FIAT FIORINO 2008 Instructieboek (in Dutch)
Manufacturer: FIAT, Model Year: 2008, Model line: FIORINO, Model: FIAT FIORINO 2008Pages: 210, PDF Size: 5.2 MB
Page 31 of 210
30
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
Inschakeling/Uitschakeling
van de frontairbag en de zij-airbag
(sidebag) aan passagierszijde
(indien aanwezig) (Bag passagier)
Met deze functie kan de airbag aan passa-
gierszijde worden in- en uitgeschakeld.
Ga als volgt te werk:
❒druk op de knop MENU ESCen druk,
na het verschijnen op het display van
het bericht (Bag pass: Off) (voor uit-
schakelen) of het bericht (Bag pass: On)
(voor inschakelen) door op de knop +
of –te drukken, nogmaals op de knop
MENU ESC;
❒op het display verschijnt het bericht om
de instelling te bevestigen;
❒selecteer door het indrukken van de
knop +of –(Ja) (voor bevestiging van
de inschakeling/uitschakeling) of (Nee)
(om te annuleren);
❒druk kort op de knop MENU ESC; er
verschijnt een bevestiging van de geko-
zen instelling en er wordt teruggekeerd
naar het menuscherm of, wanneer de
knop even ingedrukt wordt gehouden,
naar het beginscherm zonder op te
slaan.
MODE
MODE
MODE
– +
– +
F0T1009i F0T1003i
F0T1004i F0T1008i
F0T1009i F0T1011iF0T1010i
F0T1012iF0T1013i
– +
– +
Page 32 of 210
31
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
TRIP COMPUTER
Algemene informatie
Met de “Trip computer” kan, als de con-
tactsleutel in stand MARstaat, op het dis-
play informatie worden weergegeven over
de werking van de auto. Deze functie be-
staat uit “Trip A” en “Trip B” die onaf-
hankelijk van elkaar werken en betrekking
hebben op de hele rit van de auto. Beide
functies kunnen op nul worden gezet (re-
set - begin van een nieuwe rit).
“Trip A” geeft informatie over:
– Autonomie (actieradius)
– Afgelegde afstand
– Gemiddeld verbruik
– Huidig verbruik
– Gemiddelde snelheid
– Reistijd.
“Trip B”, alleen aanwezig op het multi-
functionele display, geeft informatie over:
– Afgelegde afstand B
– Gemiddeld verbruik B
– Gemiddelde snelheid B
– Reistijd B (rijtijd).OpmerkingDe functie “Trip B” kan
worden uitgeschakeld (zie de paragraaf
“Trip B”). De gegevens “Autonomie” en
“Huidig verbruik” kunnen niet op nul wor-
den gezet.
Weergegeven gegevens
Autonomie (actieradius)
Geeft de afstand aan die nog gereden kan
worden met de brandstof in de brand-
stoftank.
Op het display verschijnt de indicatie
“- - - -” als:
– de actieradius kleiner is dan 50 km (of
30 mijl)
– de auto langere tijd met draaiende mo-
tor stilstaat.
BELANGRIJK De waarde van de actie-
radius kan door verschillende factoren
worden beïnvloed: rijstijl (zie de paragraaf
“Rijstijl” in het hoofdstuk “Starten en rij-
den”), type traject (snelwegen, stad, ber-
gen enz.), gebruiksomstandigheden van de
auto (vervoerde lading, bandenspanning
enz.). Houd hier bij het plannen van een
reis rekening mee. Menu verlaten
Laatste functie waarmee de instellingen uit
het menuscherm worden afgesloten.
Druk kort op de knop MENU ESCom
terug te keren naar het beginscherm zon-
der op te slaan.
Als u de knop –indrukt, wordt terugge-
keerd naar het eerste menupunt (Beep
Snelheid).
Page 33 of 210
32
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
Afgelegde afstand
Geeft de afstand aan die de auto heeft af-
gelegd vanaf het begin van een nieuwe rit.
Gemiddeld verbruik
Geeft globaal het gemiddelde brandstof-
verbruik aan vanaf het begin van een nieu-
we rit.
