FIAT 500 2019 Instructieboek (in Dutch)
Manufacturer: FIAT, Model Year: 2019, Model line: 500, Model: FIAT 500 2019Pages: 244, PDF Size: 6.18 MB
Page 101 of 244

Frontairbag passagierszijde en kinderzitjes: BELANGRIJK
69F0S1025
99
Page 102 of 244

Knie-airbag bestuurder
(voor bepaalde versies/markten)
Deze bestaat uit een onmiddellijk
opblaasbaar kussen dat in een speciale
ruimte C onder de onderste
afschermkap van de stuurkolom fig. 70
is geplaatst, op kniehoogte van de
bestuurder. Deze biedt extra
bescherming voor de bestuurder in het
geval van een frontale botsing.
Uitschakeling van de airbags aan
passagierszijde: frontairbag en
zijairbag
106) 107) 108)
(voor bepaalde versies/markten)
Het lampje A fig. 71 in het midden van
het dashboard blijft continu branden tot
de passagiersairbag en de frontzijairbag
aan passagierszijde weer worden
ingeschakeld (voor bepaalde
versies/markten).BELANGRIJK Voor het handmatig
uitschakelen van de frontzijairbag en de
frontairbag aan de passagierszijde
(voor bepaalde versies/markten) wordt
verwezen naar de paragraaf “Display” in
het hoofdstuk “Kennismaking met het
instrumentenpaneel”.
ZIJAIRBAGS -
HOOFDAIRBAGS
Om de bescherming van de inzittenden
in geval van een flankbotsing te
vergroten, is de auto uitgerust met in de
stoel gemonteerde zijairbags (voor
bepaalde versies/markten) en
hoofdairbag (voor bepaalde versies/
markten).
Zijairbags beschermen de inzittenden
bij middelzware/zware zijdelingse
aanrijdingen, door de airbag tussen de
inzittende en de interieurdelen van de
zijdelingse structuur van de auto op
te blazen.Als de zijairbags niet worden
opgeblazen bij andere soorten
ongevallen (botsingen opzij, achterop,
over de kop slaan enz.), betekent dit
niet dat het systeem slecht functioneert.
Zijairbag
Deze bestaan uit twee onmiddellijk
opblaasbare kussens die zich in de
rugleuning van de voorstoelen bevinden
fig. 72 en die het bekken, de borst en
schouders van de inzittenden bij
middelzware flankbotsingen
beschermen.
70F0S0105
71F0S0389
72F0S0087
100
VEILIGHEID
Page 103 of 244

Hoofdairbag
Deze bestaan uit twee hoofdairbags die
onder de zijkant van de dakbekleding
zitten en afgedekt zijn met speciale
afwerkingselementen fig. 73. De
hoofdairbags bieden bescherming aan
het hoofd van de inzittenden voorin
en achterin bij een zijdelingse botsing,
dankzij het grote oppervlak dat ze in
opgeblazen toestand beslaan.
Belangrijke opmerkingen
Het systeem biedt de beste
bescherming bij een zijdelingse botsing
als de passagier correct op zijn stoel
zit, zodat de hoofdairbag zo goed
mogelijk opgeblazen kan worden.De frontairbags en/of zijairbags kunnen
geactiveerd worden bij krachtige stoten
aan de onderzijde van de carrosserie
(bijv. heftige botsing tegen drempels of
stoepranden, grote gaten of
verzakkingen in het wegdek etc.).
Als de airbag geactiveerd wordt,
ontsnapt een kleine hoeveelheid
poeder. Dit poeder is niet schadelijk en
duidt niet op het begin van een brand.
Verder kan het oppervlak van de
opgeblazen airbag en het interieur van
het voertuig zijn bedekt met een fijn
poederlaagje: dit poeder kan irriterend
zijn voor ogen en huid. Na aanraking
onmiddellijk wassen met water en
neutrale zeep.
De controle, reparatie en vervanging
van airbags moeten door het Fiat
Servicenetwerk worden uitgevoerd. Als
de auto wordt gesloopt, moet het
airbagsysteem onbruikbaar worden
gemaakt door het Fiat Servicenetwerk.
Gordelspanners, frontairbags en
zijairbags worden op verschillende
manieren geactiveerd, afhankelijk van
het type botsing. Als een of meerdere
van deze voorzieningen niet in werking
treden, dan duidt dat niet op een
storing in het systeem.Als een of meerdere
veiligheidsvoorzieningen zijn
geactiveerd ten gevolge van een
ongeval, neem dan contact op met het
Fiat Servicenetwerk om deze
veiligheidsvoorzieningen te laten
vervangen en om de werking van het
systeem te laten controleren.
109) 110) 111) 112) 113) 114) 115) 116) 117) 118)
119) 120)
BELANGRIJK
102)Breng geen stickers of andere
voorwerpen op het stuurwiel, op het
dashboard in de zone van de
passagiersairbag, op de zijkant van de
dakbekleding en op de stoelen aan. Plaats
nooit voorwerpen (bijv. mobiele telefoons)
op het dashboard aan passagierszijde,
omdat deze het correct openen van de
airbag kunnen hinderen en tevens de
inzittenden ernstig kunnen verwonden.
103)Rijd altijd met de handen op de rand
van het stuurwiel zodat de airbag indien
nodig ongehinderd opgeblazen kan
worden. Rijd niet met uw bovenlichaam
over het stuurwiel gebogen, maar zit
rechtop met uw rug stevig tegen de
rugleuning.
73F0S0106
101
Page 104 of 244

