stop start FIAT 500 2018 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: FIAT, Model Year: 2018, Model line: 500, Model: FIAT 500 2018Pages: 224, PDF Size: 3.92 MB
Page 92 of 224

KENNISMAKING MET DE AUTO
90
❒ zoek naarUconnect™op het
Bluetooth®audio-apparaat
(tijdens de koppelingsfase verschijnt
op het scherm de voortgang van
het proces);
❒ voer, als het audioapparaat hierom
vraagt, de PIN-code in die wordt
getoond op het display van het
systeem of bevestig de op het
apparaat getoonde PIN;
❒ wanneer de koppelingsprocedure
met succes is voltooid, wordt de
gebruiker gevraagd “Deze uw
favoriet maken”?. Als “Ja” wordt
geselecteerd als antwoord op de
vraag, wordt het Bluetooth®
apparaat geregistreerd als favoriet
(het apparaat zal voorrang hebben
op de andere toestellen die later
gekoppeld zijn). Als "Nee" wordt
geselecteerd, wordt de prioriteit op
basis van de volgorde van
verbinding bepaald. Het laatst
verbonden apparaat heeft de
hoogste prioriteit;
❒ een audioapparaat kan ook
gekoppeld worden door te drukken
op “Telefoon” grafische knop op het
display en door het selecteren van
“Instellingen” of door in het
“Instellingen”-menu
“Telefoon/Bluetooth®” te
selecteren.BELANGRIJK als de Bluetooth®
verbinding tussen telefoon en systeem
verloren is gegaan, raadpleeg dan het
handboek van de mobiele telefoon.
OPMERKING: De radio kan het
nummer dat wordt gespeeld
veranderen door het wijzigen van het
naam-apparaat in de
Bluetoothinstellingen van de telefoon
(waar voorzien), als het apparaat is
aangesloten via USB na de
bluetoothverbinding.
USB BRON
Om de USB-modus te activeren, moet
het betreffende apparaat worden
gestoken in de USB-poort die zich op
de tunnelconsole bevindt.
Als een USB apparaat bij
ingeschakeld systeem wordt
ingebracht, zullen de nummers die op
het apparaat aanwezig zijn afgespeeld
worden.
AUX-BRON
(waar aanwezig)
Om de AUX-modus in te schakelen,
een geschikt apparaat aansluiten op
de AUX-aansluiting in het voertuig.
Als een apparaat wordt ingebracht met een
AUX-stekker, dan begint het systeem de
aangesloten AUX-bron af te spelen als
deze niet al aan het afspelen is.
Stel het volume in met de toets/knop
gop het voorpaneel of met de
volume-instelkop op het aangesloten
apparaat.
De functie "AUX Volume Offset" (waar
aanwezig) kan alleen worden
geselecteerd in de radiomodus als de
AUX-bron actief is.
BELANGRIJKDe functies van het
apparaat dat aangesloten is op het
AUX-stopcontact worden rechtstreeks
geregeld door het apparaat zelf; het is
niet mogelijk om nummer/map/playlist
te veranderen of start/einde/pauze te
bedienen met de bedieningstoetsen op
het voorpaneel of die op het stuurwiel.
Laat de kabel van uw draagbare speler
niet in de AUX-aansluiting zitten om
mogelijk geruis van de luidsprekers te
voorkomen.
TELEFOONMODUS
ACTIVERING TELEFOONMODUS
Druk op de knop “Telefoon” op het
display om de telefoonmodus in te
schakelen.
OPMERKING Als u de lijst met mobiele
telefoons en ondersteunde functies wilt
te raadplegen, gaat u naar de website
www.DriveUconnect.eu
Page 128 of 224

STARTEN EN RIJDEN
126
DE GEWENSTE
SNELHEID
INSCHAKELEN
Ga als volgt te werk:
❒ Schakel het systeem in door ring
C fig. 95 omlaag te draaien.
❒ draai, wanneer het voertuig de
gewenste snelheid heeft bereikt, de
ring B fig. 95 omhoog (of omlaag) en
laat de knop los om het systeem in te
schakelen. Wanneer het gaspedaal
wordt losgelaten, zal het voertuig
automatisch de geselecteerde snelheid
aanhouden.
