stop start CITROEN DS4 2015 Instructieboekjes (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: CITROEN, Model Year: 2015, Model line: DS4, Model: CITROEN DS4 2015Pages: 452, PDF Size: 14.71 MB
Page 171 of 452

169
DS4_nl_Chap07_securite_ed02-2015
Brake Assist System (BAS)
Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen 
de optimale remdruk sneller wordt bereikt, 
zodat de remafstand kleiner wordt.
Inschakelen
Het systeem wordt ingeschakeld als het 
rempedaal sneller wordt ingetrapt dan een 
bepaalde grenswaarde.
Het systeem zorgt er dan voor dat de 
benodigde bedieningskracht minder wordt 
en dat de effectiviteit van het remmen wordt 
vergroot.Trap het rempedaal bij een noodstop 
zeer krachtig in en laat het pedaal niet 
los.
Stabiliteitscontrolesystemen
Antislipregeling 
(ASR) en dynamische 
stabiliteitscontrole (ESP)
De antislipregeling verbetert de tractie van de 
wielen om doorslippen te voorkomen, door in 
te grijpen op de remmen van de aangedreven 
wielen en op het motorkoppel.
De dynamische stabiliteitscontrole grijpt in via 
de remmen van één of meer wielen en via het 
motorkoppel om de auto (binnen de grenzen 
van de natuurkundige wetmatigheden) weer in 
de juiste koers te brengen.
Inschakelen
De systemen worden automatisch ingeschakeld 
zodra de motor wordt gestart.
De systemen worden geactiveerd zodra de 
wielen te weinig grip hebben of de koers van 
de auto afwijkt van de door de bestuurder 
gewenste richting. In dat geval gaat dit controlelampje 
op het instrumentenpaneel 
knipperen.
Intelligente Tractiecontrole
Afhankelijk van de uitvoering is uw auto uitgerust 
met een systeem dat zorgt voor extra tractie op 
besneeuwde wegen: intelligente tractiecontrole .
Deze functie signaleert situaties met weinig grip, 
zoals wegrijden en voortbewegen van de auto 
in verse en diepe sneeuw of over platgereden 
sneeuw.
In dergelijke omstandigheden regelt de 
intelligente tractiecontrole  het doorslippen 
van de voor wielen om voor een optimale 
grip te zorgen. Zo wordt de aandrijving en de 
bestuurbaarheid verbeterd.
Onder gladde omstandigheden is het 
raadzaam te rijden op winterbanden.
Veiligheid  
Page 186 of 452

DS4_nl_Chap08_conduite_ed02-2015
Rijadviezen
Houd u altijd aan de verkeersregels en let onder alle omstandigheden goed op.
Richt uw aandacht op het verkeer en houd uw handen op het stuur wiel, zodat u snel kunt reageren 
op onverwachte situaties.
Las tijdens een lange rit om de twee uur een pauze in.
Rijd bij slecht weer defensief, rem eerder af en houd meer afstand tot uw voorligger.Rijd nooit met aangetrokken handrem - 
Kans op oververhitting en beschadiging 
van het remsysteem!
Parkeer uw auto niet en zet uw auto 
niet met draaiende motor stil op een 
plaats waar brandbaar materiaal (droog 
gras, afgevallen blad, ...) in contact kan 
komen met het warme uitlaatsysteem - 
Kans op brand!
Laat de auto nooit onbewaakt met 
draaiende motor achter. Als u uw auto 
met draaiende motor moet verlaten, 
trek dan de handrem aan en zet de 
versnellingsbak in de neutraalstand of 
in de stand N of P
, afhankelijk van het 
type versnellingsbak.
Rijden op een overstroomde weg
Probeer het rijden over overstroomde wegen zo 
veel mogelijk te vermijden, want het water kan 
de motor, versnellingsbak en het elektrische 
systeem van uw auto ernstig beschadigen.
Belangrijk!
- kijk of het water niet meer dan 15   cm 
diep is, houd daarbij rekening met golfen 
die door andere weggebruikers kunnen 
worden veroorzaakt,
-
 
s
 chakel het Stop & Start-systeem uit,
-
 
r
 ijd zo langzaam mogelijk zonder de motor 
te laten afslaan. Rijd in elk geval niet 
sneller dan 10
  km/h,
-
 
z
 et de auto niet stil en zet de motor niet af.
Bent u genoodzaakt over een overstroomd 
weggedeelte te rijden, doe dan het volgende:
Als u het overstroomde weggedeelte 
achter u hebt gelaten, rem dan, zodra de 
verkeerssituatie dat toelaat, meerdere keren 
licht af om de remschijven en remblokken te 
drogen.
Als u twijfels hebt over de staat van uw auto, 
neem dan contact op met het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. 
Page 187 of 452

