stop start FIAT FIORINO 2010 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: FIAT, Model Year: 2010, Model line: FIORINO, Model: FIAT FIORINO 2010Pages: 210, PDF Size: 4.81 MB
Page 115 of 210

114
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD ENBEDIENINGSE-
LEMENTEN
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
TE HOGE
KOELVLOEISTOFTEMP
ERATUUR (rood)
Als u de contactsleutel in stand
MARdraait, gaat het lampje branden. Na
enkele seconden moet het lampje doven.
Het lampje gaat branden als de motor te
warm is.
Als het lampje gaat branden, moeten de
volgende maatregelen worden genomen:
❒bij normale rij-omstandigheden:
stop de auto, zet de motor uit en con-
troleer of het niveau van de koelvloei-
stof in het reservoir niet onder het
MIN-merkteken staat. Als dit wel het
geval is, wacht dan enkele minuten zo-
dat de motor kan afkoelen, open ver-
volgens langzaam en voorzichtig de dop,
vul koelvloeistof bij en controleer of de
koelvloeistof tussen het MIN- en MAX-
merkteken op het reservoir staat. Con-
troleer ook of er geen vloeistof weg-
lekt. Als bij het starten van de motor
het lampje opnieuw gaat branden,
wendt u dan tot het Fiat Servicenet-
werk.❒Als de auto onder zware bedrijf-
somstandigheden wordt gebruikt
(bijvoorbeeld het trekken van een aan-
hanger bergopwaarts of met volbeladen
auto): verlaag de snelheid en breng, als
het lampje blijft branden, de auto tot
stilstand. Wacht 2 tot 3 minuten met
draaiende motor en geef iets gas voor
een snellere circulatie van de koel-
vloeistof. Zet vervolgens de motor uit.
Controleer het vloeistofniveau zoals
hiervoor beschreven.
BELANGRIJK Bij zware bedrijfsomstan-
digheden is het raadzaam de motor en-
kele minuten te laten draaien met iets in-
getrapt gaspedaal voordat u de motor uit-
zet. Op enkele uitvoeringen verschijnt de
bijbehorende melding op het display.ACCU WORDT NIET
VOLDOENDE
OPGELADEN (rood)
Als u de contactsleutel in stand
MARdraait, gaat het lampje branden. Het
moet doven zodra de motor is aangesla-
gen (als de motor stationair draait, kan het
lampje iets vertraagd doven).
Als het lampje blijft branden, wendt u dan
onmiddellijk tot het Fiat Servicenetwerk.
Op enkele uitvoeringen verschijnt de bij-
behorende melding op het display.
çw
111-122 Fiorino NL 1ed:_ 11-12-2009 10:41 Pagina 114
Page 133 of 210

132
LAMPJES EN
BERICHTEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD ENBEDIENINGSE-
LEMENTEN
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
NOODGEVALLEN
❒controleer of de schakelaar E-fig. 18
van de compressor in stand 0(uitge-
schakeld) staat, start de motor, steek de
stekker D-fig. 17in de contactdoos
voor de aansteker en schakel de com-
pressor in door schakelaar E-fig. 18in
stand I(ingeschakeld) te zetten. Pomp
de band op tot de juiste bandenspanning
is bereikt (zie de paragraaf “Banden-
spanning” in het hoofdstuk “Technische
gegevens”). Controleer de bandenspan-
ning op de manometer F-fig. 18. Voor
een nauwkeurige aflezing moet de com-
pressor worden uitgeschakeld; ❒als u er niet in slaagt binnen 5 minuten
de bandenspanning op ten minste 1,5 bar
te krijgen, koppel dan de compressor los
van het ventiel en de contactdoos en
verplaats vervolgens de auto ongeveer
10 meter naar voren, zodat de afdicht-
vloeistof in de band verdeeld wordt;
pomp de band vervolgens weer op;
❒als u er ook dan niet in slaagt om, bin-
nen 5 minuten na inschakeling van de
compressor, de spanning op ten minste
1,8 bar te brengen, mag niet verder
worden gereden, omdat de band te erg
beschadigd is en de reparatieset de ver-
eiste wegligging niet kan garanderen;
wendt u tot de Fiat-dealer;
❒als de band op de juiste spanning is ge-
bracht (zie de paragraaf “Bandenspan-
ning” in het hoofdstuk “Technische ge-
gevens”), vertrek dan onmiddellijk;
❒stop na ongeveer 10 minuten en con-
troleer opnieuw de bandenspanning;
vergeet niet de handrem aan te
trekken;
fig. 17F0T0133mfig. 18F0T0131mfig. 19F0T0191m
Plaats de sticker op een voor
de bestuurder goed zichtba-
re plaats om aan te geven dat de
band behandeld is met de snelle ban-
denreparatieset. Rijd voorzichtig
vooral in bochten. Rijd niet harder
dan 80 km/h. Vermijd bruusk accele-
reren en remmen.
ATTENTIE!
123-154 Fiorino NL 1ed:_ 11-12-2009 10:44 Pagina 132
Page 155 of 210

