display CITROEN DS3 2018 Instructieboekjes (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: CITROEN, Model Year: 2018, Model line: DS3, Model: CITROEN DS3 2018Pages: 248, PDF Size: 8.86 MB
Page 122 of 248

120
Parkeerrem
Aantrekken
Vrijzetten
F Trek de hefboom van de parkeerrem licht omhoog, druk de ontgrendelknop in en duw de
hefboom geheel omlaag.
Als tijdens het rijden dit lampje en het
lampje STOP branden in combinatie
met een geluidssignaal en een melding
op het display, geeft dit aan dat de
parkeerrem nog (iets) is aangetrokken.
Laat kinderen nooit alleen in de auto wanneer
het contact is aangezet: ze zouden de
parkeerrem kunnen vrijzetten. Draai bij het parkeren van de auto op een
helling de wielen vast tegen het trottoir, trek de
parkeerrem aan en schakel een versnelling in.
Handgeschakelde
6-versnellingsbak
Inschakelen van de 5e of de
6e versnelling
F Beweeg de versnellingshendel zo ver mogelijk
naar rechts om de 5e of de 6e versnelling in te
schakelen.
Doet u
dit niet, dan kan de versnellingsbak
zwaar beschadigd raken (per ongeluk
inschakelen van de 3
e of 4e versnelling).
Inschakelen van de
achteruitversnelling
F Trek de ring onder de pookknop omhoog en beweeg de versnellingshendel eerst naar links
en dan naar voren.
Schakel de achteruitversnelling alleen in als
de auto stilstaat en de motor stationair draait.
Voor uw veiligheid en om het starten van de
motor te vergemakkelijken:
-
z
et de versnellingshendel altijd in de
neutraalstand,
-
t
rap het koppelingspedaal in.
F
T
rek de parkeerremhendel volledig aan om uw
auto tegen wegrollen te beschermen.
Elektronisch gestuurde
versnellingsbak (ETG)
Bij de elektronische gestuurde versnellingsbak
met vijf of zes versnellingen kunt u kiezen tussen
automatische bediening en handmatig schakelen.
De versnellingsbak heeft dus twee
gebruiksmogelijkheden:
-
een automatische stand om automatisch
te schakelen, zonder tussenkomst van de
bestuurder,
-
een handmatige stand om zelf te schakelen,
met behulp van de selectiehendel of de flippers
achter het stuurwiel.
In de automatische stand kunt u
op ieder moment
zelf schakelen met de flippers achter het stuur wiel,
bijvoorbeeld voor een inhaalmanoeuvre.
06
Rijden
Page 126 of 248

124
Resetten (elektronisch
gestuurde 5-versnellingsbak)
Na het loskoppelen en weer aansluiten van de accu
moet de versnellingsbak worden gereset.
F
Z
et het contact aan. In uitzonderlijke gevallen kan het voorkomen
dat de versnellingsbak automatisch gereset
moet worden: in dat geval kan de auto niet
meer rijden of schakelt de versnellingsbak niet
meer.
Storing
Als bij aangezet contact dit lampje
gaat branden en de aanduiding AUTO
gaat knipperen in combinatie met een
geluidssignaal en een melding op het
multifunctionele display, duidt dit op een
storing in de versnellingsbak.
Laat uw auto controleren door
het dealernetwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
De aanduidingen AUTO
en - -
worden weergegeven op het
instrumentenpaneel.
F
S
electeer de stand N .
F
T
rap het rempedaal volledig in.
F
W
acht ongeveer 30
seconden tot op het
instrumentenpaneel de aanduiding N of de
ingeschakelde versnelling wordt weergegeven.
F
B
eweeg de selectiehendel naar de stand A en
ver volgens naar de stand N .
F
S
tart, ter wijl u
het rempedaal nog steeds
ingetrapt houdt, de motor.
De versnellingsbak werkt dan weer normaal. De aanduidingen AUTO
en - -
worden weergegeven op het
instrumentenpaneel.
Volg de hierboven beschreven procedure.
Automatische transmissie
Bij de automatische transmissie met vier
versnellingen kunt u kiezen uit automatisch
schakelen, aangevuld met de programma's Sport en
Sneeuw, en handmatig schakelen. De transmissie heeft dus twee
gebruiksmogelijkheden:
-
a
utomatisch schakelen:
het schakelen wordt
elektronisch aangestuurd door de transmissie,
waarbij u kunt kiezen voor het programma
Sport voor een meer dynamische rijstijl of het
programma Sneeuw om het rijden op een
ondergrond met weinig grip te vergemakkelijken,
-
h
andmatig schakelen
: in deze stand kan de
bestuurder zelf schakelen.