104)Plaats NOOIT een kinderzitje
achterstevoren op de passagiersstoel van
auto's met een actieve passagiersairbag.
Bij een ongeval, hoe klein ook, kan de
airbag ernstig letsel en zelfs de dood van
het kind tot gevolg hebben.
105)Plaats NOOIT een kinderzitje tegen de
rijrichting in op de passagiersstoel van
auto's met een actieve passagiersairbag.
Bij een ongeval, hoe klein ook, kan de
airbag dodelijk letsel van het kind tot gevolg
hebben. Het is raadzaam kinderen altijd in
kinderzitjes op de achterbank te vervoeren:
bij een ongeval biedt de achterbank de
meeste bescherming.
106)Bij sommige versies gaat, in het geval
van een storing van de led
(bevindt
zich op het dashboard), de controlelamp
op het instrumentenpaneel branden en
worden de airbags aan de passagierszijde
uitgeschakeld.107)Het
lampje van de airbag geeft de
status aan van de passagiersbescherming.
Als het lampje uit is, is de zijairbag van de
passagier actief: gebruik het
instellingenmenu om deze zijairbag uit te
schakelen (in dat geval gaat de led
branden). Wanneer de motor wordt gestart
(sleutel in stand MAR), brandt het
waarschuwingslampje gedurende ongeveer
8 seconden, als ten minste 5 seconden
na de vorige uitschakeling zijn verstreken.
Als dit niet het geval is, neem dan contact
op met het Fiat Servicenetwerk. Als de
motor binnen 5 seconden opnieuw wordt
in-/uitgeschakeld, kan het
waarschuwingslampje gedoofd blijven.
Controleer in dit geval de correcte werking
van het lampje, zet de motor af, wacht
minstens 5 seconden en start de motor
weer. Het controlelampje kan met
verschillende lichtsterkte branden,
afhankelijk van de voertuigcondities. De
lichtsterkte kan ook tijdens dezelfde
sleutelcyclus variëren. Als de contactsleutel
in stand MAR gedraaid is, gaat het
waarschuwingslampje
gedurende
enkele seconden branden, vervolgens als
de passagiersairbag actief is moet het
doven.108)Als een kind op de voorstoel in een
tegen de rijrichting gemonteerd kinderzitje
vervoerd moet worden, dan is het verplicht
om de frontairbag aan de passagierszijde
uit te schakelen. Verzeker u ervan dat deze
daadwerkelijk uitgeschakeld is door te
controleren of het speciale
waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel brandt. Bovendien
moet de passagiersstoel zo ver mogelijk
naar achteren zijn geschoven om te
voorkomen dat het kinderzitje eventueel in
aanraking komt met het dashboard.
109)Storing van het
waarschuwingslampje wordt aangeduid
door de inschakeling van het symbool
storing airbag en een speciaal bericht op
het display van het instrumentenpaneel (of,
bij bepaalde versies, door de inschakeling
van een knipperend waarschuwingslampje
voor een algemene storing). In dergelijke
gevallen kan het lampje
mogelijk geen
storingen in de veiligheidssystemen
aangeven. Laat het systeem onmiddellijk
controleren door het Fiat Servicenetwerk
alvorens verder te rijden.
110)Gebruik geen stoelhoezen op
voorstoelen met zijairbags.
111)Reis niet met voorwerpen op schoot
of voor de borst en houd niets in de mond
(pijp, pen, enz.): deze kunnen ernstig
letsel veroorzaken als de airbag in werking
treedt.
112)Laat na diefstal of poging tot diefstal,
vandalisme of overstromingen het
airbagsysteem door het Fiat
Servicenetwerk controleren.
102
VEILIGHEID
Page 105 of 244