185
DS4_nl_Chap08_conduite_ed02-2015
Hang geen zware voor werpen aan de 
sleutel of de afstandsbediening: dit kan 
namelijk storingen aan het contactslot 
veroorzaken.
Bovendien kunnen deze voorwerpen 
bij het activeren van de airbag vóór 
ernstige verwondingen veroorzaken.
Starten - afzetten van de motor met de sleutel
Het contactslot heeft 3 standen:
-   stand  1 
(Stop): sleutel in het contactslot 
steken en uit het contactslot verwijderen, 
stuurslot vergrendeld,
-
  stand  2
 
(Contact): stuurslot ontgrendeld, 
aanzetten van het contact, voorgloeien 
dieselmotor, draaien van de motor,
-
  stand  3
 
(Star ten).
Contactslot
Stand Contact
In deze stand werkt de elektrische uitrusting 
van de auto en kan externe apparatuur worden 
opgeladen.
Als het laadniveau van de accu een bepaalde 
minimale grenswaarde heeft bereikt, 
schakelt het systeem over op de eco-mode: 
de elektrische voeding wordt automatisch 
uitgeschakeld zodat de accu voldoende 
opgeladen blijft.
Bij het afzetten van de motor is de 
rembekrachtiging niet meer actief.
Rijden  
Page 190 of 452

DS4_nl_Chap08_conduite_ed02-2015
Starten - afzetten van de motor met keyless entry and start
Starten van de motor
F Zet de selectiehendel in de stand N (auto's 
met elektronisch gestuurde versnellingsbak), 
in de stand P  of N (auto's met automatische 
versnellingsbak) of de versnellingshendel 
in de neutraalstand (auto's met 
handgeschakelde versnellingsbak).
F
 H
oud, als de elektronische sleutel 
zich in de auto bevindt, het rempedaal 
ingetrapt bij auto's met elektronisch 
gestuurde versnellingsbak of 
automatische versnellingsbak of houd het 
koppelingspedaal volledig ingetrapt bij auto's 
met handgeschakelde versnellingsbak. F
 
D
 ruk kort op de " S TA R T/
STOP
 
 "-knop en houd daarbij 
het pedaal ingetrapt tot de motor 
draait. Als de elektronische sleutel niet in de 
zone wordt gedetecteerd, verschijnt een 
melding. Verplaats de elektronische 
sleutel naar de detectiezone zodat de 
motor kan worden gestart.
Als aan een van de voor waarden voor 
het starten niet wordt voldaan, wordt 
ter herinnering een melding op het 
instrumentenpaneel weergegeven. In 
sommige gevallen moet het stuur wiel 
heen en weer worden bewogen 
ter wijl de " START/STOP  "-knop 
wordt ingedrukt om het stuurslot te 
ontgrendelen; u wordt hiervan via een 
melding op de hoogte gebracht.
De elektronische sleutel van het 
keyless entry and start-systeem moet 
zich binnen de detectiezone bevinden.
Verlaat om veiligheidsredenen deze 
zone niet ter wijl de motor nog draait.
Auto's met 
dieselmotor
Bij temperaturen onder 
0   graden wordt de motor 
pas na het doven van 
het verklikkerlampje 
"Voorgloeien" gestart.
Als dit lampje gaat branden nadat u op   
"  START/STOP  "-knop hebt gedrukt, 
moet u het rem- of koppelingspedaal 
ingetrapt houden tot dit lampje uitgaat en 
niet opnieuw op de " START/STOP  "-knop 
drukken, tot de motor is aangeslagen.
Het stuurslot wordt ontgrendeld en de motor 
start bijna direct.
Zie de onderstaande waarschuwing voor auto's 
met een dieselmotor.
De elektronische sleutel hoeft niet in de lezer te 
worden gestoken. 
Page 191 of 452

189
DS4_nl_Chap08_conduite_ed02-2015
Afzetten van de motor
Als de auto niet stilstaat, wordt de 
motor niet afgezet.
Laat nooit de elektronische sleutel in 
de auto achter als u de auto verlaat.
Bij het afzetten van de motor is de 
rembekrachtiging niet meer actief.
F
 
