bandenspanning FIAT FIORINO 2017 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: FIAT, Model Year: 2017, Model line: FIORINO, Model: FIAT FIORINO 2017Pages: 274, PDF Size: 6 MB
Page 40 of 274

"Trip B" kan worden uitgeschakeld (zie de
paragraaf "inschakeling Trip B") De
gegevens "Autonomie" en "Huidig
verbruik" kunnen niet op nul worden gezet .
Weergegeven gegevens
Bereik (voor bepaalde versies/markten)
Deze waarde toont de afstand die de auto kan
afleggen voordat getankt moet worden, er vanuit
gaande dat de rijstijl niet verandert. Op de display
verschijnt de melding “----”als:
de actieradius kleiner is dan 50 km (of 30 mijl)
de auto langere tijd met draaiende motor stilstaat.
BELANGRIJK De waarde van de actieradius kan
door verschillende factoren worden beïnvloed: rijstijl
(zie de paragraaf “Rijstijl” in het hoofdstuk “Starten
en rijden”), type traject (snelwegen, stad, bergen
enz.), gebruiksomstandigheden van de auto
(vervoerde lading, bandenspanning enz.). Houd hier
bij het plannen van een reis rekening mee.
Afgelegde afstand
Geeft de afstand aan die de auto heeft afgelegd vanaf
het begin van een nieuwe rit.
Gemiddeld verbruik
Geeft globaal het gemiddelde brandstofverbruik aan
vanaf het begin van een nieuwe rit.Huidig verbruik
Geeft het brandstofverbruik weer. Deze waarde
wordt continu bijgewerkt. Als de auto stilstaat met
draaiende motor verschijnt het bericht “----” op
het display.
Gemiddelde snelheid
Geeft de gemiddelde snelheid weer op basis van de
totale tijd die is verstreken sinds het begin van de
reis.
Reistijd
Geeft de verstreken tijd aan vanaf het begin van een
nieuwe rit.
BELANGRIJK Als geen informatie beschikbaar is, dan
worden alle grootheden door de Tripcomputer
weergegeven als "----" in plaats van de waarde. Als de
normale werking wordt hervat, dan vindt ook het
tellen van de verschillende grootheden normaal
plaats, waarbij de voor de storing weergegeven
waarden niet worden gereset en niet een nieuwe rit
wordt begonnen.
Bedieningsknop TRIP
De TRIP knop bevindt zich aan het uiteinde van de
rechter hendel fig. 22. Wanneer de contactsleutel in
de stand MAR staat, kunnen met deze knop de
hiervoor beschreven waarden bekeken worden en
kunnen de gegevens worden gereset om een nieuwe
reis te beginnen:
36
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 97 of 274

BELANGRIJK
Het HBA-systeem kan geen ongelukken
voorkomen, waaronder ongelukken
wegens overmatige snelheid in bochten, rijden
op wegdek met weinig grip of aquaplaning.
BELANGRIJK
De capaciteiten van het HBA mogen
nooit op onverantwoorde en gevaarlijke
wijze worden uitgetest , waardoor de
persoonlijke veiligheid en die van anderen in
gevaar komt .
iTPMS-systeem (indirect Tyre
Pressure Monitoring System)
(voor bepaalde versies/markten)
Het indirect Tyre Pressure Monitoring System iTPMS
controleert de toestand van de bandenspanning via
de wielsnelheidssensoren. Het systeem waarschuwt
de bestuurder als een of meer banden leeg zijn
met een waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel en een waarschuwingsbericht op
het display, samen met een geluidssignaal.
Als slechts een band leeg is, kan het systeem
aangeven om welke band het gaat: het wordt in elk
geval aanbevolen om de spanning van alle vier de
banden te controleren. Deze aanduiding wordt ook
weergegeven nadat de motor wordt afgezet en
weer gestart wordt, zolang de “Reset”-procedure
niet wordt uitgevoerd.
“Reset”-procedure
Het iTPMS-systeem heeft een "inleerfase" nodig (met
een duur die afhangt van de rijstijl en de
wegomstandigheden: bij optimale omstandigheden
wordt gereden op een rechte weg met 80 km/h
gedurende minstens 20 minuten) die begint wanneer
de “Reset”-procedure wordt uitgevoerd.
De “Reset”-procedure moet worden uitgevoerd:
elke keer dat de bandenspanning wordt gewijzigd;
wanneer ook maar één wiel verwisseld wordt;
wanneer de banden worden gedraaid of
omgewisseld;
93
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 98 of 274