Bediening van de transmissie
1 Knop selectiehendel.
2 To e t s " S" (Spor t) .
3 To e t s " T" (Sneeuw) .
Controleer voordat u
werkzaamheden onder
de motorkap uitvoert of de selectiehendel
in de neutraalstand (stand N ) staat en of de
parkeerrem is aangetrokken.
06
Rijden
Page 129 of 248

127
F Beweeg de selectiehendel naar het symbool - om één versnelling terug te schakelen.
Het schakelen naar een andere versnelling kan
alleen als de snelheid van de auto en het toerental
van de motor dit toestaan, anders wordt er tijdelijk
overgegaan op de automatische bediening.
Ongeldige waarde bij handmatig
schakelen
Dit symbool verschijnt als een
versnelling niet goed is ingeschakeld
(de selectiehendel bevindt zich tussen
twee standen in).
Parkeren van de auto
Voordat u de motor afzet, kunt u de selectiehendel
i n de stand P of N zetten om de neutraalstand te
selecteren.
Trek in beide gevallen de parkeerrem aan om de
auto tegen wegrollen te beschermen.
Als de selectiehendel niet in de stand P
staat, verschijnt bij het openen van het
bestuurdersportier of ongeveer 45
seconden
na het afzetten van het contact een
waarschuwingsmelding op het display.
F
Z
et de selectiehendel in de stand P ; de
melding verdwijnt.
Rijd stapvoets wanneer u
op een
ondergelopen weg rijdt of een beek doorkruist.
Storing
D verdwijnt en op het
instrumentenpaneel worden de
achtereenvolgend ingeschakelde
versnellingen weergegeven.
Als het motortoerental te laag of te hoog is, knippert
de geselecteerde versnelling enkele seconden
en ver volgens wordt de werkelijk ingeschakelde
versnelling weergegeven.
Er kan elk moment van de stand D (rijden in de
automatische stand) naar de stand M (rijden in de
handbediende stand) worden geschakeld.
Als de auto stopt of langzaam rijdt, kiest de
transmissie automatisch de stand M1 .
De programma's Sport en Sneeuw werken niet in de
handbediende stand. Als bij aangezet contact dit lampje
gaat branden in combinatie met een
geluidssignaal en een melding op het
display, duidt dit op een storing in de
transmissie.
De transmissie werkt dan met een noodprogramma
en de 3
e versnelling blijft ingeschakeld. U kunt dan
een hevige schok voelen bij het selecteren van de
stand R vanuit de stand P of N. Dit is niet schadelijk
voor de transmissie. Rijd niet harder dan 100
km/h (afhankelijk van de
geldende snelheidslimiet).
Neem zo snel mogelijk contact op met het
DS AUTOMOBILES-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
De transmissie kan beschadigd raken:
-
a
ls u het gaspedaal en het rempedaal
gelijktijdig intrapt,
-
a
ls u, indien de accu geen stroom levert,
de selectiehendel vanuit de stand P
geforceerd naar een andere stand
schakelt.
Als u langere tijd stilstaat met draaiende
motor (file enz.), kunt u, om brandstof te
besparen, de selectiehendel in de stand N
zetten en de parkeerrem aantrekken.
Automatische transmissie
( E AT 6)
Bij deze automatische transmissie met
6 versnellingen kunt u kiezen voor volledig
automatisch of handmatig schakelen.
De transmissie heeft dus twee
gebruiksmogelijkheden:
-
a
utomatisch schakelen : het schakelen wordt
elektronisch aangestuurd,
-
h
andmatig schakelen : in deze stand kan de
bestuurder zelf schakelen.
06
Rijden
Page 132 of 248

130
D verdwijnt en op het
instrumentenpaneel worden de
achtereenvolgend ingeschakelde
versnellingen weergegeven.
Als het motortoerental te laag of te hoog is, knippert
de geselecteerde versnelling enkele seconden
en ver volgens wordt de werkelijk ingeschakelde
versnelling weergegeven.
Er kan elk moment van de stand D (rijden in de
automatische stand) naar de stand M (rijden in de
handbediende stand) worden geschakeld.
Als de auto stopt of langzaam rijdt, wordt
automatisch de eerste versnelling ingeschakeld.
Ongeldige waarde bij handmatig
schakelen
Dit symbool verschijnt als een
versnelling niet goed is ingeschakeld
(de selectiehendel bevindt zich tussen
twee standen in).
Stilzetten van de auto Storing
Als bij aangezet contact dit lampje
gaat branden in combinatie met een
geluidssignaal en een melding op het
display, duidt dit op een storing in de
transmissie. De transmissie kan beschadigd raken:
-
a
ls u het gaspedaal en het rempedaal
gelijktijdig intrapt,
-
a
ls u, indien de accu geen stroom levert,
de selectiehendel vanuit de stand P
geforceerd naar een andere stand
schakelt.
Voordat u
de motor afzet, kunt u
de selectiehendel
in de stand P of N zetten om de neutraalstand te
selecteren.
Trek in beide gevallen de parkeerrem aan om te
voorkomen dat de auto kan wegrollen. Als de selectiehendel niet in de stand
P
staat, wordt bij het openen van het
bestuurdersportier of ongeveer 45
seconden
na het afzetten van het contact een
waarschuwingsmelding weergegeven op het
display.
F
Z
et de selectiehendel in de stand P
; de
melding verdwijnt.
Rijd stapvoets wanneer u op een
ondergelopen weg rijdt of een beek doorkruist.
Als u langere tijd stilstaat met draaiende
motor (file enz.), kunt u, om brandstof te
besparen, de selectiehendel in de stand N
zetten en de parkeerrem aantrekken.
Schakelindicator
Dit systeem adviseert de bestuurder op te
schakelen om het brandstofverbruik te verminderen.
Werking
Afhankelijk van de rijomstandigheden en de
uitrusting van uw auto kan het systeem u adviseren
één of meer versnellingen op te schakelen.
U kunt deze aanwijzingen opvolgen zonder
de tussenliggende versnellingen in te hoeven
schakelen.
Het schakelen naar een andere versnelling kan
alleen als de snelheid van de auto en het toerental
van de motor dit toestaan, anders wordt er tijdelijk
overgegaan op de automatische bediening.
De transmissie werkt dan met een noodprogramma
en de 3
e versnelling blijft ingeschakeld. U kunt dan
een hevige schok voelen bij het selecteren van de
stand R vanuit de stand P of N. Dit is niet schadelijk
voor de transmissie.
Rijd niet harder dan 100
km/h (afhankelijk van de
geldende snelheidslimiet).
Neem zo snel mogelijk contact op met het
netwerk van het merk of met een gekwalificeerde
werkplaats.
06
Rijden
Page 137 of 248

135
Ondanks de aanwezigheid van het
bandenspanningscontrolesysteem moet de
bestuurder altijd waakzaam blijven.
Het systeem onthoudt u niet van de
verantwoordelijkheid om elke maand en
telkens voordat u
een lange rit gaat maken de
bandenspanning te controleren (ook die van
het reservewiel).
Het rijden met een te lage bandenspanning
heeft een nadelige invloed op het weggedrag
en de remweg van de auto en veroorzaakt
vroegtijdige bandenslijtage, vooral onder
zware omstandigheden (zware belading, hoge
snelheden, een lange rit).
Een te lage bandenspanning leidt ook tot
een hoger brandstofverbruik.
De door de fabrikant voor uw auto aanbevolen
bandenspanning staat vermeld op de
bandenspanningssticker.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de identificatie van de
auto. De bandenspanning moet worden
gecontroleerd als de banden "koud" zijn (d.w.z.
de auto staat langer dan 1
uur stil of er is
minder dan 10
km gereden met een beperkte
snelheid).
Onder andere omstandigheden (bij warme
banden) moet de bandenspanning ten
opzichte van de op de sticker vermelde
spanning met 0,3
bar worden verhoogd.
Waarschuwing te lage
bandenspanning
Deze waarschuwing bestaat uit het
permanent branden van het lampje, een
geluidssignaal en een melding op het
display.
F
V
erminder onmiddellijk uw snelheid en vermijd
plotselinge stuurbewegingen en krachtig
remmen.
F
Z
et de auto zo snel mogelijk stil op een veilige
plaats.
Een te lage bandenspanning is niet altijd aan
de band te zien. Een visuele controle is dus
niet voldoende. F
C
ontroleer als u een compressor in de auto hebt
(bijvoorbeeld die van de bandenreparatieset)
de spanning van de vier banden als deze zijn
afgekoeld. Rijd voorzichtig verder als het niet
mogelijk is om deze controle onmiddellijk uit te
voeren.
of
F
G
ebruik in het geval van een lekke band
de bandenreparatieset of het reservewiel
(afhankelijk van de uitvoering).
De waarschuwing blijft actief tot het systeem
is gereset.
Resetten
Elke keer nadat u een of meer banden op spanning
heb t gebracht en na het verwisselen van een of
meer wielen, moet u
het systeem resetten.
Controleer voordat u
het systeem gaat
resetten of de spanning van de vier banden
overeenkomstig de gebruiksomstandigheden
van de auto en de voorschriften op de sticker
met de bandenspanningen is.
Het bandenspanningscontrolesysteem geeft
geen waarschuwing als de bandenspanning
bij het resetten onjuist is.
06
Rijden
Page 138 of 248

136
Sneeuwkettingen
Het systeem hoeft niet gereset te worden
na het aanbrengen of verwijderen van
sneeuwkettingen.
Het resetten van het systeem moet gebeuren bij
aangezet contact en stilstaande auto via het
configuratiemenu van de auto.
Monochroom display A
F Druk op de toets MENU om het hoofdmenu
weer te geven.
F
D
ruk op de toets " 5" of " 6" om het menu
Config. auto te selecteren en bevestig
ver volgens uw keuze door op de toets OK te
drukken.
F
D
ruk op de toets " 5" of " 6" om het menu Reset
bandensp te selecteren en bevestig vervolgens
uw keuze door op de toets OK te drukken.
Er wordt een melding weergegeven ter bevestiging
van het verzoek.
F
B
evestig uw keuze door op de toets OK te
drukken.
Monochroom display C
F Druk op de toets " 5" of " 6" om het menu
" Configuratie auto instellen " te selecteren en
bevestig ver volgens uw keuze door op de toets
OK te drukken.
F
D
ruk op de toets " 5" of " 6" om het menu
" Bandenspanning " en vervolgens het menu
" Resetten " te selecteren en bevestig vervolgens
uw keuzes door op de toets OK te drukken. Het
resetten wordt bevestigd door een melding.
Touchscreen
F Druk op de toets MENU .
F Sel ecteer " Rijden".
F
S
electeer op de secundaire pagina Resetten
bandenspanningscontrole .
Het resetverzoek wordt bevestigd door een melding.
F
Sel
ecteer " Ja" of " Nee" en bevestig vervolgens
uw keuze.
Het resetten wordt bevestigd door een melding.
De nieuwe opgeslagen bandenspanningsgegevens
worden door het systeem als referentiewaarden
beschouwd.
Het bandenspanningscontrolesysteem is
alleen betrouwbaar als de vier banden tijdens
het resetten de juiste spanning hebben.
Storing
Controleer voorafgaand aan werkzaamheden
aan het systeem altijd eerst de spanning
van de vier banden en reset het systeem
vervolgens.
F
D
ruk op de toets MENU om het hoofdmenu
weer te geven.
F
D
ruk op de toets " 5" of " 6" om het menu
" Persoonlijke instellingen – configuratie " te
selecteren en bevestig vervolgens uw keuze
door op de toets OK te drukken. Als het waarschuwingslampje te lage
bandenspanning gaat knipperen en vervolgens blijft
branden in combinatie met het lampje Ser vice, wijst
dit op een storing in het systeem.
In dat geval werkt de bandenspanningscontrole niet
goed.
Laat het systeem controleren door het
dealernetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Snelheidsbegrenzer
Dit systeem voorkomt dat de auto de
door de bestuurder ingestelde snelheid
overschrijdt.
Als de ingestelde maximumsnelheid is bereikt, heeft
het dieper intrappen van het gaspedaal geen effect.
Het inschakelen van de snelheidsbegrenzer
geschiedt handmatig: de ingestelde snelheid dient
minimaal 30
km/h te bedragen.
Het uitschakelen van de snelheidsbegrenzer
geschiedt eveneens handmatig met de schakelaar.
06
Rijden
Page 139 of 248

137
Door het gaspedaal met kracht in te trappen kan de
ingestelde snelheid tijdelijk worden overschreden.
Als het gaspedaal vervolgens geleidelijk weer
wordt losgelaten en de wagensnelheid onder
de ingestelde maximumsnelheid komt, wordt de
snelheidsbegrenzer weer geactiveerd.
De ingestelde snelheid blijft na het afzetten van het
contact opgeslagen in het geheugen.Bij het gebruik van de snelheidsbegrenzer
moet de bestuurder te allen tijde de
snelheidslimiet in acht nemen en zijn aandacht
op het verkeer blijven vestigen.
Stuurkolomschakelaars
1.Rolknop voor het selecteren van de snelheidsbegrenzer.
2.Toets voor het verlagen van de ingestelde snelheid.
3.Toets voor het verhogen van de ingestelde snelheid.
4.Toets voor het in-/uitschakelen van de
snelheidsbegrenzer.
Weergave op het
instrumentenpaneel
De informatie wordt gegroepeerd op het display van
het instrumentenpaneel getoond.
5.Snelheidsbegrenzer A AN/UIT.
6. Snelheidsbegrenzer geselecteerd
7. Ingestelde snelheid.
Instellen
F Draai de rolknop 1 in de stand "LIMIT": de
snelheidsbegrenzer is geselecteerd, maar nog
niet ingeschakeld (PAUSE).
U kunt een snelheid instellen zonder de
snelheidsbegrenzer in te schakelen.
F
S
tel de snelheid in door op de toets 2
of 3
te
drukken (bijv.: 90
km/h).
U kunt de ingestelde snelheid ver volgens wijzigen
met de toetsen 2
en 3:
-
+
/- 1 km = kort indrukken,
-
+
/- 5 km = lang indrukken,
-
+
/- in stappen van 5 km/h = ingedrukt houden.
F
S
chakel de snelheidsbegrenzer in door op de
toets 4
te drukken.
F
Schakel de snelheidsbegrenzer uit door op de toets
4 te drukken: het uitschakelen wordt bevestigd door
een melding op het display (PAUSE).
F Schakel de snelheidsbegrenzer weer in door nogmaals op de toets 4 te drukken.
06
Rijden
Page 140 of 248

138
Overschrijden van de
ingestelde snelheid
F Trap het gaspedaal met kracht in tot voorbij
het zware punt om de ingestelde snelheid te
overschrijden.
De begrenzer wordt tijdelijk uitgeschakeld en de
ingestelde snelheid op het display gaat knipperen.
Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt
automatisch als de snelheid weer is gedaald tot de
ingestelde snelheid.
Uitschakelen van de
snelheidsbegrenzer
F Draai de knop 1 in de stand 0: de selectie van de
snelheidsbegrenzer wordt ongedaan gemaakt.
Op het display wordt weer de kilometerteller
weergegeven.
Storing
In het geval van een storing in de
snelheidsbegrenzer wordt de ingestelde snelheid
gewist en knipperen de streepjes op het display. Bij snel accelereren, bijvoorbeeld in een steile
afdaling, kan de snelheidsbegrenzer niet altijd
voorkomen dat de ingestelde snelheid wordt
overschreden.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven
hangen:
-
c
ontroleer of de mat goed is bevestigd,
-
l
eg nooit meerdere matten boven op
elkaar.
Laat het systeem controleren door het
dealernetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Snelheidsregelaar
Met behulp van de snelheidsregelaar
kan de bestuurder met een constante
ingestelde snelheid rijden zonder gas te
hoeven geven. Het
uitschakelen van de snelheidsregelaar
geschiedt handmatig met de hendel, door het
rem- of koppelingspedaal in te trappen of, uit
veiligheidsoverwegingen, door activering van de
dynamische stabiliteitsregeling.
De ingestelde snelheid kan tijdelijk worden
overschreden door het gaspedaal in te trappen.
Om weer terug te keren naar de ingestelde snelheid
is het voldoende het gaspedaal los te laten.
Na het afzetten van het contact wordt de ingestelde
snelheid gewist.
Bij het gebruik van de snelheidsregelaar moet
de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in
acht nemen, zijn aandacht op het verkeer blijven
vestigen en zijn verantwoordelijkheid nemen.
Stuurkolomschakelaars
Het inschakelen van de snelheidsregelaar geschiedt
handmatig: daar voor moet de auto met een snelheid
van minstens 40
km/h rijden.
Verdere voorwaarden voor het activeren van de
snelheidsregelaar:
-
D
e vierde versnelling moet zijn ingeschakeld bij
een handgeschakelde versnellingsbak
-
D
e tweede versnelling moet zijn ingeschakeld in de
handmatige stand bij een elektronisch gestuurde
versnellingsbak of een automatische transmissie.
