FIAT DUCATO BASE CAMPER 2018 Instructieboek (in Dutch)
Manufacturer: FIAT, Model Year: 2018, Model line: DUCATO BASE CAMPER, Model: FIAT DUCATO BASE CAMPER 2018Pages: 316, PDF Size: 14.76 MB
Page 31 of 316

GROOTLICHTSIGNAAL
Trek de hendel naar het stuurwiel (1e
instabiele stand) fig. 53 ongeacht de
stand van de ring. Het
controlelampje op het
instrumentenpaneel gaat branden.
AUTOMATISCH
GROOTLICHT
Om andere weggebruikers niet te
verblinden, wordt het grootlicht
automatisch uitgeschakeld wanneer er
voertuigen uit de tegengestelde richting
naderen of wanneer u achter een
voertuig in dezelfde richting rijdt.
Het systeem wordt geactiveerd via het
menu-item en door de lichtschakelaar
in de stand
te draaien.Wanneer het grootlicht voor het eerst
wordt ingeschakeld door aan de hendel
te trekken, wordt de functie geactiveerd
en wordt het symbool
weergegeven; als het grootlicht
ook daadwerkelijk aan is, wordt ook het
betreffende blauwe
waarschuwingslampje
weergegeven.
Als de rijsnelheid hoger dan 40 km/h is
en de functie ingeschakeld is, wordt
deze uitgeschakeld wanneer de hendel
opnieuw naar de grootlichtstand wordt
getrokken.
Als de rijsnelheid lager dan 15 km/h is
en de functie ingeschakeld is, schakelt
deze functie het grootlicht uit. Als de
hendel opnieuw naar de grootlichtstand
wordt getrokken, wordt dit
geïnterpreteerd als verzoek om continu
brandend grootlicht en dus gaat het
blauwe waarschuwingslampje
op
het dashboard branden en brandt
het grootlicht zolang de snelheid niet
boven 40 km/h komt. De functie wordt
weer automatisch ingeschakeld zodra
de snelheid boven 40 km/h komt
.
Als in deze fase opnieuw aan de hendel
wordt getrokken, om uitschakeling
van het grootlicht te verzoeken, blijft de
functie uitgeschakeld en gaat ook het
grootlicht uit.Draai de ring naar de
stand fig. 51
om de automatische functie uit te
schakelen.
32) 33)
PARKEERLICHTEN
Deze lichten kunnen alleen worden
ingeschakeld met de contactsleutel in
de stand STOP of verwijderd, door
de linkerring eerst naar de standOen
vervolgens naar de stand
ofte
draaien.
Het
controlelampje op het
instrumentenpaneel gaat branden.
RICHTINGAANWIJZERS
Zet de hendel in de (stabiele) stand fig.
54:
omhoog (stand 1): inschakeling
rechter richtingaanwijzer;
omlaag (stand 2): inschakeling linker
richtingaanwijzer.
Het lampje
ofgaat op het
instrumentenpaneel knipperen.
Wanneer de dagrijlichten zijn
ingeschakeld (bij versies zonder leds en
voor bepaalde versies/markten) en de
richtingaanwijzers worden
ingeschakeld, gaat het desbetreffende
dagrijlicht uit (DRL).
53F1A0067
29
Page 32 of 316