wanneer het ruimtebesparende reservewiel wordt
gemonteerd. Pomp, voordat de “Reset”-procedure
wordt uitgevoerd, de banden tot de juiste
bandenspanning op, vermeld in de
bandenspanningstabel (zie de paragraaf "Wielen" in
het hoofdstuk "Technische gegevens").
Als de “Reset”-procedure niet wordt uitgevoerd kan,
in alle bovenstaande gevallen, het
waarschuwingslampje
onjuiste aanduidingen over
een of meer banden geven.
Om de “Reset”-procedure uit te voeren, bij
stilstaand voertuig en de contactsleutel op MAR, het
Setup-menu als volgt gebruiken:
druk kort op de knop: op het display verschijnt
"Reset";
druk op de knopofom te selecteren
("Ja" of "Nee");
druk kort op de knop: op het display verschijnt
"Bevestigen";
druk op knopofom te kiezen ("Ja" om te
resetten of "Nee" om de pagina te verlaten);
druk nogmaals op de knopom terug te keren
naar het standaardscherm of het hoofdmenu
afhankelijk van waar u zich in het menu bevindt.
Na de “Reset” verschijnt op display het bericht
"Reset opgeslagen" wat aangeeft dat het "inleren" is
gestart.BEDRIJFSOMSTANDIGHEDEN
Het systeem is actief bij snelheden van meer dan 15
km/h. In enkele situaties, zoals sportief rijden,
bijzondere omstandigheden van het wegdek (bijv. ijs,
sneeuw, onverharde wegen), kan de signalering
vertraagd worden of kan het gelijktijdige
spanningsverlies van meer dan één band slechts
gedeeltelijk gedetecteerd worden. Onder speciale
omstandigheden (bijv. voertuig asymmetrisch beladen
aan één kant, trekken van een aanhanger, beschadigde
of versleten band, montage van het noodreservewiel,
gebruik van de "Fix&Go Automatic" kit, gebruik van
sneeuwkettingen, verschillende banden op de assen
gemonteerd) kan het systeem onjuiste indicaties
geven of tijdelijk uitgeschakeld worden.
Als het systeem tijdelijk uitgeschakeld is, knippert het
waarschuwingslampje
ongeveer 75 seconden en
blijft daarna continu branden; tegelijkertijd wordt op
het display een speciaal bericht weergegeven. Deze
aanduiding wordt ook weergegeven na het afzetten
en opnieuw starten van de motor, als de correcte
bedrijfsomstandigheden niet hersteld worden.
94
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 147 of 274

trek de hendel iets omhoog en druk op
ontgrendelknop A fig. 134;
druk op de knop A en laat de hendel zakken. Het
lampje
op het instrumentenpaneel dooft.
Om onverwachtse bewegingen van de auto te
voorkomen, moet bij het bedienen van de handrem
het rempedaal worden ingetrapt.
PARKEREN
Ga als volgt te werk:
zet de motor uit en trek de handrem aan;
schakel een versnelling in (de 1e als de weg
omhoog loopt, de achteruit als de weg omlaag
loopt) en zet de voorwielen iets uitgestuurd.
Als de auto op een steile helling staat, blokkeer de
wielen dan met stenen of wiggen.
Laat de contactsleutel nooit in stand MAR staan
omdat hierdoor de accu ontlaadt. Neem bovendien
de sleutel altijd uit het contactslot als u de auto
verlaat.
Laat kinderen nooit alleen achter in de auto. Neem
de sleutel altijd uit het contactslot als u de auto
verlaat en neem de sleutel mee.
WINTERBANDEN
Het Fiat Servicenetwerk kan u adviseren over de
meest geschikte band voor elk gebruik.
Houdt u voor de bandenmaat en de bandenspanning
van de winterbanden exact aan de aanwijzingen die
staan aangegeven in de paragraaf "Wielen" in het
hoofdstuk "Technische gegevens".
De specifieke eigenschappen van winterbanden
verminderen aanzienlijk als de profieldiepte minder is
dan 4 mm. In dat geval moeten ze worden vervangen.
Door hun specifieke eigenschappen zijn de
prestaties van winterbanden onder normale
omstandigheden of wanneer lang op de snelweg
wordt gereden, lager dan die van de standaard
gemonteerde banden. Beperk het gebruik van
winterbanden daarom uitsluitend tot de
omstandigheden waarvoor ze zijn goedgekeurd.
BELANGRIJK Als u winterbanden gebruikt waarvan
de maximum toegestane snelheid lager is dan de
topsnelheid van de auto (met een marge van 5%),
dan dient u in het interieur van de auto een voor de
bestuurder duidelijk zichtbaar waarschuwingsplaatje
te plaatsen met de maximum toegestane snelheid
wanneer met die winterbanden wordt gereden
(overeenkomstig de EU-normen).
Monteer op alle vier de wielen dezelfde banden
(zelfde merk en profieldiepte) voor meer veiligheid
tijdens het rijden en remmen en voor een betere
bestuurbaarheid.
Keer de draairichting van de banden niet om.
143
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 149 of 274