Indien nodig (bijvoorbeeld bij inhalen)
kan de snelheid gewoon verhoogd
worden door het gaspedaal in te
trappen; als het gaspedaal vervolgens
wordt losgelaten, keert het voertuig
terug naar de eerder opgeslagen
snelheid.
Op afdalingen kan de snelheid bij
ingeschakelde cruise-control iets hoger
liggen dan de opgeslagen snelheid.
WAARSCHUWING Alvorens ring B
omhoog of omlaag te draaien, moet
het voertuig bij een constante snelheid
rijden op een vlakke ondergrond.
DE SNELHEID
OPVOEREN
Zodra de elektronische Cruise Control
is ingeschakeld, kan de snelheid
verhoogd worden door op ring B
omhoog te draaien.
SNELHEID VERLAGEN
Om de snelheid te laten afnemen met
het systeem geactiveerd, ring B
omlaag draaien.
DE SNELHEID WEER
OPROEPEN
Bij versies met Dualogic
versnellingsbak in modus D
(Drive - automatisch), de CANC/RES
A-knop indrukken en loslaten (fig. 95).
Bij versies met handgeschakelde of
Dualogic versnellingsbak in sequentiële
modus moet u, om de eerder
ingestelde snelheid op te roepen,
accelereren tot deze snelheid wordt
benaderd en de knop CANC/RES
indrukken en loslaten.
HET SYSTEEM
UITSCHAKELEN
Door het rempedaal een klein stukje in
te trappen of de knop CANC in te
drukken wordt de elektronische Cruise
Control uitgeschakeld zonder dat de
opgeslagen snelheid gewist wordt.
Het veranderen van de versnelling
zorgt dat de Cruise Control
uitschakelt.
HET SYSTEEM
UITSCHAKELEN
De elektronische Cruise Control wordt
uitgeschakeld door ring
C fig. 95 naar stand 0 te draaien of de
startschakelaar op STOP te zetten
Page 129 of 224

127
STARTEN MET
HULPACCU
26) 13)
Als de accu leeg is, kan de motor
gestart worden met een hulpaccu met
dezelfde of een iets hogere capaciteit
dan de lege accu.
BELANGRIJK Wacht, nadat de
contactsleutel naar STOP is gedraaid
en het bestuurdersportier is gesloten,
minstens een minuut voordat u de
elektrische voeding van de accu
loskoppelt en vervolgens weer aansluit.
Ga als volgt te werk:
Trek de handrem aan van beide
voertuigen en zet de versnellingsbak
in de vrijstand. verbind de
plusklemmen (+teken bij de klem) van
de beide accu’s met een geschikte
startkabel. Sluit met een tweede
startkabel de minklem –van de
hulpaccu aan op een massapunt E
op
de motor of de versnellingsbak van de
auto die gestart moet worden; Start de
motor. Neem, als de motor gestart is,
de kabels in omgekeerde volgorde los.
Als de motor na enkele pogingen niet
start, blijf dan niet proberen maar neem
contact op met het Fiat
Servicenetwerk. BELANGRIJK Verbind de minklemmen
van de twee accu’s niet rechtstreeks
met elkaar: eventuele vonken kunnen
het explosieve gas ontsteken dat uit de
accu kan ontsnappen.
Als de hulpaccu in een andere auto is
geïnstalleerd, moet accidenteel contact
tussen de metalen delen van beide
auto’s vermeden worden.
Voor versies met
Start&Stop-systeem
Wanneer men met een hulpaccu moet
starten, mag de minkabel (–) van de
hulpaccu NOOIT worden aangesloten
op de minpool (–) van de accu in de
auto, maar uitsluitend op een
massapunt op de motor of op de
versnellingsbak.
NOODGEVALLEN
98DVDF0S061c
Wij adviseren om in een noodsituatie het gratis telefoonnummer te bellen dat in het garantieboekje is vermeld.
U kunt zich ook verbinden met de site www.fiat500.com om de dichtstbijzijnde dealer van het Fiat
Servicenetwerk te zoeken.
Page 130 of 224

NOODGEVALLEN
128
ROLLEND STARTEN
13)
Probeer de motor nooit te starten door
het voertuig te duwen, te slepen of van
een helling af te laten rijden.
Hierdoor kan brandstof in de
katalysator terechtkomen die hierdoor
onherstelbaar beschadigd wordt.