113)Als de contactsleutel in stand MAR
staat of wanneer de motor is uitgezet,
kunnen de airbags ook geactiveerd worden
als de auto door een andere auto wordt
aangereden. Daarom mag, wanneer de
passagiersairbag is ingeschakeld, en ook al
staat de auto stil, GEEN tegen de
rijrichting in gemonteerd kinderzitje op de
voorstoel gemonteerd worden. Als bij
een botsing de airbag wordt opgeblazen,
kan dit leiden tot ernstig letsel en zelfs
tot de dood van het kind. Daarom moet de
passagiersairbag altijd uitgeschakeld
worden als een kinderzitje tegen de
rijrichting in gemonteerd wordt op de
voorste passagiersstoel. Bovendien moet
de voorste passagiersstoel zo ver mogelijk
naar achteren zijn geschoven om te
voorkomen dat het kinderzitje eventueel in
aanraking komt met het dashboard.
Schakel de passagiersairbag onmiddellijk
weer in als het kinderzitje is verwijderd.
Onthoud tevens dat als de sleutel in de
stand STOP staat, bij een ongeval geen
enkel veiligheidssysteem (airbags of
gordelspanners) geactiveerd wordt. In dat
geval duidt de uitgebleven activering niet
op een storing van het systeem.
114)Als de contactsleutel in stand MAR
gedraaid is, gaat het waarschuwingslampje
gedurende enkele seconden branden,
vervolgens als de passagiersairbag actief is
moet het doven.
115)Reinig de stoelen niet met water of
stoom onder druk (met de hand of in een
automatisch wasapparaat).116)De activeringsdrempel van de airbag
is hoger dan die van de gordelspanners. Bij
aanrijdingen die tussen deze twee
drempelwaarden liggen, treden alleen de
gordelspanners in werking.
117)Hang geen harde voorwerpen aan de
kledinghaken of de steunhandgrepen.
118)De airbag vervangt niet de
veiligheidsgordels, maar verhoogt hun
doeltreffendheid. Omdat de frontairbags
niet worden ingeschakeld bij frontale
botsingen bij lage snelheden, zijdelingse
botsingen, botsingen achterop en over de
kop slaan, worden de inzittenden in die
gevallen uitsluitend door de
veiligheidsgordels beschermd, die dus altijd
gedragen moeten worden.
119)Steun niet met het hoofd, de armen of
de ellebogen tegen het portier, de ruiten
of in het gebied van de hoofdairbag om
mogelijke verwondingen tijdens het
opblazen te voorkomen.
120)Steek nooit het hoofd, de armen of
ellebogen uit het raam.
103
Page 106 of 244

STARTEN EN RIJDEN
Laten we eens kijken naar het "hart"
van het voertuig: dan kunt u zien hoe u
het potentieel ervan optimaal kunt
benutten.
We zullen u laten zien hoe u het
voertuig in elke situatie veilig kunt
besturen, zodat het een echte "maatje"
voor u kan zijn, waarbij het comfort
en de portefeuille niet vergeten worden.DE MOTOR STARTEN ....................105
DE AUTO PARKEREN .....................106
HANDGESCHAKELDE
VERSNELLINGSBAK ......................107
DUALOGIC-
VERSNELLINGSBAK ......................108
ELEKTRISCHE
STUURBEKRACHTIGING
DUALDRIVE ....................................109
START&STOP-SYSTEEM ................110
SPEED LIMITER ..............................112
ELEKTRONISCHE
CRUISE-CONTROL.........................113
PARKEERSENSOREN.....................115
TIPS VOOR HET RIJDEN ................117
TANKEN..........................................118
EEN AANHANGER TREKKEN .........121
104
STARTEN EN RIJDEN
Page 107 of 244