Z
et de auto stil.
F
 Z
et de selectiehendel in de stand N
 (auto's 
met elektronisch gestuurde versnellingsbak), 
in de stand P  of N (auto's met automatische 
versnellingsbak) of de versnellingshendel 
in de neutraalstand (auto's met 
handgeschakelde versnellingsbak).
F 
D
 ruk ter wijl de elektronische 
sleutel zich in de auto bevindt op 
de " START/STOP  "-knop.
De motor wordt afgezet en het 
stuurslot wordt vergrendeld.
Noodprocedure voor het starten
Als de elektronische sleutel zich in het 
detectiegebied bevindt en de motor niet start 
als u op de knop "START/STOP"  drukt:
F
 
Z
 et bij auto's met een elektronisch 
gestuurde versnellingsbak de 
selectiehendel in de stand N , bij auto's 
met een automatische versnellingsbak 
de selectiehendel in de stand P of N 
en bij auto's met een handgeschakelde 
versnellingsbak de versnellingshendel in 
de neutraalstand. F
 P laats de elektronische sleutel in de lezer. (
zie de rubriek "Toegang tot de auto - 
Noodsleutel").
F
 
H
 oud bij auto's met een elektronisch 
gestuurde versnellingsbak of een 
automatische versnellingsbak het 
rempedaal ingetrapt of houd bij auto's met 
een handgeschakelde versnellingsbak het 
koppelingspedaal volledig ingetrapt.
F
 D
ruk op de knop "START/STOP".
 D
e motor wordt gestart.
Rijden  
Page 192 of 452

DS4_nl_Chap08_conduite_ed02-2015
Noodprocedure voor het 
afzetten van de motor
In noodgevallen kan de motor 
geforceerd worden afgezet door de 
knop "START/STOP" ongeveer drie 
seconden ingedrukt te houden.
In dat geval wordt het stuurslot ingeschakeld 
zodra de auto stilstaat.
Als de elektronische sleutel 
niet wordt herkend
Als de elektronische sleutel zich niet meer in 
het detectiegebied bevindt tijdens het rijden of 
wanneer u (op een later moment) de motor wilt 
afzetten, wordt een melding weergegeven. F
 
H
 oud de knop "START/STOP"  
ongeveer drie seconden 
ingedrukt als u de motor 
geforceerd wilt afzetten (let op: 
zonder de sleutel kan de motor 
niet meer gestar t worden) .
Contact aanzetten
(zonder te starten)
Druk, met de sleutel van het Keyless entry 
and start-systeem in het interieur van de auto, 
zonder een pedaal in te trappen op de knop  
" START/STOP " om het contact aan te zetten.
F
 
D
 ruk op de knop " START/STOP  ":  
de verlichting en lampjes van 
het instrumentenpaneel gaan 
branden zonder dat de motor 
wordt gestart.
F
 
D
 ruk nogmaals op de knop om het 
contact af te zetten en de auto te kunnen 
vergrendelen.
Bij aangezet contact gaat het systeem 
automatisch over op de eco-mode om 
te voorkomen dat het laadniveau van 
de accu te ver zakt. 
Page 197 of 452

195
DS4_nl_Chap08_conduite_ed02-2015
Wanneer de auto stilstaat met draaiende motor, 
dient u de auto beslist tegen wegrollen te 
beveiligen door de handrem handmatig aan te 
trekken. Trek  daarvoor aan de hendel A .
Handrem aantrekken, 
bij draaiende motor
De noodremfunctie mag uitsluitend in 
uitzonderlijke gevallen worden gebruikt.
Controleer voordat u de auto verlaat of 
het verklikkerlampje van de handrem op 
het instrumentenpaneel constant brandt.
De aangetrokken toestand van de handrem 
wordt aangegeven door:
-
 
h
et branden van het 
verklikkerlampje handrem en het 
verklikkerlampje  P op de hendel A ,
-
 