154
LAMPJES EN
BERICHTEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD ENBEDIENINGSE-
LEMENTEN
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
NOODGEVALLEN
SLEPEN VAN DE AUTO
Bij de auto is een sleepoog geleverd. Het
sleepoog bevindt zich in de gereedschaptas
die achter de rugleuning van de linker voor-
stoel (Cargo-uitvoeringen) of in de bagage-
ruimte (Combi-uitvoeringen) is geplaatst.
SLEEPOOG BEVESTIGEN
fig. 54-55
Ga als volgt te werk:
❒verwijder de dop A;
❒pak het sleepoog Buit de gereed-
schaptas;
❒draai het sleepoog geheel op de
schroefdraadpen voor of achter.
fig. 54F0T0085m
fig. 55F0T0086m
Draai voor het slepen de
sleutel in stand MAR en ver-
volgens in STOP zonder de contact-
sleutel uit het slot te verwijderen. Als
de contactsleutel uit het contactslot
wordt genomen, schakelt automatisch
het stuurslot in waardoor het onmo-
gelijk wordt de auto te besturen.
ATTENTIE!
Houd er bij het slepen rekening
mee dat de rembekrachtiging
niet werkt, waardoor meer kracht nodig
is voor de bediening van het rempedaal.
Gebruik voor het slepen geen elastische
kabels en rijd zo gelijkmatig mogelijk.
Controleer tijdens het slepen of de sleep-
kabel geen carrosseriedelen kan be-
schadigen. Houdt u bij het slepen van
een auto aan de wettelijke voorschrif-
ten. Dit geldt zowel voor het slepen zelf
als voor het gedrag naar andere wegge-
bruikers. Start de motor niet tijdens het
slepen van de auto.
ATTENTIE!
Maak de schroefdraad zorg-
vuldig schoon, voordat u het
sleepoog op de schroefdraadpen draait.
Controleer, voordat de auto wordt ge-
sleept, of het sleepoog geheel op de
schroefdraadpen is gedraaid.
ATTENTIE!
Start de motor niet tijdens
het slepen van de auto.
ATTENTIE!
Het sleepoog voor en achter mag
uitsluitend worden gebruikt voor
pechgevallen op een vlakke weg.
Slepen, waarbij gebruik moet
worden gemaakt van een sleepverbinding
(sleepstang) die aan de wettelijke eisen vol-
doet, is toegestaan over korte afstanden
om de auto op een vlakke weg te ver-
plaatsen als voorbereiding op transport
m.b.v. een afsleepauto of een autoambu-
lance. De sleepogen MOGEN NIET wor-
den gebruikt voor het slepen van het voer-
tuig buiten een vlakke weg of als er ob-
stakels aanwezig zijn en/of voor het slepen
met sleepkabels of andere elastische ma-
terialen. Naast bovenstaande voorwaar-
den moeten de twee voertuigen (het sle-
pende en het gesleepte) tijdens het slepen
ook zo veel mogelijk in een rechte lijn ach-
ter elkaar blijven.
123-154 Fiorino NL 1ed:_ 11-12-2009 10:44 Pagina 154
Page 170 of 210

169
LAMPJES EN
BERICHTEN
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD ENBEDIENINGSE-
LEMENTEN
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
WIELEN EN BANDEN
De spanning van de banden, inclusief het
noodreservewiel, moet regelmatig, om de
twee weken en voor een lange rit, wor-
den gecontroleerd: de bandenspanning
moet bij koude banden worden gecon-
troleerd.
Tijdens het rijden neemt de bandenspan-
ning toe; zie voor de juiste waarde van de
bandenspanning de paragraaf “Wielen” in
het hoofdstuk “Technische gegevens”.
Een onjuiste bandenspanning veroorzaakt
een onregelmatige slijtage van de banden
fig. 9:
Ajuiste spanning: gelijkmatige slijtage van
het loopvlak;
Bte lage spanning: te grote slijtage aan
de zijkanten van het loopvlak;
Cte hoge spanning: te grote slijtage in
het midden van het loopvlak.
Banden moeten worden vervangen als de
profieldiepte van het loopvlak minder is
dan 1,6 mm. Houdt u echter altijd aan de
bepalingen van het land waarin u rijdt.BELANGRIJKE TIPS
❒Voorkom bruusk remmen, met spin-
nende wielen optrekken, harde con-
tacten tussen banden en stoepranden,
kuilen en andere obstakels. Het lang-
durig rijden op een slecht wegdek kan
de banden beschadigen;
❒controleer de banden regelmatig op
scheuren in de wangen en bulten of slijt-
plekken op het loopvlak. Als u deze ge-
breken constateert, wendt u dan tot
het Fiat Servicenetwerk;
❒rijd nooit met een te zwaar beladen au-
to: hierdoor kunnen de banden en de
velgen ernstig beschadigd worden;❒stop zo snel mogelijk bij een lekke band
en verwissel het wiel om beschadiging
van de band, de velg, de wielophanging
en de stuurinrichting te voorkomen;
❒banden verouderen, ook als zij weinig
of nooit gebruikt zijn. Scheurtjes in het
loopvlak en op de wangen geven aan dat
de band verouderd is. Banden die lan-
ger dan zes jaar onder een auto ge-
monteerd zijn, moeten dan ook door
een specialist worden gecontroleerd.
Dit geldt in het bijzonder voor het re-
servewiel;
❒monteer nooit gebruikte banden of
banden, waarvan de herkomst onbe-
kend is;
❒bij de montage van een nieuwe band
moet ook het ventiel vernieuwd wor-
den;
❒om een gelijke slijtage van de banden op
de vooras en de achteras te verkrijgen,
is het raadzaam de banden om de
10.000 / 15.000 km van as te verwisse-
len. Hierbij moeten de banden aan de-
zelfde zijde van de auto gemonteerd
blijven, zodat een omkering van de
draairichting wordt voorkomen.
fig. 9F0T0013m
155-176 Fiorino NL 1ed:_ 9-12-2009 11:42 Pagina 169
Page 173 of 210

172
LAMPJES EN
BERICHTEN
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD ENBEDIENINGSE-
LEMENTEN
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
Wisserblad achterruitwisser
vervangen (indien aanwezig)
Ga als volgt te werk:
❒kantel het dopje A-fig. 11omhoog,
draai de moer Blos, waarmee de wis-
serarm aan de as is bevestigd, en neem
de arm van de as;
❒plaats de nieuwe wisserarm in de juis-
te stand en draai de moer zorgvuldig
vast;
❒kantel het dopje naar beneden.RUITENSPROEIERS
Als de ruitensproeiers niet werken, con-
troleer dan eerst het niveau in het rui-
tensproeiertankje (zie de paragraaf “Ni-
veaus controleren” in dit hoofdstuk).
Controleer vervolgens of de ruiten-
sproeiermonden niet verstopt zijn. Deze
kunnen zo nodig met een speld worden
doorgeprikt.
Voorruit (ruitensproeiers)
De sproeiermonden van de ruitensproei-
ers kunnen niet worden afgesteld. De
sproeiers zijn ingebouwd onder de mo-
torkap (zie fig. 12).Achterruit (achterruitsproeier)
De sproeiermonden van de achterruit-
sproeier kunnen niet worden afgesteld.
De sproeier is gemonteerd boven de ach-
terruit (zie fig. 13).
fig. 11F0T0088mfig. 12F0T0090mfig. 13F0T0089m
155-176 Fiorino NL 1ed:_ 9-12-2009 11:42 Pagina 172
Page 176 of 210

175
LAMPJES EN
BERICHTEN
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD ENBEDIENINGSE-
LEMENTEN
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
Ruiten
Gebruik voor het schoonmaken van de
ruiten een daarvoor geschikt schoon-
maakmiddel. Gebruik een schone, zachte
doek om krassen en beschadigingen te
voorkomen.
BELANGRIJK Let er bij het schoonmaken
van de binnenzijde van de achterruit op
dat de elektrische weerstandsdraden van
de achterruitverwarming niet worden be-
schadigd. Veeg voorzichtig in de richting
van de draden.Motorruimte
Het verdient aanbeveling de motorruim-
te na het winterseizoen zorgvuldig te la-
ten uitspuiten. Hierbij mag de waterstraal
niet direct op de elektronische regeleen-
heden en de zekeringen- en relaiskast links
in de motorruimte (gezien in de rijrichting)
worden gericht. Laat deze werkzaamhe-
den verzorgen door een gespecialiseerd
bedrijf.
BELANGRIJK Voor het uitspuiten van de
motorruimte moet de contactsleutel in
stand STOPstaan en de motor koud zijn.
Controleer na het reinigen of de ver-
schillende beschermingen (rubber kappen,
deksels enz.) nog op hun plaats zitten en
niet beschadigd zijn.
Koplampen
BELANGRIJK Gebruik voor het reinigen
van het kunststof lampenglas van de kop-
lampen geen aromatische producten (bijv.
benzine) of ketonen (bijv. aceton). Was de auto nooit in de zon of als de mo-
torkap nog warm is: de glans van de lak
kan afnemen.
De kunststof carrosseriedelen kunnen op
dezelfde wijze worden gewassen als de
gespoten carrosseriedelen. Parkeer de au-
to niet onder bomen, aangezien hars-
druppels bij langere inwerking de lak kun-
nen beschadigen, waardoor de kans op
roestvorming wordt vergroot.
BELANGRIJK Vogeluitwerpselen dienen
zo snel en zo goed mogelijk van de lak ver-
wijderd te worden, omdat door de agres-
sieve bestanddelen de lak kan beschadigen.
Schoonmaakmiddelen ver-
ontreinigen het water. Daar-
om moet de auto bij voorkeur
worden gewassen op een
plaats waar het afvalwater direct
wordt opgevangen en gezuiverd.
155-176 Fiorino NL 1ed:_ 9-12-2009 11:42 Pagina 175