DE MOTOR STARTEN
121) 122)
36) 37) 39) 40)
Alvorens de motor te starten, de stoel,
achteruitkijkspiegels, buitenspiegels
instellen en de veiligheidsriem correct
vastmaken.
Trap nooit het gaspedaal in om de
motor te starten.
De functies Start&Stop, ECO en AUTO
worden automatisch geactiveerd als
de motor wordt gestart.
BENZINEVERSIES
De motor starten
Ga als volgt te werk:
trek de handrem aan en zet de
versnellingspook in de vrijstand;
trap het koppelingspedaal volledig in
zonder het gaspedaal aan te raken;
draai de contactsleutel naar AVV en
laat deze los zodra de motor start.
Als de motor niet bij de eerste poging
start, draai dan de contactsleutel naar
de stand STOP alvorens de procedure
te herhalen.Als, met de contactsleutel in de stand
MAR, het lampje of het symbool
op
het instrumentenpaneel samen met
het lampje
blijft branden, draai dan
de sleutel naar STOP en weer terug
naar MAR. Als het lampje blijft branden,
probeer dan met de andere bij het
voertuig geleverde sleutels.
Neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk als de motor nog
steeds niet gestart kan worden.
VERSIES MET
DUALOGIC-
VERSNELLINGSBAK
123)
Door middel van het systeem kan de
motor gestart worden met zowel een
ingeschakelde versnelling als met
de vrijstand (N). Het rempedaal moet
echter altijd ingetrapt worden als een
andere versnelling dan de vrijstand
is ingeschakeld. Het wordt daarom
aangeraden de versnellingspook in de
vrijstand (N) te zetten voordat de motor
wordt gestart.
LPG-VERSIES
De motor wordt altijd op benzine
gestart, ongeacht de eerder
geselecteerde gekozen modus.
38)
BELANGRIJK
121)Het is gevaarlijk om de motor in
afgesloten ruimten te laten draaien. De
motor verbruikt zuurstof en de
uitlaatgassen van de motor bevatten
kooldioxide, koolmonoxide en andere
giftige gassen.
122)Onthoud dat de rembekrachtiging en
de elektrische stuurbekrachtiging niet
werken zolang de motor niet is gestart; om
die reden is meer kracht benodigd voor
de bediening van het rempedaal en het
stuur.
123)Als de motor niet met een
ingeschakelde versnelling start, zal de
mogelijk gevaarlijke situatie wegens het feit
dat de versnellingsbak automatisch in de
vrijstand is gezet, door een geluidssignaal
worden aangegeven.
BELANGRIJK
36)Tijdens de eerste gebruiksperiode
adviseren wij om overmatige belasting van
de auto te voorkomen (bijvoorbeeld hard
accelereren, lang rijden met hoge toeren,
abrupt remmen, enz.).
37)Laat de contactsleutel nooit in de stand
MAR staan als de motor is afgezet, zodat
de accu niet onnodig wordt ontladen.
38)Daarom moet er altijd voldoende
benzine in de tank zitten om de
benzinepomp te beschermen en tijdelijke
overschakeling van LPG naar benzine
te garanderen.
105
Page 108 of 244

39)Probeer, onder geen enkele
omstandigheid, de motor te starten door
de auto te duwen, te slepen of van een
helling af te laten rijden. Hierdoor kan
brandstof in de katalysator terechtkomen
die hierdoor onherstelbaar beschadigd
wordt.
40)Even snel gas geven voordat de motor
wordt uitgezet heeft geen enkel nut, verspilt
brandstof en is, vooral voor motoren met
turbocompressor, schadelijk.DE AUTO PARKEREN
Ga bij het parkeren en verlaten van de
auto als volgt te werk:
schakel een versnelling in (1e
versnelling als op een helling omhoog
wordt geparkeerd en achteruit bij een
helling omlaag) en zet de wielen iets
gedraaid;
zet de motor af en trek de handrem
aan;
verwijder altijd de contactsleutel.
Als de auto op een steile helling wordt
geparkeerd, blokkeer de wielen dan
met wiggen of stenen.
Laat de contactsleutel niet in de stand
MAR staan om te voorkomen dat de
accu leeg raakt. Verwijder altijd de
contactsleutel als de auto wordt
verlaten.
Versies met Dualogic-
versnellingsbak
Om veilig te parkeren moet de 1
e
versnelling of de achteruit (R)
ingeschakeld worden, met uw voet op
het rempedaal en, op een helling,
moet de handrem worden
aangetrokken.
Wacht, voordat het rempedaal wordt
losgelaten, tot P op het display
verschijnt.BELANGRIJK Verlaat de auto NOOIT
met de versnellingsbak in de vrijstand
(of, bij versies met automatische
versnellingsbak, zonder eerst
de keuzehendel op P te hebben
geplaatst).
HANDREM
124) 125) 126)
De handrem fig. 74 bevindt zich tussen
de voorstoelen.
Inschakelen handrem
Om de handrem in te schakelen de
hefboom omhoog trekken tot de auto
niet meer kan bewegen.
Bij aangetrokken handrem en
contactsleutel in de stand MAR, gaat
het waarschuwingslampje
op
het instrumentenpaneel branden.
74F0S0048
106
STARTEN EN RIJDEN
Page 109 of 244