BELANGRIJK Onthoud dat de
rembekrachtiging en de elektrische
stuurbekrachtiging niet werken zolang
de motor niet is gestart; daarom is
meer kracht nodig voor de bediening
van het rempedaal en het stuur.
EEN WIEL
VERVANGEN 32) 30)
KRIK
Het is nuttig om het volgende te
weten:
❒ de krik weegt 1,76 kg;
❒ de krik behoeft geen afstelling;
❒ de krik niet gerepareerd kan
worden; als hij stuk gaat moet hij
vervangen worden door een nieuwe
van hetzelfde type;
❒ afgezien van de slinger mag geen
enkel ander gereedschap op de krik
gemonteerd worden.
SERVICES
❒ voorkom dat er vuil op de
“wormschroef” terechtkomt
❒ zorg ervoor dat de “wormschroef”
altijd gesmeerd is
❒ breng nooit wijzigingen aan de krik
aan.
OMSTANDIGHEDEN
WAARBIJ DE KRIK NIET
MAG WORDEN
GEBRUIKT
❒ bij temperaturen lager dan -40°C
op een ondergrond van zand of
modder
❒ op oneffen grond
❒ op een weg met een steile helling
❒ ionder extreme
weersomstandigheden: onweer,
tyfonen, orkanen, sneeuwstormen,
stormen, enz.
❒ in direct contact met de motor of
voor reparaties onder het voertuig
❒ op schepen.
DE AUTO OPKRIKKEN
EN HET WIEL
VERWISSELEN
Ga als volgt te werk om een wiel te
vervangen:
❒ stop de auto op een plek die niet
gevaarlijk is voor het verkeer en
waar het wiel op veilige wijze
vervangen kan worden. De grond
moet zo mogelijk vlak en
voldoende compact zijn.
❒ Draai de motor af en trek de
handrem aan.
❒ Schakel de eerste versnelling of de
achteruit in.
Page 134 of 224

NOODGEVALLEN
132
❒ plaats de stekker 6 afb. 108 in het
12 V-stopcontact van het voertuig
en start de motor;
❒ schakel de compressor in door
op de AAN-UIT-knop 5 te drukken
afb. 107. Zodra de spanning die
vermeld wordt in de paragraaf
"Wielen" in het hoofdstuk
"Technische gegevens" of op het
daarvoor bestemde label op de
meter 7 verschijnt, schakel de
compressor dan weer uit met de
AAN-UIT-knop 5;
107DVDF0S0232
❒ verwijder het busje 1 van de
compressor door op de
ontgrendelknop 8 te drukken en
het busje 1 omhoog te trekken
afb. 109.
108DVDF0S0231
109DVDF0S0233
Als de drukmeter 7 afb. 107 een
spanning van minder dan 1,8 bar / 26
psi weergeeft 15 minuten nadat de
compressor ingeschakeld werd,
schakel dan de compressor uit,
ontkoppel de vulleiding 4 van het
ventiel van de band en verwijder het
flesje 1 van de compressor afb. 105.
Verplaats het voertuig over 10 m om
het afdichtmiddel te verspreiden; laat
het voertuig veilig stoppen, trek de
handrem aan en herstel de spanning
aan de hand van de zwarte vulleiding 9
afb. 110 totdat de vereiste spanning
bereikt is. Als ook 15 minuten na het
starten de spanning minder dan 1,8
bar / 26 psi is, rij dan niet verder, maar
neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
110DVDF0S0235
Page 146 of 224

NOODGEVALLEN
144
ALS DE ACCU
LEEG IS 36)
BELANGRIJK De beschrijving voor het
opladen van de accu geldt slechts ter
informatie. Geadviseerd wordt contact
op te nemen met het Fiat
Servicenetwerk om deze
werkzaamheden te laten uitvoeren.
BELANGRIJK Wacht, nadat de
contactsleutel naar STOP is gedraaid
en het bestuurdersportier is gesloten,
minstens een minuut voordat u de
elektrische voeding van de accu
loskoppelt en vervolgens weer aansluit.
Het verdient aanbeveling de accu
langzaam en met een lage
stroomsterkte ongeveer 24 uur op te
laden. De accu langer opladen, kan de
accu beschadigen.