Huidig verbruik
Geeft doorlopend de wijziging in het
brandstofverbruik aan. Als de auto stilstaat
met draaiende motor wordt “- - - -” op
het display weergegeven.
Gemiddelde snelheid
Geeft de gemiddelde snelheid van de au-
to aan op basis van de tijd die verstreken
is vanaf het begin van een nieuwe rit.
Reistijd
Geeft de verstreken tijd aan vanaf het be-
gin van een nieuwe rit.
BELANGRIJK Als er geen informatie is,
verschijnt bij alle functies op de Trip com-
puter de aanduiding “- - - -” in plaats van
de waarde. Wanneer de normale werking
weer hersteld is, worden de waarden van
de functies weer op normale wijze weer-
gegeven. De waarden die voor de storing
werden weergegeven, worden niet op nul
gezet en er wordt geen nieuwe rit be-
gonnen.
fig. 20F0T0038m
Bedieningsknop TRIP fig. 20
Met de knop TRIP, aan het uiteinde van
de rechter hendel, krijgt u, als de con-
tactsleutel in stand MARstaat, toegang
tot de hiervoor beschreven gegevens en
kunnen de gegevens op nul worden gezet
om een nieuwe rit te beginnen:
– kort indrukken voor weergave van de
verschillende gegevens;
– even ingedrukt houden voor het op nul
zetten (reset) en het beginnen van een
nieuwe rit.
Nieuwe rit
Begint als een reset is uitgevoerd:
– “handmatig” door de gebruiker d.m.v.
het indrukken van de betreffende knop;
– “automatisch” wanneer de “afgelegde af-
stand” de waarde 3999,9 km of 9999,9 km,
afhankelijk van het geïnstalleerde display,
bereikt of wanneer de “reistijd” de waarde
99.59 (99 uur en 59 minuten) bereikt;– iedere keer als de accu losgekoppeld is
geweest.
BELANGRIJK Als u het systeem op nul zet
terwijl het scherm van “Trip A” wordt
weergegeven, dan worden alleen de ge-
gevens van “Trip A” op nul gezet.
BELANGRIJK Als u het systeem op nul zet
terwijl het scherm van “Trip B” wordt
weergegeven, dan worden alleen de ge-
gevens van “Trip B” op nul gezet.
Procedure voor het begin van een
rit
Voor het op nul zetten (reset) moet u,
met de sleutel in stand MAR, langer dan
2 seconden op de knop TRIPdrukken.
Trip verlaten
De functie Trip verlaten: houd de knop
MENU ESClanger dan 2 seconden in-
gedrukt.
Page 34 of 210
33
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
fig. 21F0T0153m
ZITPLAATSEN
VOORSTOELEN fig. 21
Verstellen in lengterichting
Trek de hendel Aomhoog en schuif de
stoel naar voren of naar achteren: als u rijdt,
moeten de armen licht gebogen zijn en de
handen op de stuurwielrand steunen.
Alle afstellingen mogen uit-
sluitend bij een stilstaande
auto worden uitgevoerd.
ATTENTIE
Laat de hendel los en con-
troleer of de stoel goed ge-
blokkeerd is door deze naar voren en
naar achteren te schuiven. Als de
stoel niet goed geblokkeerd is, kan de-
ze onverwachts verschuiven, waar-
door u de controle over de auto kunt
verliezen.
ATTENTIE
Hoogteverstelling
(bestuurdersstoel) (indien
aanwezig)
Trek de hendel Cuit en verplaats hiermee
het achterste deel van de zitting omhoog
of omlaag voor een betere en comforta-
belere zitpositie.
BELANGRIJK De verstelling is alleen mo-
gelijk als u op de stoel zit.
Rugleuning verstellen
Draai aan de knop B.Lendensteun bestuurdersstoel
verstellen (indien aanwezig)
Draai de knop Dom het steunvlak van de
rugleuning aan te passen.
Stoelverwarming
(indien aanwezig)
Druk met de sleutel in stand MARop de
knop A-fig. 22om de functie in of uit te
schakelen.