BELANGRIJK
Om op de juiste wijze te schakelen,
moet u het koppelingspedaal geheel
intrappen. Daarom mag er niets onder het
pedaal liggen dat dit kan verhinderen: let erop
dat eventuele vloermatten niet zijn
dubbelgevouwen en zo de slag van de pedalen
beperken.
Laat na het schakelen de versnellingspook
los. Door het rijden met een hand aan
de versnellingspook wordt op het
schakelmechanisme in de versnellingsbak een
geringe kracht uitgeoefend, waardoor onnodige
slijtage kan ontstaan. Gebruik het
koppelingspedaal uitsluitend voor het
overschakelen. Laat tijdens het rijden de voet
nooit - zelfs niet licht - op het koppelingspedaal
rusten. Bij uitvoeringen voor bepaalde markten
kan de regelelektronica van het koppelingspedaal
een foutief gebruik door de bestuurder
beschouwen als een storing.
BRANDSTOFBESPARING
Hier volgen enkele nuttige tips om brandstof te
besparen en om de uitstoot van schadelijke emissies
van zowel CO2 als andere vervuilende stoffen
(stikstofoxiden, onverbrande koolwaterstoffen, fijn
stof enz.) zoveel mogelijk te beperken.
ALGEMENE OPMERKINGEN
Hier volgt een overzicht van de voornaamste
factoren die het brandstofverbruik vergroten.
Onderhoud van de auto
Zorg voor een goed onderhoud van de auto door de
controles en afstellingen die in het
“Geprogrammeerd Onderhoudsschema” staan
vermeld, te laten uitvoeren.
Banden
Controleer regelmatig, ten minste een keer per vier
weken, de bandenspanning: als de spanning te laag
is, wordt de weerstand groter en neemt het verbruik
toe.
Overbodige bagage
Rijd niet met een te zwaar beladen bagageruimte.
Het gewicht van de auto (vooral in stadsverkeer) en
de wieluitlijning hebben grote invloed op het
brandstofverbruik en de stabiliteit.
145
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 153 of 274

