controlelampje dooft.
De functie ESP/ASR wordt automatisch
ingeschakeld als de motor wordt gestart.
Wanneer het systeem is uitgeschakeld
wordt het automatisch opnieuw
ingeschakeld bij snelheden hoger dan
ongeveer 50 km/h.
Page 109 of 340

VII
107
VEILIG VERVOEREN VAN KINDEREN
*
De regels voor het vervoeren van
kinderen zijn per land verschillend.
Informeer hiervoor naar de wetge-
ving in uw land.
ALGEMENE INFORMATIEMET BETREKKING TOT
KINDERZITJES
Hoewel CITROËN bij het ontwerp
van uw auto veel aandacht heeft be-
steed aan veiligheidsvoorzieningen
voor uw kinderen, is hun veiligheid
natuurlijk ook afhankelijk van uzelf.
Volg voor een optimale veiligheid de
volgende adviezen op:
- conform de Europese wetgeving
dienen kinderen jonger dan
12 jaar of kleiner dan 1,50 m
in gehomologeerde, aan het
lichaamsgewicht aangepaste
kinderzitjes
op met veiligheids-
gordels of ISOFIX-bevestigingen
uitgeruste plaatsen te worden
vervoerd * ,
- de veiligste plaats voor het
vervoeren van een kind is
volgens de statistieken een
plaats op de achterbank van
uw auto,
- kinderen tot 9 kg moeten zo-
wel voor- als achterin met de
rug in de rijrichting worden
vervoerd.
CITROËN
beveelt u aan
kinde-
ren op de achterzitplaatsen
van
uw auto te vervoeren:
- met de rug in de rijrichting
tot 2 jaar,
- met het gezicht in de rijrich-
ting
vanaf 2 jaar.
KINDERZITJE OP DEPASSAGIERSSTOEL VOOR
"Met de rug in de rijrichting"
Wanneer een kinderzitje voor het
vervoeren met de rug in de rijrich-
ting op de passagiersstoel voor
wordt geplaatst, moet de airbag aan
passagierszijde zijn uitgeschakeld.
Gebeurt dit niet, dan kan het kind
bij het afgaan van de airbag le-
vensgevaarlijk gewond raken
.
"Met het gezicht in de rijrichting"
Wanneer een kinderzitje met het ge-
zicht in de rijrichting op de passa-
giersstoel voor
wordt geplaatst, moet
de stoel in de middelste stand van de
voor-/achterwaartse verstelling wor-
den gezet met de rugleuning rechtop
en mag de airbag aan passagierszijde
niet worden uitgeschakeld.
Middelste stand
Page 110 of 340

VII
!
108
VEILIG VERVOEREN VAN KINDEREN
Airbag aan passagierszijde OFF
Raadpleeg de voorschriften op de
sticker die zich aan beide zijden van
de zonneklep aan passagierszijde
bevindt.
Schakel voor de veiligheid van uw kind de airbag aan passagierszijde
altijd uit als u een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de voor-
stoel plaatst.
Anders kan een kind bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond
raken.
Page 114 of 340

VII
112
VEILIG VERVOEREN VAN KINDEREN
*
Volgens land van bestemming en
de wetgeving in uw land.
ADVIEZEN VOOR KINDERZITJES
Plaatsen van een stoelverhoger
Het bovenste gedeelte van de veilig-
heidsgordel moet over de schouder
van het kind liggen zonder de hals
te raken.
Controleer of de heupgordel goed
over de bovenbenen van het kind ligt.
CITROËN beveelt aan een stoelver-
hoger met rugleuning te gebruiken
voorzien van een gordelgeleider ter
hoogte van de schouder.
Laat uit veiligheidsoverwegingen:
- geen kinderen zonder toezicht
achter in een auto,
- nooit een kind of een dier in een
auto achter wanneer alle ruiten
gesloten zijn en de auto in de
zon staat,
- de sleutels nooit binnen bereik van
de kinderen achter in de auto.
Gebruik de kindersloten om te voor-
komen dat de portieren per ongeluk
geopend worden.
Zorg er voor dat de achterzijruiten
niet verder dan voor 1/3 deel ge-
opend worden.
Plaats zonneschermen om uw jonge
kinderen tegen de zon te beschermen.
De onjuiste bevestiging van een kin-
derzitje brengt de veiligheid van het
kind in gevaar in geval van een bot-
sing.
Wanneer u een kinderzitje met de
veiligheidsgordel in de auto instal-
leert, let er dan wel op dat de gordel
goed gespannen is; het zitje moet
namelijk strak aan de autostoel zijn
bevestigd.
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels
of het tuigje van het kinderzitje, zelfs
bij korte ritten, worden vastgemaakt
waarbij de speling ten opzichte van
het lichaam van het kind zoveel mo-
gelijk moet worden beperkt
.
Zorg er voor een optimale beves-
tiging van het kinderzitje "met het
gezicht in de rijrichting" voor dat de
rugleuning van het zitje tegen de
rugleuning van de stoel van de auto
aandrukt en dat de hoofdsteun geen
belemmering vormt.
Als de hoofdsteun verwijderd moet
worden, berg deze dan zorgvuldig
op om te voorkomen dat de hoofd-
steun door de auto vliegt bij krachtig
afremmen.
Kinderen jonger dan 10 jaar mogen
niet met het gezicht in de rijrichting op
de passagiersstoel voor worden ver-
voerd, behalve als de achterzitplaat-
sen al bezet zijn door andere kinderen
of als de achterbank niet bruikbaar,
neergeklapt of verwijderd is.
Schakel de airbag aan passagiers-
zijde * uit zodra een kinderzitje met
de rug in de rijrichting op de voor-
stoel wordt geplaatst. Het kind kan
anders bij het afgaan van de airbag
levensgevaarlijk gewond raken.
Page 125 of 340