Bij inschakeling gaat het lampje op de knop
branden.
fig. 22
A
F0T0205m
Page 35 of 210
34
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
INKLAPBARE
PASSAGIERSSTOEL
(indien aanwezig)
Op enkele uitvoeringen kan de passa-
giersstoel worden ingeklapt.
Stoel inklappen
Ga voor het inklappen van de stoel als
volgt te werk:
❒open het portier aan passagierszijde;
❒trek aan de twee lippen A-fig. 23aan
de zijkanten van de stoel en klap de rug-
leuning naar voren in de richting van de
pijl;
❒druk vervolgens de rugleuning B-fig. 24
omlaag: de stoel is nu volledig ingeklapt
in “tafel”-stand;
❒trek aan de lip C-fig. 25en duw de rug-
leuning nog verder omlaag: de stoel is
nu volledig ingeklapt.
fig. 23F0T0162m
fig. 24F0T0163m
fig. 25F0T0164m
Page 36 of 210
35
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
fig. 26F0T0165mfig. 27F0T0166m
Stoel terugplaatsen
Ga om de stoel weer in de normale ge-
bruiksstand te zetten als volgt te werk:
❒pak de lip A-fig. 26vast en trek de rug-
leuning omhoog;
❒pak de lippen B-fig. 27vast en trek de
stoel verder omhoog.
Als de passagiersstoel volledig
is ingeklapt, mag de daardoor
ontstane ruimte niet als laadruimte
gebruikt worden. Het is daarom raad-
zaam om eventuele voorwerpen op de
stoelen te verwijderen of vast te zet-
ten om te voorkomen dat ze tijdens
het rijden een obstakel kunnen vormen
of gevaar opleveren.
Als er geen scheidingswand tussen de
cabine en de laadruimte is, kunnen
lange voorwerpen of pakketten een
deel van de passagiersruimte in beslag
nemen. Zorg dat dergelijke voor-
werpen of pakketten goed bevestigd
zijn aan de betreffende haken en
geen obstakel kunnen vormen of
gevaar opleveren tijdens het rijden.
ATTENTIE
TOEGANG TOT DE
ZITPLAATSEN
ACHTER (Combi-uitvoeringen)
De achterzitplaatsen zijn bereikbaar na het
openen van een van de zijschuifdeuren (zie
de paragraaf “Portieren” in dit hoofdstuk).
Page 37 of 210
SCHEIDINGSWANDEN
(indien aanwezig)
CARGO-UITVOERINGEN
Vaste scheidingswand fig. 28
Deze vormt de afscheiding tussen de
passagiersruimte en de laadruimte.
Vaste scheidingswand met ruitje
fig. 29
Deze is voorzien van een ruitje in het mid-
den, waardoor u de vervoerde lading kunt
inspecteren.
Vast rooster fig. 30
Dit vormt de afscheiding tussen de pas-
sagiersruimte en de laadruimte. Dit is een
metalen rooster, waardoor u de vervoer-
de lading kunt inspecteren.
fig. 28F F0
0T
T0
01
17
79
9m
m
Deel- en draaibare scheidingswand
fig. 31
Indien lading met ongewone afmetingen
moet worden vervoerd, kan de schei-
dingswand als volgt worden geopend:
❒klap de inklapbare passagiersstoel neer (zie
de aanwijzingen op de vorige pagina’s);
❒haak vanuit de laadruimte de pen A-fig.
32aan de achterzijde van de schei-
dingswand los, en steek de pen in de zit-
ting B op de rugleuning van de neerge-
klapte stoel.
36
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
fig. 29F F0
0T
T0
01
16
67
7m
m
fig. 31F F0
0T
T0
01
19
96
6m
m
fig. 30F F0
0T
T0
00
05
59
9m
m
Page 38 of 210
37
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
fig. 33F F0
0T
T0
01
17
77
7m
m
Voer voor het terugplaatsen van de
scheidingswand de beschreven handelingen
in omgekeerde volgorde uit.BESCHERMROOSTER VOOR DE
BESTUURDER (indien aanwezig)
fig. 33
Enkele uitvoeringen hebben een vast
rooster, dat de bestuurder beschermt
tegen schuivende lading in de laadruimte,
en dat de mogelijkheid biedt de laadruimte
uit te breiden met de cabineruimte aan
passagierszijde.
fig. 32F F0
0T
T0
02
21
10
0m
m
fig. 34F F0
0T
T0
01
19
95
5m
m
COMBI-UITVOERINGEN
Vaste scheidingswand
(indien aanwezig) fig. 34
Deze bevindt zich achter de rugleuning van
de zitplaatsen achter
Page 39 of 210
38
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
HOOFDSTEUNEN
VOOR fig. 35
Deze zijn in hoogte verstelbaar en ver-
grendelen automatisch in de gewenste
stand.
❒Omhoog verplaatsen: trek de hoofd-
steun omhoog totdat hij hoorbaar ver-
grendelt.
❒Omlaag verplaatsen: druk op de knop
Aen duw de hoofdsteun omlaag.
fig. 35F F0
0T
T0
00
05
53
3m
m
Verplaats de hoofdsteunen
alleen als de auto stilstaat en
de motor is afgezet.
De hoofdsteunen moeten zo worden
ingesteld dat ze het hoofd onder-
steunen en niet de nek. Alleen in de-
ze positie bieden ze bescherming.
Voor het optimaal benutten van de
hoofdsteun, moet de rugleuning zo
zijn ingesteld dat u rechtop zit en dat
uw hoofd zich zo dicht mogelijk bij de
hoofdsteun bevindt.
ATTENTIEACHTER (indien aanwezig)
fig. 36
Om de hoofdsteunen te gebruiken, moe-
ten ze omhoog worden getrokken.
Druk om de hoofdsteunen in de zitting te
plaatsen op de knoppen Aen laat de
hoofdsteunen in de zittingen op de rug-
leuning zakken.
Uittrekken: trek de hoofdsteun volledig
omhoog (“gebruiksstand”) totdat hij hoor-
baar vergrendelt.
BELANGRIJK Als de zitplaatsen achter ge-
bruikt worden, moeten de hoofdsteunen
altijd volledig zijn uitgetrokken.
fig. 36F F0
0T
T0
00
05
54
4m
m
Page 40 of 210
39
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
Verstel het stuurwiel alleen
als de auto stilstaat en de
motor is afgezet.
ATTENTIE
Het is streng verboden om
de-/montagewerkzaamhe-
den uit te voeren, waarvoor wijzigin-
gen in de stuurinrichting of de stuur-
kolom vereist zijn (bijv. bij montage
van een diefstalbeveiliging). Hierdoor
kunnen de prestaties van het systeem,
de garantie en de veiligheid in gevaar
worden gebracht en voldoet de auto
niet meer aan de typegoedkeuring.
ATTENTIE
fig. 37F F0
0T
T0
00
04
40
0m
m
STUURWIEL
Op enkele uitvoeringen kan het stuur zo-
wel in lengterichting als in hoogte worden
versteld.
Ga voor het verstellen als volgt te werk:
❒ontgrendel de hendel A-fig. 37door
deze naar voren te drukken (stand 1);
❒plaats het stuur in de gewenste stand;
❒vergrendel de hendel Adoor hem naar
het stuur te trekken (stand2).
SPIEGELS
BINNENSPIEGEL
(indien aanwezig) fig. 38
De binnenspiegel is voorzien van een
beveiligingsmechanisme, waardoor de
spiegel bij een krachtig contact met een in-
zittende losschiet.
Met het hendeltje Akan de spiegel in twee
standen worden gezet: normale of anti-
verblindingsstand.
BUITENSPIEGELS
Spiegel handmatig inklappen
Indien nodig (bijv. bij nauwe doorgangen)
kunnen de buitenspiegels worden inge-
klapt door ze van stand A-fig. 39in stand
Bte zetten.
De spiegels zijn bol, waardoor
de afstandswaarneming iets
wordt beïnvloed.
ATTENTIE