"Rijbaanwisselfunctie"
Zet, als u het verwisselen van rijstrook
wilt aangeven, drukt u de linkerhendel
korter dan een halve seconde lichtjes in
de gewenste stand. De
richtingaanwijzer aan de gekozen kant
knippert vijf maal en wordt vervolgens
automatisch uitgeschakeld.
"FOLLOW ME HOME"
SYSTEEM
Met dit systeem kan de ruimte vóór het
voertuig gedurende een vooringestelde
tijd verlicht worden.
Inschakeling
Trek, met de contactsleutel in de stand
OFF of verwijderd, de hendel naar het
stuurwiel fig. 55 en beweeg deze
binnen 2 minuten na het afzetten van
de motor.Elke keer dat de hendel wordt bediend,
blijft de verlichting 30 seconden langer
branden, tot een maximum van 210
seconden; hierna wordt de verlichting
automatisch uitgeschakeld.
Zolang de functie is ingeschakeld,
brandt het lampje
op het
instrumentenpaneel en wordt het
bijbehorende bericht op het display
weergegeven (zie de paragraaf
“Lampjes en berichten”).
Het controlelampje gaat branden
wanneer de hendel bediend wordt en
blijft branden totdat de functie
automatisch wordt uitgeschakeld.
Telkens als de hendel wordt bediend,
wordt uitsluitend de inschakeltijd van de
verlichting verlengd.Uitschakelen
Houd de hendel langer dan 2 seconden
naar het stuurwiel getrokken fig. 55.
SENSOR AUTOMATISCHE
INSCHAKELING
KOPLAMPEN
(schemersensor)
(voor bepaalde versies/markten)
Deze sensor detecteert de verschillen in
lichtsterkte van de omgeving, op basis
van de lichtgevoeligheid die is ingesteld:
hoe hoger de gevoeligheid, des te
minder buitenlicht er nodig is om de
buitenverlichting in te schakelen.
De gevoeligheid van de schemersensor
kan worden ingesteld in het "Setup-
menu" op het display.
Inschakeling
Draai de ring in de
stand fig. 56:
hierdoor worden, afhankelijk van de
sterkte van het omgevingslicht, het
stadslicht en het dimlicht automatisch
gelijktijdig ingeschakeld.
Uitschakelen
Als de sensor wordt gedeactiveerd
wordt het grootlicht uitgeschakeld en,
na ongeveer 10 seconden, ook het
stadslicht.
De schemersensor is niet in staat om
mist te detecteren. In dat geval moet de
verlichting handmatig ingeschakeld
worden.
54F1A0068
55F1A0069
30
KENNISMAKING MET DE AUTO
Page 33 of 316

BELANGRIJK
31)De dagrijlichten zijn een alternatief voor
het dimlicht in landen waar dit tijdens het
rijden overdag verplicht is, en zijn tevens
toegestaan in landen waar dit niet verplicht
is. De dagrijlichten mogen het dimlicht
niet vervangen tijdens het rijden in het
donker of in tunnels. Het gebruik van de
dagrijlichten wordt geregeld door de
wegenverkeerswetgeving van het land
waar u rijdt. Neem de wettelijke
voorschriften in acht.
32)Het systeem is gebaseerd op
herkenning via een camera. Bijzondere
omgevingsomstandigheden kunnen van
invloed zijn op de correcte herkenning van
de verkeersomstandigheden. Daarom is
de bestuurder altijd verantwoordelijk voor
het correcte gebruik van het grootlicht
van de koplampen in overeenstemming
met de geldende wetten. Draai de ring naar
de
stand fig. 51om de automatische
functie uit te schakelen.33)Als de camera zijn positie verliest door
een variatie in lading, kan het zijn dat het
systeem tijdelijk niet werkt om te zorgen
dat de camera een zelfkalibratie kan
uitvoeren.
KOPLAMPEN
UITLIJNING
LICHTBUNDEL
Een goede afstelling van de koplampen
is belangrijk voor het comfort en de
veiligheid van de bestuurder en alle
overige weggebruikers. De koplampen
moeten juist gericht zijn om de beste
zichtcondities aan alle bestuurders
te garanderen, terwijl met
ingeschakelde koplampen wordt
gereden. Neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk voor controle en
eventuele afstelling.
HOOGTEREGELING
KOPLAMPEN
De hoogteregeling werkt met de
contactsleutel in de stand MAR en
ingeschakelde dimlichten.
Hoogteregeling koplampen
Druk op
ofop het
bedieningspaneel fig. 57.
Het display op het instrumentenpaneel
geeft de ingestelde stand aan.
BELANGRIJK Controleer de afstelling
van de koplampen telkens als het
gewicht of de verdeling van de lading
verandert.
56F1A0070
31
Page 34 of 316

MISTLAMPEN
AFSTELLEN
(voor bepaalde versies/markten)
Neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk voor controle en
eventuele afstelling.
KOPLAMPAFSTELLING IN
HET BUITENLAND
De dimlichten zijn afgesteld voor
gebruik in het land waar het voertuig
oorspronkelijk is gekocht. Als gereden
wordt in landen waar op de andere
weghelft wordt gereden, dient de
richting van de lichtbundel gewijzigd te
worden door een speciale folie op de
koplamp aan te brengen, zodat
verblinding van tegenliggers wordt
voorkomen. Deze folie wordt geleverd
door Lineaccessori MOPAR en is
verkrijgbaar bij werkplaatsen van het
Fiat Servicenetwerk.
PLAFOND-
VERLICHTING
PLAFONDVERLICHTING
VOOR MET SPOTS
Schakelaar A fig. 58 wordt gebruikt om
de plafondverlichting aan en uit te
schakelen. Met schakelaar A in de
middelste stand gaan de lampjes C en
D aan/uit bij het openen/sluiten van
de voorportieren. Met schakelaar A
links ingedrukt zijn de lampjes C en D
altijd uit. Met schakelaar A rechts
ingedrukt blijven de lampjes C en D
altijd ingeschakeld.
De verlichting gaat geleidelijk aan/uit.
Schakelaar B is een spot; bij
uitgeschakelde plafondverlichting gaan
deze spots op de volgende manieren
branden:
links ingedrukt: het lampje C gaat
aan;
rechts ingedrukt: het lampje D gaat
aan.
De tijdregeling stopt automatisch
wanneer de portieren worden
vergrendeld.
Tijdregeling plafondverlichting
Om het in- en uitstappen 's nachts of
bij slechte verlichting te
vereenvoudigen, zijn er bij sommige
versies 2 verschillende tijdregelingen
beschikbaar.
voor het instappen;
voor het uitstappen;
VERWIJDERBARE
PLAFONDVERLICHTING
(voor bepaalde versies/markten)
Deze kan zowel als vast licht en als
elektrische zaklamp gebruikt worden.
Wanneer de verwijderbare lamp in
de vaste houder fig. 59 zit, wordt de
batterij voor de zaklamp automatisch
opgeladen.
MODEMODE
57F1A0326
58F1A0074
32
KENNISMAKING MET DE AUTO
Page 35 of 316

Bij stilstaand voertuig en de
contactsleutel naar STOP gedraaid of
verwijderd, wordt de plafondverlichting
maximaal 15 minuten opgeladen.BEDIENINGS-
ELEMENTEN
ALARMKNIPPERLICHTEN
De lichten worden ingeschakeld door
op schakelaar A fig. 60 te drukken,
ongeacht de stand van de
contactsleutel.
De waarschuwingslampjes
enop
het instrumentenpaneel gaan branden
als deze inrichting is ingeschakeld. Druk
opnieuw op schakelaar A om de
alarmknipperlichten uit te schakelen.Noodremmen
(voor bepaalde versies/markten)
Bij het remmen in noodsituaties worden
de alarmknipperlichten automatisch
ingeschakeld, evenals de
waarschuwingslampjes
enop het
instrumentenpaneel. Deze functie
wordt automatisch uitgeschakeld
wanneer de remwerking weer normaal
is.
MISTLAMPEN
(voor bepaalde versies/markten)
Druk bij ingeschakelde stadslichten op
de
knop fig. 61 om de mistlampen
in te schakelen. Het
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel gaat branden.
Druk nogmaals op de knop om de
lichten uit te schakelen.
59F1A0077
60F1A0306
MODE
61F1A0331
33
Page 36 of 316

MISTACHTERLICHT
Bij ingeschakeld dimlicht of bij
ingeschakeld stadslicht en mistlampen
(voor bepaalde versies/markten) gaan
deze lampen branden als de
knop
fig. 62 wordt ingedrukt. Het
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel gaat branden. Druk
opnieuw op de knop om de lichten uit
te schakelen, of schakel het dimlicht
en/of de mistlampen voor uit (waar
voorzien).
MISTLAMPEN/
MISTACHTERLICHTEN
(Voor 2.3 150 ECOJET-versies)
Bij ingeschakeld dimlicht de knop A fig.
63 gebruiken om de mistlampen
voor/achter als volgt in te schakelen:
eerste keer drukken: de mistlampen
gaan branden, het
waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel gaat branden;
tweede keer drukken: de
mistlampen achter gaan branden, het
waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel gaat branden;
derde keer drukken: de mistlampen
voor/achter gaan uit.
PARKEERLICHTEN
Deze lichten kunnen alleen worden
ingeschakeld met de contactsleutel in
de stand STOP of verwijderd, door
de linkerring eerst naar de standOen
vervolgens naar de stand
ofte
draaien. Het
controlelampje op
het instrumentenpaneel gaat branden.ECO-FUNCTIE
(Voor bepaalde versies/markten)
Druk op de knopECOfig. 63 om deze
functie in te schakelen. Als de functie
is ingeschakeld, zal de bijbehorende led
op de knop gaan branden en worden
een symbool en een bericht op het
display weergegeven.
Deze functie wordt opgeslagen:
wanneer het voertuig opnieuw wordt
gestart, behoudt het systeem de
instelling die het vóór het afzetten van
de motor had. Druk opnieuw op de
ECO-knop om de functie uit te
schakelen en de normale rij-instelling te
herstellen.
In het geval van een storing terwijl de
functie is ingeschakeld, zal het systeem
automatisch deECO-functie
uitschakelen en de normale situatie
herstellen.
ACHTERRUITVER-
WARMING
(voor bepaalde versies/markten)
Druk op de knop A fig. 64 om in te
schakelen. Dit is een tijdgeregelde
functie die na 20 minuten automatisch
uitschakelt.
MODE
62F1A0323
MODE
63F1A0438
34
KENNISMAKING MET DE AUTO
Page 37 of 316

ACCULOSKOPPEL-
FUNCTIE
(ACCUSCHAKELAAR)
(voor bepaalde versies/markten)
De acculoskoppelfunctie wordt
ingeschakeld met de contactsleutel in
de stand BATT, zoals aangegeven in op
het speciale plaatje in de zone die is
aangegeven in fig. 65.Druk, om de contactsleutel naar de
stand BATT te draaien, op de (rode)
knop A fig. 66.
De accu wordt losgekoppeld d.m.v.
onderbreking van de massakabel, circa
7 minuten nadat de sleutel in de stand
BATT is gedraaid.
Deze 7 minuten zijn noodzakelijk om:
de bestuurder de tijd te geven uit te
stappen en de portieren te
vergrendelen met de
afstandsbediening;
te kunnen garanderen dat alle
elektrische systemen van het voertuig
zijn uitgeschakeld.
Bij losgekoppelde accu, kan het
voertuig uitsluitend worden geopend
door het mechanische slot van het
bestuurdersportier te ontgrendelen.Steek, om de accuverbinding te
herstellen, de contactsleutel in het slot
en draai hem naar de stand MAR.
Nu kan het voertuig op normale wijze
worden gestart.
Na het loskoppelen van de accu kan
het nodig zijn om sommige elektrische
systemen (bv. klok, datum, etc.)
opnieuw in te stellen.
PORTIER-
VERGRENDELING
Druk op de knop A fig. 67 op de
middenconsole om alle portieren
tegelijkertijd te vergrendelen, ongeacht
de stand van de contactsleutel.
Bij vergrendeling van de portieren gaat
de led op de knop branden.
64F1A0330
65F1A0082
66F1A0083
67F1A0303
35
Page 38 of 316

Op het paneel voor de elektrische
ruitbediening bevindt zich een knop D
fig. 68 waarmee de laadruimte
onafhankelijk kan worden
ver-/ontgrendeld.
RUITEN REINIGEN
IN HET KORT
Met de rechterhendel fig. 69 worden
de voorruitwisser/-sproeier en, indien
aanwezig, de koplampsproeiers en
de regensensor ingeschakeld.
Werkt alleen met de contactsleutel in
de stand MAR.
RUITENWISSER/
-SPROEIER
De linkerhendel fig. 69 heeft vijf
standen:
Aruitenwisser uit.
Bwissen met interval.
Draai, met de hendel in stand B, de
draaischakelaar F in één van vier
mogelijke snelheden om de werking
met interval te selecteren:
heel langzaam wissen met
interval.
--langzaam wissen met interval.
---gemiddeld snel wissen.
----snel wissen met interval.
Clangzaam continu wissen.
Dsnel continu wissen
Etijdelijk snel wissen (instabiele stand).De tijdelijke snelle wisstand E blijft actief
zolang de hendel handmatig in deze
stand wordt gehouden. Door de hendel
los te laten, springt deze onmiddellijk
weer in de stand A en schakelen de
ruitenwissers automatisch uit.
4)
BELANGRIJK We adviseren om de
wisserbladen jaarlijks te vervangen.
68F1A0085
69F1A0071
36
KENNISMAKING MET DE AUTO
Page 39 of 316

"Intelligente" wis-/wasfunctie
Trek de hendel naar het stuur
(onstabiele stand) om de ruitensproeier
in te schakelen fig. 70.
Als de hendel langer dan een halve
seconde wordt aangetrokken, dan
worden in één beweging de
ruitenwissers en -sproeiers
ingeschakeld.
Als de hendel wordt losgelaten, stopt
de ruitenwisser na drie slagen.
Na circa 6 seconden volgt nog een
extra reinigingsslag.
REGENSENSOR
(voor bepaalde versies/markten)
De regensensor bevindt zich achter de
binnenspiegel en staat in contact met
de voorruit. De sensor is bedoeld
om tijdens de intervalwerking de
werking van de ruitenwisser
automatisch af te stemmen op de mate
van regenval.BELANGRIJK Houd de ruit rond de
sensor schoon.
Inschakeling fig. 69
Breng de rechterhendel een stand
omlaag (stand B).
Als de regensensor wordt
ingeschakeld, maken de ruitenwissers
één wisslag.
Draai aan de knop F om de
gevoeligheid van de regensensor te
verhogen.
Als de gevoeligheid van de regensensor
groter is, maken de ruitenwissers een
wisslag om aan te geven dat de
opdracht is aangenomen.
Als de ruitensproeiers worden bediend
bij ingeschakelde regensensor, dan
werkt de normale reinigingscyclus.
Daarna wordt de normale automatische
werking van de regensensor hervat.
Uitschakelen fig. 69
Breng de hendel in de stand B of zet de
contactsleutel in de stand OFF. Bij de
volgende start van de motor (sleutel
in de stand MAR), schakelt de
regensensor niet weer in, ook al bevindt
de hendel zich nog in de stand B. Om
de sensor in te schakelen, breng de
hendel in de stand A of C en vervolgens
terug in de stand B of verstel de
draaiknop voor de gevoeligheid van de
regensensor.Als de regensensor op deze manier
opnieuw wordt ingeschakeld, wordt ten
minste één wisslag uitgevoerd, ook
wanneer de ruit droog is.
De regensensor herkent het verschil
tussen dag en nacht en past de
werking zo nodig automatisch aan.
34)
KOPLAMPSPROEIERS
(voor bepaalde versies/markten)
De koplampsproeiers zijn “verzonken”,
d.w.z. in de voorbumper gemonteerd
en worden ingeschakeld wanneer,
bij ingeschakeld dimlicht, de
ruitensproeiers worden ingeschakeld.
BELANGRIJK Controleer regelmatig de
conditie en de aanwezigheid van vuil
in de koplampsproeiers.
BELANGRIJK
34)Eventuele waterstrepen kunnen de
ruitenwissers onnodig doen inschakelen.
70F1A0072
37
Page 40 of 316

BELANGRIJK
4)Gebruik de ruitenwissers nooit om
opgehoopte sneeuw of ijs van de voorruit
te verwijderen. Onder dergelijke
omstandigheden wordt bij overbelasting
van de ruitenwisser de beveiliging
ingeschakeld, waardoor de ruitenwisser
enkele seconden wordt uitgeschakeld. Als
hierna de ruitenwissers niet meer werken,
neem dan contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
38
KENNISMAKING MET DE AUTO