d
e melding "Handrem 
aangetrokken".
Wanneer u het bestuurdersportier opent 
om uit te stappen ter wijl de handrem niet is 
aangetrokken, klinkt er een geluidssignaal 
en verschijnt er een melding op het 
display (behalve als bij een automatische 
versnellingsbak de selectiehendel in de stand 
P staat).
Bijzondere omstandigheden
In bepaalde situaties (starten van de motor...) 
bepaalt de handrem zelf zijn aantrekkracht. Dit 
is normaal.
Wilt u de auto enkele centimeters verplaatsen 
zonder de motor te starten, trap dan met 
aangezet contact het rempedaal in en zet 
de handrem vrij door eerst aan de hendel A 
te trekken  en deze vervolgens los te laten . 
De vrijgezette toestand van de handrem 
wordt aangegeven door het doven van het 
verklikkerlampje op de hendel A in combinatie 
met de melding "Handrem vrijgezet".
Noodremfunctie
Bij een defect aan de dynamische 
stabiliteitscontrole, aangegeven door 
het branden van dit verklikkerlampje, 
kan de stabiliteit bij het remmen niet 
worden gegarandeerd.
Wanneer het rempedaal niet werkt of bij 
uitzonderlijke situaties (onwel worden van de 
bestuurder, rijles geven (indien wettelijk toegestaan) 
enz.), kan de auto worden gestopt door aan de 
hendel  A te trekken en deze vast te houden.
De dynamische stabiliteitscontrole zorgt 
ervoor dat de auto stabiel blijft wanneer de 
noodremfunctie actief is.
In geval van een storing aan het systeem van de 
noodremfunctie verschijnt het bericht "Handrem 
defec t ".
In dat geval moet de bestuurder er zelf 
voor zorgen dat de auto stabiel blijft door 
afwisselend aan de hendel A te trekken en 
deze weer los te laten.
Rijden  
Page 208 of 452

DS4_nl_Chap08_conduite_ed02-2015
Handmatig schakelen
F Selecteer de stand M om sequentieel te 
schakelen in de zes versnellingen.
F
 
D
 uw de selectiehendel naar het symbool + 
om één versnelling op te schakelen.
F
 
T
 rek de selectiehendel naar het symbool -  
om één versnelling terug te schakelen.
Het schakelen naar een andere versnelling 
kan alleen als de snelheid van de auto en 
het toerental van de motor dit toestaan, 
anders wordt er tijdelijk overgegaan op de 
automatische bediening.
Op het instrumentenpaneel verdwijnt 
de aanduiding D en verschijnen 
achtereenvolgens de ingeschakelde 
versnellingen.
Als het motortoerental te laag of te hoog is, 
knippert de geselecteerde versnelling enkele 
seconden en vervolgens wordt de werkelijk 
ingeschakelde versnelling weergegeven.
Er kan elk moment van de stand D (rijden in de 
automatische stand) naar de stand M (rijden in 
de handbediende stand) worden geschakeld.
Als de auto stopt of langzaam rijdt, kiest de 
versnellingsbak automatisch de stand M1 .
De programma's Sport en Sneeuw kunnen niet 
worden ingeschakeld in de handbediende stand.
Programma's Sport en 
Sneeuw
Programma Sport "S"
F Druk op de toets "S"  als de motor is 
gestart.
Het schakelprogramma maakt dan automatisch 
een dynamische rijstijl mogelijk.
Op het instrumentenpaneel verschijnt 
de aanduiding S .
Programma Sneeuw " T"
F Druk op de toets " T" als de motor is 
gestart.
De versnellingsbak past zich aan voor het 
rijden op gladde wegen.
Het schakelprogramma zorgt ervoor dat u 
gemakkelijker kunt rijden op een ondergrond 
met weinig grip.
Op het instrumentenpaneel verschijnt 
de aanduiding T .
Terugkeren naar het 
automatische programma
F Om terug te keren naar het automatische 
programma kunt u het programma Sport 
of Sneeuw op elk gewenst moment 
uitschakelen door opnieuw op de 
desbetreffende toets te drukken.
Deze twee specifieke programma's vullen de 
automatische werking aan onder bijzondere 
rijomstandigheden. 
Page 211 of 452

209
DS4_nl_Chap08_conduite_ed02-2015
Schakelindicator*
Bij auto's met handgeschakelde 
versnellingsbak kan naast de pijl ook 
de geadviseerde versnelling worden 
weergegeven.
Bij een elektronisch gestuurde of automatische 
versnellingsbak is dit systeem uitsluitend actief 
in de handgeschakelde stand.
* Volgens motoruitvoering.
Bij de uitvoeringen met een BlueHDi 150 -dieselmotor en 
een handgeschakelde versnellingsbak kan het systeem 
u onder bepaalde rijomstandigheden verzoeken om de 
versnellingsbak in de neutraalstand te zetten, om het 
tijdelijk afzetten van de motor mogelijk te maken (STOP-
fase van het Stop & Start-systeem). In dat geval wordt de 
aanduiding N weergegeven op het instrumentenpaneel.
Dit systeem geeft aan welke versnelling moet worden ingeschakeld om het brandstofverbruik te reduceren.
Werking
Afhankelijk van de rijomstandigheden en de 
uitrusting van uw auto kan het systeem u 
adviseren één of meer versnellingen op te 
schakelen. U kunt deze aanwijzingen opvolgen 
zonder de tussenliggende versnellingen in te 
hoeven schakelen.
Het is niet verplicht om de aanbevolen 
versnellingen ook daadwerkelijk in te schakelen. 
De keuze van de optimale versnelling hangt 
namelijk altijd af van de situatie op de weg, de 
verkeersdrukte en de veiligheid. De bestuurder 
blijft derhalve altijd zelf verantwoordelijk voor het 
al dan niet opvolgen van een schakeladvies van 
het systeem.
De functie kan niet worden uitgeschakeld. Voorbeeld:
-
 
U r
 ijdt in de derde versnelling.
-
 
U t
 rapt het gaspedaal in.
-
 
H
 et systeem kan u in dit geval adviseren 
een hogere versnelling in te schakelen.
De informatie wordt in de vorm van een pijl op 
het instrumentenpaneel weergegeven.
Het systeem past het schakeladvies 
aan de rijomstandigheden (helling, 
belading van de auto, ...) en de rijstijl 
van de bestuurder (veel vermogen 
nodig, accelereren, remmen, ...) aan.
Het systeem zal u nooit adviseren om:
-
 
d
 e eerste versnelling in te 
schakelen,
- de achteruitversnelling in te schakelen.
Rijden  
Page 214 of 452

DS4_nl_Chap08_conduite_ed02-2015
Stop & StartHet Stop & Start-systeem zet de motor tijdelijk af (STOP-stand) als u stopt (bij rood licht, opstoppingen enz.). De motor wordt automatisch gestart 
(START-stand) als u weer weg wilt rijden. Het starten gebeurt direct, snel en stil.
Het Stop & Start-systeem zorgt voor een lager brandstofverbruik, minder uitstoot van schadelijke stoffen en een aangename rust in het interieur tijdens 
het wachten.
Werking
Overgang naar de STOP-stand 
van de motor
Is uw auto uitgerust met een elektronisch 
gestuurde versnellingsbak en u parkeert 
uw auto, dan is - ten behoeve van uw 
eigen comfort - de STOP-stand de eerste 
seconden na het inschakelen van de 
achteruit niet beschikbaar.
Als de STOP-stand geactiveerd is, 
blijven alle andere componenten zoals 
de remmen en de stuurbekrachtiging 
normaal functioneren.
Tank nooit als de motor in de STOP-
stand staat; zet in dat geval altijd het 
contact af met de sleutel of met de 
knop "START/STOP".
Het controlelampje "ECO"
 op het 
instrumentenpaneel gaat branden en 
de motor komt automatisch in een 
standby-stand:
-
 
b
ij een handgeschakelde 
versnellingsbak,  bij snelheden beneden 
20
 
km/h of, bij uitvoeringen met de 
PureTech 130 -motor of een BlueHDi 115
 
of 
120-dieselmotor, bij stilstaande auto, 
wanneer u de versnellingsbak in zijn vrij zet 
en de koppeling loslaat,
-
 
b
ij een elektronisch gestuurde 
versnellingsbak,  bij snelheden beneden 
8
 
km/h, wanneer u op het rempedaal trapt 
of wanneer u de selectiehendel in de stand 
N zet,
-
 b
ij een automatische transmissie,  
bij stilstaande auto, wanneer u op 
het rempedaal trapt of wanneer u de 
selectiehendel in de stand N zet.
Als uw auto is uitgerust met 
een teller, wordt de duur van de 
momenten dat de motor in de STOP-
stand geschakeld wordt, opgeteld 
en weergegeven. Elke keer als u 
het contact opnieuw aanzet met de 
sleutel of op de knop "START/STOP" 
drukt, wordt deze teller op 0
  gezet.
De STOP-stand wordt niet geactiveerd als:
- d e auto op een steile helling staat 
(beklimming of afdaling),
-
 he
t bestuurderportier geopend is,
-
 de
 veiligheidsgordel van de bestuurder 
losgemaakt is,
-
 
d
 e auto sinds de laatste start (met de 
sleutel of met de knop "START/STOP") niet 
sneller dan 10
  km/h heeft gereden,
-
 
d
 e elektrische parkeerrem wordt /is 
aangetrokken,
-
 
d
 e klimaatregeling in het interieur dat niet 
toelaat,
-
 d
e ruitontwaseming is ingeschakeld,
-
 b
epaalde bijzondere omstandigheden 
(laadtoestand accu, motortemperatuur, 
rembekrachtiging, buitentemperatuur enz.) 
dat niet toelaten.
Bijzonderheden: STOP-stand niet 
beschikbaar
In dat geval knippert het lampje 
"ECO"  enkele seconden en gaat 
vervolgens uit.
Dit is volkomen normaal.