VIII
123
VEILIGHEID
Alvorens te gaan rijden dient de be-
stuurder te controleren of alle pas-
sagiers hun veiligheidsgordel goed
hebben omgedaan en vastgemaakt.
Zorg ervoor dat alle inzittenden tij-
dens het rijden hun veiligheidsgor-
del dragen, ook al betreft het een
korte rit.
Draai de gespen van de veiligheids-
gordels niet om; de gordels zijn dan
niet voldoende effectief.
De veiligheidsgordels zijn voorzien
van een oprolautomaat die ervoor
zorgt dat de lengte van de gordel
automatisch wordt aangepast aan
de lichaamsbouw van de gebruiker.
De gordel wordt automatisch opge-
rold als deze niet wordt gebruikt.
Controleer zowel voor en na het ge-
bruik van de gordel of deze goed is
opgerold.
De heupgordel moet zo laag moge-
lijk op het bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het
holle gedeelte van de schouder wor-
den geplaatst.
De oprolautomaten zijn voorzien
van een automatische blokkeerin-
richting die in werking treedt bij een
aanrijding, een noodstop of het over
de kop slaan van de auto. U kunt de
blokkeerinrichting deblokkeren door
stevig aan de riem te trekken en
deze weer los te laten, zodat de riem
weer een stukje wordt opgerold. Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
- dient deze strak om het lichaam
te worden gedragen,
- moet deze in een vloeiende be-
weging naar voren worden ge-
trokken, zonder dat de gordel
gedraaid raakt,
- mag deze door niet meer dan
één persoon worden gedragen,
- mag deze geen beschadigingen
of rafels vertonen,
- mag er om te voorkomen dat de
gordel niet goed werkt, niets aan
worden gewijzigd.
Voorschriften voor kinderen
Maak voor kinderen tot 12 jaar of
kleiner dan 1,50 m gebruik van een
geschikt kinderzitje.
De veiligheidsgordel mag door niet
meer dan één persoon gedragen
worden.
Laat nooit een kind op schoot zitten
tijdens het rijden.
Vanwege de wettelijke veilig-
heidsvoorschriften moeten werk-
zaamheden en controles aan de
veiligheidsgordels worden uitge-
voerd door het CITROËN-netwerk
of een gekwalifi ceerde werkplaats,
die tevens voor de garantie zorgt
en de werkzaamheden volgens de
voorschriften uitvoert.
Laat de veiligheidsgordels van uw
auto regelmatig controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwa-
lifi ceerde werkplaats, vooral als de
gordels beschadigingen vertonen.
Reinig de veiligheidsgordels met
zeepsop of een reinigingsmid-
del voor textiel, verkrijgbaar bij het
CITROËN-netwerk.
Controleer na het neerklappen of
verstellen van een stoel of de ach-
terbank of de gordel zich op de juiste
plaats bevindt en goed is opgerold.
Bij aanrijdingen
De gordelspanners kunnen, afhan-
kelijk van de aard en de kracht
van de aanrijding
, vóór en onafhan-
kelijk van de airbags afgaan. Het ac-
tiveren van de gordelspanners gaat
gepaard met wat onschadelijke rook
en een knal, als gevolg van de acti-
vering van de pyrotechnische lading
die in het systeem is geïntegreerd.
In alle gevallen gaat het verklikker-
lampje van de airbag branden.
Laat het systeem na een aanrijding
controleren en eventueel vervangen
door het CITROËN-netwerk of een
gekwalifi ceerde werkplaats.