Uitschakelen handrem
Ga als volgt te werk om de handrem uit
te schakelen:
trek de handrem iets omhoog en
druk op de ontgrendelknop A fig. 74;
druk knop A in, houd deze ingedrukt
en plaats de hendel omlaag. Het
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel zal doven.
Trap het rempedaal in terwijl de
handrem wordt uitgeschakeld, om te
voorkomen dat de auto onbedoeld
beweegt.
BELANGRIJK
124)De auto moet geremd worden na
enkele klikken van de hendel; indien niet,
neem dan contact op met het Fiat
Servicenetwerk om hem te laten afstellen.
125)Laat kinderen nooit zonder toezicht
in het voertuig achter. Verwijder altijd de
contactsleutel als de auto wordt verlaten
en neem deze mee.
126)In geval van parkeermanoeuvres op
wegen met een helling, moeten de
voorwielen naar het trottoir worden
gedraaid (bij het parkeren op een helling
omlaag), of in de tegenovergestelde
richting als het voertuig op een helling
omhoog is geparkeerd. Als de auto op een
steile helling wordt geparkeerd, blokkeer
de wielen dan met wiggen of stenen.
HANDGESCHAKELDE
VERSNELLINGSBAK
(voor bepaalde versies/markten)
127)
41)
Trap, om de versnellingen in te
schakelen, het koppelingspedaal
volledig in en plaats de pook in de
gewenste stand (het schakelschema is
aangegeven op de pookknop fig. 75).
Bij auto's met een versnellingsbak
met zes versnellingen kan de 6e
versnelling worden gekozen door de
pook naar rechts te duwen om te
voorkomen dat per ongeluk de 4e
versnelling wordt ingeschakeld.
Hetzelfde geldt bij het schakelen van de
6
enaar de 5eversnelling.Om de achteruitversnelling R te kiezen
vanuit de vrijstand, trekt u de ring A
fig. 75 onder de knop omhoog en
beweegt u de pook naar rechts en naar
achteren.
BELANGRIJK De achteruit kan
uitsluitend bij stilstaand voertuig worden
ingeschakeld. Wacht bij draaiende
motor minstens 2 seconden met het
koppelingspedaal helemaal ingetrapt
alvorens de achteruit in te schakelen,
om beschadiging aan de tandwielen te
voorkomen.
BELANGRIJK Het koppelingspedaal
mag uitsluitend voor het schakelen
gebruikt worden. Laat tijdens het rijden
de voet nooit, zelfs niet licht, op het
koppelingspedaal rusten. Bij bepaalde
versies/markten kan de regelelektronica
van het koppelingspedaal een foutieve
rijstijl als een defect interpreteren.
BELANGRIJK
127)Trap het koppelingspedaal helemaal
in om op juiste wijze te schakelen. Daarom
is het van fundamenteel belang dat er
niets onder het pedaal ligt: let erop dat de
matten vlak liggen en dat ze de slag van de
pedalen niet hinderen.
75F0S0597
107
Page 110 of 244

BELANGRIJK
41)Rijd niet met de hand op de
versnellingspook aangezien de
uitgeoefende druk, hoe licht ook, na
verloop van tijd kan leiden tot slijtage van
de interne onderdelen van de
versnellingsbak.
DUALOGIC-
VERSNELLINGSBAK
(voor bepaalde versies/markten)
42) 44)
BEDIENINGSWIJZE
HANDMATIGE BEDIENING
In deze modus beslist de bestuurder
zelf wanneer hij zal schakelen;
Ga als volgt te werk:
trap het rempedaal in;
de motor starten;
duw de versnellingspook A fig. 76
naar (+) om de eerste versnelling in
te schakelen (vanuit N of R kan de pook
ook in de middelste stand worden
gezet) of in R om de achteruitversnelling
in te schakelen;
laat het rempedaal los en trap het
gaspedaal in;
duw tijdens het rijden de
versnellingspook A naar (+) om op te
schakelen of naar (–) om terug te
schakelen.
AUTOMATISCHE BEDIENING
(AUTO)
In deze modus beslist het systeem
wanneer zal worden geschakeld.
Ga als volgt te werk:
trap het rempedaal in
start de motor
duw de versnellingspook naar A/M
-om de automatische modus in te
schakelen of naar R-om de
achteruitversnelling te kiezen.
laat het rempedaal los en trap het
gaspedaal in.
ECO-functie
De ECO-functie, die de werking van de
versnellingsbak optimaliseert en het
brandstofverbruik beperkt, kan alleen
worden ingeschakeld bij de
automatische werking. Schakel de
functie in door op de knop E fig. 76 op
het paneel van de versnellingsbak
drukken.
76F0S0576
108
STARTEN EN RIJDEN