Versies zonder Start&Stop
(voor bepaalde versies/markten)
Ga als volgt te werk om de accu op te
laden:
❒ koppel de klem los van de minpool
van de accu;
❒ sluit de kabels van de lader aan op
de klemmen van de accu, met
inachtneming van de juiste polariteit;
❒ schakel de acculader in;
❒ schakel na het opladen eerst de
acculader uit alvorens de accu los te
koppelen;
❒ sluit de klem weer op de minpool
van de accu aan.
Versies zonder Start&Stop
(voor bepaalde versies/markten)
Ga als volgt te werk om de accu op te
laden:
❒ koppel de stekker A fig. 132 van de
accusensor C op de minklem D van
de accu los (door op de knop B te
drukken);
132DVDF0S0127c
❒ sluit de pluskabel van de acculader
aan op de plusklem E fig. 133 van
de accu en de minkabel op de klem
van de sensor D zoals aangegeven
in de figuur;
❒ schakel de acculader in; Schakel na
het opladen de acculader uit;
❒ sluit na de acculader te hebben
afgekoppeld de stekker A
weer aan op de sensor C zoals
getoond fig. 132.
133DVDF0S0128c
Page 161 of 224

159
Ga hiervoor als volgt te werk: maak de
stekker A fig. 142 (door het indrukken
van knop B) van de sensor C voor
bewaking van de accustatus op de
minklem D van de accu los. Deze
sensor mag nooit van de accu
losgemaakt worden, behalve als de
accu wordt vervangen.
BELANGRIJK Wacht, nadat de
contactsleutel naar STOP is gedraaid
en het bestuurdersportier is gesloten,
minstens een minuut voordat u de
elektrische voeding van de accu
loskoppelt en vervolgens weer aansluit
142DVDF0S0157c
ACCU
39) 24) 3)
Het voertuig is voorzien van een
onderhoudsarme accu: onder normale
gebruiksomstandigheden hoeft er niet
bijgevuld te worden met elektrolyt en
gedestilleerd water.
ACCULADING EN
ELEKTROLYTNIVEAU
CONTROLEREN
De werkzaamheden moeten
uitgevoerd worden zoals beschreven in
dit Instructieboek en uitsluitend door
gespecialiseerd personeel.
Het bijvullen mag uitsluitend door
gespecialiseerd personeel bij een Fiat
Servicenetwerk worden verricht.
DE ACCU VERVANGEN
Vervang indien nodig de accu door
een andere originele accu met
dezelfde specificaties.
Als de accu vervangen wordt door
een accu met andere specificaties,
dan zijn de onderhoudsintervallen die
in het “Onderhoudsschema” van dit
hoofdstuk zijn vermeld, niet meer
geldig.
Volg de aanwijzingen van de fabrikant
van de accu voor het onderhoud.
STILSTAND VAN HET
VOERTUIG
(VOERTUIGEN MET
START&STOP
SYSTEEM)
Als het voertuig enige tijd niet gebruikt
wordt (of als de accu wordt
vervangen), moet speciale aandacht
besteed worden aan het loskoppelen
van de stroomvoorziening van de
accu.
Page 186 of 224

TECHNISCHE GEGEVENS
184
BRANDSTOFVERBRUIK - CO2 EMISSIES
De gegevens over het brandstofverbruik die vermeld zijn in de tabel zijn bepaald op basis van de typegoedkeuringstests in
overeenstemming met specifieke Europese Richtlijnen.
CO
2 S-EMISSIE EN VERBRUIK VOLGENS DE HUIDIGE EUROPESE RICHTLIJN
0.9 TwinAir 60 HP Start&Stop* 4.6 3.4 3.8 88
0.9 TwinAir 65 HP Start&Stop 5.2 3.5 4.1 96
0.9 TwinAir 80 HP Start&Stop* 4.5 3.4 3.8 88
0.9 TwinAir 80 HP Dualogic 4.4 3.4 3.8 88
0.9 TwinAir 85 HP Start&Stop 4.6 3.4 3.8 90
0.9 TwinAir 85 HP Dualogic 4.3 3.5 3.8 88
0.9 TwinAir 105 HP Start&Stop 5.5 3.5 4.2 99
1.2 8V 69 HP 6.2 4.2 4.9 115
1.2 8V 69 HP Start&Stop 5.5 4.3 4.7 110
1.2 8V 69 HP Dualogic 6.0 4.1 4.8 111
1.2 8V 69 HP Dualogic Start&Stop 5.4 4.0 4.5 105
1.2 8V 69 HP LPG 6.3 (**) / 8.1 (***) 4.3 (**) / 5.5 (***) 5.0 (**) / 6.5 (***) 117 (**) / 104 (***)
1.2 8V 69 HP EVO2 S&S 4.8 4.0 4.3 99
1.4 16V 100 HP* 7.7 5.1 6.1 140
1.4 16V 100 HP Dualogic* 7.1 5.0 5.8 135
1.4 16V 100 HP Dualogic Start&Stop* 6.7 5.0 5.6 130
1.3 16V Multijet 95 HP Start&Stop EURO 5 4.6 3.0 3.6 95
1.3 16V 78 HP / 95 HP EURO 6 4.1 3.0 3.4 89
VersiesStad
liter/100 kmBuitenwegen
liter/100 kmGecombineerd
liter/100 kmCO2 -emissies
g/km
*Voor bepaalde versies/markten (**) Benzine (***) LPG
De verbruikscijfers in de tabel hebben betrekking op de AUTO-ECO-werkingslogica van de 1.2 8V Dualogic en de AUTO-werkingslogica van
de 1.4 16V Dualogic. De CO
2-emissiegegevens hebben betrekking op het gecombineerde gebruik.
Page 193 of 224

191
20)
Let op bij het monteren van aanvullende spoilers, lichtmetalen
velgen of niet originele wieldeksels: deze kunnen namelijk de
ventilatie van de remmen beperken, wat de remefficiëntie tijdens
hard remmen, herhaald remmen en op lange afdalingen
beïnvloedt. Let erop dat de slag van de pedalen nergens door
wordt belemmerd (matten, enz.).
21) BRANDSTOF TANKEN
•Breng geen open vuur of brandende sigaretten in de buurt van
de vulopening van de tank: brandgevaar. Kom niet te dicht met
het gezicht bij de vulopening, om geen schadelijke dampen in te
ademen.
•Tijdens normaal onderhoud bereikt de katalysator hoge
temperaturen; daarom moet de auto niet worden geparkeerd op
ontvlambare materialen (gras, droge bladeren, dennenaalden,
etc.): brandgevaar.
•Maak geen gebruik van een mobiele telefoon in de buurt van
de benzinepomp: brandgevaar.
22) VEILIGHEIDSGORDELS - GORDELSPANNERS
•Druk tijdens het rijden niet op de knop om de veiligheidsgordel
te openen.
•Onthoud dat passagiers op de achterbank die geen gordel
dragen bij een ongeval blootgesteld worden aan een groot risico
en bovendien een gevaar opleveren voor de inzittenden voorin.
•De gordelspanner kan slechts één maal gebruikt worden.
Neem contact op met het Fiat Servicenetwerk om de
gordelspanners te laten vervangen nadat ze in werking zijn
getreden.
(GAAT DOOR)
PERSOONLIJKE VEILIGHEID
(DOORGEGAAN)
De parkeersensoren dienen als hulp voor de bestuurder, die
echter nooit zijn aandacht mag laten verslappen tijdens
potentieel gevaarlijke manoeuvres, ook al worden ze met lage
snelheden verricht.
19) START&STOP SYSTEEM
•Raadpleeg steeds het Fiat Servicenetwerk alvorens de accu
te vervangen. Vervang de accu door een exemplaar van
hetzelfde type (HEAVY DUTY) en met dezelfde specificaties.
•Controleer alvorens de motorkap te openen of de motor is
afgezet en of de contactsleutel in de stand STOP staat. Volg
de instructies op die zijn aangegeven op het plaatje op de
voorste traverse. Wij adviseren om de contactsleutel te
verwijderen als er zich nog inzittenden in de auto bevinden.
Alle inzittenden moeten uit de auto stappen nadat de
contactsleutel is uitgenomen of naar de STOP-stand is
gedraaid.
Controleer tijdens het tanken of de motor is afgezet en of de
contactsleutel in de STOP-stand staat.
•Als bij voertuigen met een Dualogic versnellingsbak de
motor automatisch op een helling is afgezet, dan moet hij
gestart worden door de versnellingspook
naar + of – te verplaatsen zonder –het rempedaal los te
laten.
Als bij modellen met een Dualogic versnellingsbak ook de Hill
Holder-functie aanwezig is, zal bij het stoppen op een helling
de motor niet automatisch afgezet worden, om deze functie
beschikbaar te stellen, die alleen werkt als de motor draait.
•Als een comfortabele temperatuur prioritair is, dan kan het
Start&Stop-systeem worden uitgeschakeld zodat de
klimaatregeling kan blijven werken.
Page 201 of 224

199(GAAT DOOR)
PERSOONLIJKE VEILIGHEID
(DOORGEGAAN)
•Start de motor niet wanneer de auto wordt gesleept.
•Het sleepoog (voor/achter) mag uitsluitend worden gebruikt voor
het slepen op wegen in geval van nood. Het is toegestaan de auto
over korte afstanden te slepen m.b.v. geschikte middelen conform
de verkeerswetgeving (starre stang), om de auto over de weg te
verplaatsen om hem gebruiksklaar te maken voor het slepen of
voor transport met takelwagen. Het sleepoog MAG NIET worden
gebruikt om voertuigen off-road (d.w.z. onverharde wegen) te
slepen of waar hindernissen zijn en/of voor het slepen met kabels
of andere niet-starre hulpmiddelen. In overeenstemming met
bovengenoemde voorwaarden, moeten er voor het slepen twee
voertuigen worden gebruikt (een slepend en een gesleept
voertuig), die zich beide zo veel mogelijk op één lijn bevinden.
38) ELEKTRONISCHE CRUISE CONTROL
•Beweeg de versnellingspook nooit naar de vrijstand terwijl het
systeem actief is.
• Indien zich een storing van het systeem voordoet, contact
opnemen met het Fiat Servicenetwerk.
• De elektronische Cruise Control kan gevaarlijk zijn als het
systeem geen constante snelheid kan handhaven. In bepaalde
omstandigheden kan de snelheid overmatig zijn, hetgeen kan
leiden tot verlies van controle over het voertuig en ongevallen.
Gebruik het systeem niet in druk verkeer of op bochtig, met ijzel
of sneeuw bedekt of glad wegdek.
39) ONDERHOUD - VLOEISTOFNIVEAUS CONTROLEREN
•Rook nooit tijdens het uitvoeren van werkzaamheden in de
motorruimte: er kunnen ontvlambare gassen en dampen
vrijkomen die brand kunnen veroorzaken. •Als een hoofdzekering voor veiligheidsinrichtingen
(airbagsysteem, remsysteem), motorsysteem
(motor, versnellingsbak) of stuurinrichting doorbrandt, neem dan
contact op met het Fiat Servicenetwerk.
36) ACCU OPLADEN
•Accuvloeistof is giftig en corrosief:
vermijd contact met huid en ogen. Het opladen van de accu
moet worden uitgevoerd in een goed geventileerde ruimte, ver
van open vuur en vonken: brand- en ontploffingsgevaar.
•Probeer nooit een bevroren accu op te laden: ontdooi eerst
de accu om ontploffing ervan te voorkomen.
Als de accu bevroren is geweest, moet door vakbekwaam
personeel worden gecontroleerd of de cellen niet beschadigd
zijn en of de behuizing geen scheuren vertoont, waardoor de
giftige en corrosieve vloeistof kan weglekken.
37) SLEPEN VAN DE AUTO
•Maak voor de montage van het sleepoog de schroefdraad
zorgvuldig schoon. Controleer of het sleepoog volledig op de
schroefdraadpen is gedraaid alvorens de auto te slepen.
•Alvorens te slepen, moet de contactsleutel op MAR en
vervolgens op STOP worden gezet, zonder de sleutel uit het
contactslot te nemen. Als de sleutel uit het contactslot wordt
genomen, wordt automatisch het stuurslot ingeschakeld
waardoor het voertuig niet kan worden bestuurd.
•Vergeet niet dat tijdens het slepen de rem- en
stuurbekrachtiging niet werken, waardoor meer kracht nodig is
voor de bediening van het rempedaal en het stuurwiel.
•Gebruik voor het slepen geen flexibele kabels en vermijd
bruuske bewegingen.
•Zorg ervoor dat tijdens het slepen er geen onderdelen door de
sleepverbinding kunnen worden beschadigd.
•Tijdens het slepen van het voertuig moeten alle specifieke
verkeersvoorschriften in acht genomen worden, zowel voor wat
betreft de sleepvoorziening als het gedrag op de weg.