-
B
ij een elektronisch gestuurde versnellingsbak
moet stand A zijn geselecteerd en bij een
automatische transmissie moet stand D zijn
geselecteerd.
1.Rolknop voor het selecteren van de
snelheidsregelaar.
06
Rijden
Page 141 of 248

139
2.Toets voor het verlagen van de ingestelde snelheid.
3.Toets voor het verhogen van de ingestelde snelheid.
4.Toets voor het onderbreken/hervatten van de
snelheidsregeling.
Weergave op het
instrumentenpaneel
De geprogrammeerde informatie wordt gegroepeerd
op het display van het instrumentenpaneel getoond.
5Snelheidsregelaar AAN/UIT.
6 Snelheidsregelaar geselecteerd.
7 Ingestelde snelheid.
Instellen
F Draai de rolknop 1 in de stand "CRUISE": de
snelheidsregelaar is geselecteerd, maar nog
niet ingeschakeld (PAUSE).
F
S
tel de snelheid in door de rijsnelheid op het
gewenste niveau te brengen en vervolgens op
de toets 2
of 3
te drukken (bijv.: 110 km/h).
U kunt de ingestelde snelheid ver volgens wijzigen
met de toetsen 2
en 3:
-
+
/- 1 km = kort indrukken,
-
+
/- 5 km = lang indrukken,
-
+
/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden.
Onderbreken
F Uitschakelen van de snelheidsregelaar: druk op de toets 4 : het uitschakelen wordt bevestigd op
het display (PAUSE). F
W
eer inschakelen van de snelheidsregelaar:
druk nogmaals op de toets 4 .
Overschrijden van de
ingestelde snelheid
Als de ingestelde snelheid wordt overschreden, gaat
de ingestelde snelheid op het display knipperen.
Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt
automatisch als het gaspedaal wordt losgelaten.
Uitschakelen van de
snelheidsregelaar
F Draai de rolknop 1 in de stand 0: de selectie van
de snelheidsregelaar wordt ongedaan gemaakt.
Op het display wordt weer de kilometerteller
weergegeven.
06
Rijden
Page 142 of 248

140
Storing
In het geval van een storing in de snelheidsregelaar
wordt de ingestelde snelheid gewist en knipperen de
streepjes op het display. Laat uw auto controleren
door het dealernetwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.Let tijdens het gebruik van de
snelheidsregelaar op wanneer u
de snelheid
met de toetsen instelt; dit kan een plotselinge
verandering van de wagensnelheid
veroorzaken.
Gebruik de snelheidsregelaar niet op gladde
wegen of bij druk verkeer.
Op een steile afdaling kan de
snelheidsregelaar niet voorkomen dat de auto
de ingestelde snelheid overschrijdt.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven
hangen:
-
C
ontroleer of de mat goed bevestigd is.
-
L
eg nooit meerdere matten op elkaar.
Active City Brake
Het systeem Active City Brake is een rijhulpfunctie
die beoogt een frontale aanrijding te voorkomen
of de snelheid van een frontale aanrijding te
verminderen wanneer de bestuurder niet of
onvoldoende ingrijpt (onvoldoende intrappen van
het rempedaal).Dit systeem is ontworpen om de veiligheid
tijdens het rijden te vergroten.
Het is de taak van de bestuurder constant alert
te zijn op de verkeerssituatie en de afstand en
snelheid ten opzichte van andere voertuigen
in te schatten.
Het systeem Active City Brake is een
hulpmiddel voor de bestuurder die
desondanks waakzaam moet blijven.
Bekijk de lasersensor nooit met een optisch
instrument (vergrootglas, microscoop enz.) op
een afstand van minder dan 10
cm: kans op
oogletsel!
Werkingsprincipe
Dit systeem detecteert met een lasersensor boven
aan de voorruit voertuigen die in dezelfde richting
rijden of die vóór de auto stilstaan.
Indien noodzakelijk remt de auto automatisch af om
een aanrijding met de voorligger te voorkomen.
Dit automatische noodremsysteem remt later
af dan de bestuurder normaal gesproken zou
doen. Het systeem grijpt dus alleen in als de
kans op een aanrijding groot is.
Activeringsvoorwaarden
Het systeem Active City Brake werkt als aan de
volgende voorwaarden wordt voldaan:
-
h
et contact is aangezet,
-
d
e auto rijdt vooruit,
-
d
e wagensnelheid ligt tussen ongeveer 5
en
30
km/h,
06
Rijden