SNEEUWKETTINGEN
Het gebruik van sneeuwkettingen is afhankelijk van
de voorschriften van het land waar wordt gereden.
De sneeuwkettingen mogen alleen op de voorwielen
gemonteerd worden (aangedreven wielen).
Controleer na enkele tientallen meters rijden of de
kettingen nog goed gespannen zijn.
Beperk de snelheid als u sneeuwkettingen
gebruikt ; rijd niet harder dan 50 km/h.
Vermijd kuilen, stoepranden en andere
obstakels en rijd, om de auto en het wegdek niet
te beschadigen, geen lange stukken op
sneeuwvrije wegen.
AUTO LANGERE TIJD STALLEN
Tref de volgende maatregelen als de auto enkele
maanden niet wordt gebruikt:
zet de auto in een overdekte, droge en zo
mogelijk goed geventileerde ruimte;
schakel een versnelling in en zorg dat de handrem
is aangetrokken;
maak de minkabel los van de accu en controleer
de acculading (zie de paragraaf “Accu” in het
hoofdstuk “Onderhoud en zorg”);
maak de gespoten plaatdelen schoon en behandel
ze met een beschermende was;
reinig en conserveer de glimmende metalen delen
met daarvoor geschikte middelen;
smeer de wisserrubbers van de ruitenwissers en
achterruitwisser in met talkpoeder en laat ze los
van de ruit staan;
zet de ruiten een klein stukje open;
dek de auto af met een stoffen of een ademende
kunststof hoes. Gebruik geen dichte plastic hoes,
omdat het in en op de auto aanwezige vocht
dan niet kan verdampen;
breng de bandenspanning 0,5 bar boven de
normaal voorgeschreven spanning en controleer
deze regelmatig;
tap het koelsysteem van de motor niet af.
149
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 164 of 274

De storing kan betreffen: het doorbranden van een
of meer lampen, doorbranden van de bijbehorende
zekering of een onderbreking in de elektrische
verbinding.
Op enkele uitvoeringen verschijnt de bijbehorende
melding op het display.
Inschakeling brandstofnoodschakelaar
Het lampje gaat branden wanneer de
brandstofnoodschakelaar wordt ingeschakeld.
Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
Storing parkeersensoren
(voor bepaalde uitvoeringen/markten, waar voorzien)
Zie hetgeen beschreven is voor het storingslampje
van de parkeersensoren.
Storing waarschuwingslampje
Het lampjegaat branden en knippert om een
storing van het lampje
aan te geven. In dat geval
kan het lampje
mogelijk geen storingen in de
veiligheidssystemen aangeven.
Laat het systeem controleren door het Fiat
Servicenetwerk alvorens verder te rijden.
TPMS (geel)
Storing TPMS
Het lampje gaat branden en knippert gedurende
ongeveer 75 seconden, wanneer het permanent blijft
branden is er een storing in het TPMS gedetecteerd.
Neem in dit geval zo snel mogelijk contact op met
het Fiat Servicenetwerk.
Lage bandenspanning
Het waarschuwingslampje gaat branden om aan te
geven dat de bandenspanning lager is dan de
aanbevolen waarde en/of dat de band spanning
verliest. Onder deze omstandigheden kunnen de
optimale levensduur van de banden en het
benzineverbruik niet gegarandeerd worden.
REMBLOKSLIJTAGE (geel)
Het lampje gaat branden als de remblokken voor
versleten zijn; laat deze in dat geval zo snel mogelijk
vervangen.
Bij enkele uitvoeringen verschijnt op het display de
betreffende melding.
160
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 178 of 274

de speciale tas en neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk;
Als de vereiste druk is bereikt, ga dan weer rijden.
Overschrijd de snelheid van 80 km/h niet. Vermijd
abrupt accelereren of remmen. Na ongeveer 8
km / 5 mijl gereden te hebben, het voertuig op
een veilige en geschikte plaats zetten, met de
handrem aangetrokken. De kit oppakken en
ervoor zorgen dat de aan-/uitknop E in de stand 0
staat, de elektrische aansluiting in het 12V-
aansluiting van het voertuig steken. Verwijder de
dop van het ventiel van de gerepareerde band,
koppel de zwarte oppompslang fig. 154los, sluit
deze aan op het ventiel en vergrendel hem met de
hendel. Controleer de drukmeter om de
bandenspanning fig. 153te controleren;
als de aangeduide druk lager is dan 1,8 bar / 26 psi,
IS DE BAND TE ZWAAR BESCHADIGD EN
KAN NIET GEREPAREERD WORDEN. Verwijder
de kit en plaats deze in de speciale tas en neemcontact op met het Fiat Servicenetwerk;
Als de aangeduide druk gelijk of hoger is dan 1,8
bar/26 psi, schakel dan de compressor in en
bereik de vereiste druk. Koppel de kit los en zet
hem terug in de speciale tas. Rijd voorzichtig en ga
zo snel mogelijk naar een werkplaats van het Fiat
Servicenetwerk;
DRUK HERSTELLEN
De compressor kan ook gebruikt worden voor het
controleren en eventueel herstellen van de
bandenspanning. Koppel de zwarte oppompslang los,
sluit hem aan en zet hem vast aan het ventiel van
de band fig. 154 met de hendel. Met deze zelfde
procedure kunnen fietsbanden en ballonnen worden
opgepompt. De kit dient gebruikt te worden door
volwassenen en mag niet gebruikt worden door
kinderen.
fig. 153F0T0131fig. 154F0T0192
174
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 203 of 274

ONDERHOUD EN ZORG
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD
Doelmatig onderhoud is een beslissende factor voor
een lange levensduur, de beste prestaties en een zo
zuinig mogelijk gebruik van de auto.
Om dit te realiseren heeft Fiat een reeks controle-
en onderhoudsbeurten samengesteld die iedere
30.000/35.000 km moeten worden uitgevoerd.
Het Geprogrammeerd Onderhoud is niet volledig
toereikend om de auto in optimale staat te houden:
zowel in de beginperiode voor de servicebeurt bij
30.000/35.000 km als daarna, tussen twee
servicebeurten in, moet regelmatig wat aandacht aan
de auto worden geschonken. Controleer
bijvoorbeeld regelmatig de vloeistofniveaus, de
bandenspanning enz. en herstel deze zonodig.
BELANGRIJK De onderhoudsbeurten van het
Geprogrammeerd Onderhoud zijn door de Fabrikant
voorgeschreven. Het niet uitvoeren van deze
servicebeurten kan het vervallen van de garantie tot
gevolg hebben.
De werkzaamheden van het Geprogrammeerd
Onderhoud kunnen door alle vestigingen van het Fiat
Servicenetwerk tegen vaste tarieftijden worden
uitgevoerd.
Eventuele reparaties die nodig blijken tijdens het
uitvoeren van de diverse inspecties en controles vanhet geprogrammeerd onderhoud, worden uitsluitend
na toestemming van de klant uitgevoerd.
BELANGRIJK Het verdient aanbeveling eventuele
kleine defecten onmiddellijk door het Fiat
Servicenetwerk te laten verhelpen en daarmee niet
te wachten tot de volgende servicebeurt.
Als de auto vaak gebruikt wordt voor het trekken
van aanhangers, dan moet een korter interval tussen
de onderhoudsbeurten worden aangehouden.
199
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 204 of 274

GEPROGRAMMEERD ONDERHOUDSSCHEMA
BENZINE EURO 6 VERSIES
De controles vermeld in het Geprogrammeerd Onderhoudsschema moeten, na het bereiken van 180.000
km/12 jaar, cyclisch herhaald worden te beginnen vanaf het eerste interval, daarna dezelfde intervallen
aanhouden als daarvoor.
km x 1000 30 60 90 120 150 180
Jaren 2 4 6 8 10 12
Laadtoestand accu controleren en eventueel opladen●●●●●●
Conditie/slijtage banden controleren en bandenspanning, indien
nodig, herstellen; vervaldatum lading/toestand VAN DE "Fix&Go
Automatic" reparatiekit kit controleren (voor bepaalde versies/
markten)●●●●●●
Werking verlichtingssysteem (koplampen, richtingaanwijzers,
alarmknipperlichten, bagageruimte, inzittendenruimte, opbergvak,
lampje instrumentenpaneel, enz.) controleren●●●●●●
De vloeistofniveaus controleren en eventueel bijvullen
(1)●●●●●●
Uitlaatgasemissie/roetuitstoot controleren●●●●●●
Gebruik de diagnosestekker om de werking van het
brandstoftoevoer-/motormanagementsysteem en de emissie te
controleren; en voor bepaalde versies/markten, de verslechtering
van de motorolie●●●●●●
Visueel de toestand controleren van: buitenzijde van carrosserie,
bodemplaatbescherming, slangen en leidingen (uitlaat, brandstof-
en remsysteem en rubber elementen (hoezen, balgen, bussen
enz.)●●●●●●
(1) Gebruik voor het bijvullen altijd uitsluitend de in het instructieboek vermelde vloeistoffen en controleer het systeem eerst op
schade.
200
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER