FIAT FREEMONT 2011 Instructieboek (in Dutch)
Manufacturer: FIAT, Model Year: 2011, Model line: FREEMONT, Model: FIAT FREEMONT 2011Pages: 289, PDF Size: 5.06 MB
Page 121 of 289

Om mogelijke schade te voorkomen:
U moet zorgen dat de steunstang van
de motorkap goed is bevestigd in de hou-
derklemmen voordat u de motorkap sluit .
De motorkap niet met kracht sluiten. Sluit de
motorkap met een ferme neerwaartse beweging
zodat beide vergrendelingen stevig vastklikken.
Rijd nooit met uw auto als de motorkap niet
volkomen via beide vergrendelingen gesloten is.
WAARSCHUWING!
Controleer of de motorkap goed ver-
grendeld is voor u gaat rijden. Als de
motorkap niet volkomen vergrendeld is, kan hij
opklappen wanneer de auto rijdt , zodat uw uit-
zicht naar voren wordt belemmerd. Als u deze
waarschuwing niet opvolgt , kan dit ernstig letsel
of de dood tot gevolg hebben. IMPERIAAL — INDIEN AANWEZIG
De zijrails op het dak van uw auto zijn NIET bestemd
om lading te dragen zonder de montage van dwarsdra-
gers. Bij uw FIAT-dealer kunt u metalen dwarsdragers
kopen waarmee u een functioneel dakdragersysteem
kunt creëren.
Bij gebruik van een daktransportsysteem blijft het
maximaal toelaatbaar laadgewicht van de auto ongewij-
zigd. Zorg dat het totale gewicht van bagage en inzit-
tenden in de auto zelf, plus het gewicht op de dakdra-
ger, de laadcapaciteit van de auto niet overschrijdt.
De dwarsdragers en zijrails zijn erop gebouwd om
ladingen te dragen. De lading mag niet meer dan 68 kg
wegen en moet gelijkmatig over de dwarsdragers wor-
den verdeeld.
Om schade aan de auto en het dakt-
ransportsysteem te voorkomen mag de
maximale dakbelasting van 68 kg niet
worden overschreden. Verdeel de lading altijd zo
gelijkmatig mogelijk en bind alles stevig vast .
Langwerpige objecten die voorbij de voorruit
steken, zoals houten panelen of surfplanken, moet
u zowel aan de voorzijde als aan de achterzijde
van de auto vastmaken.
Leg een deken of ander beschermingsmateriaal
tussen het dakoppervlak en de lading.
(Vervolgd)
114
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Page 122 of 289

(Vervolgd)
Rijd met gereduceerde snelheid en neem boch-
ten voorzichtig als u een grote of zware lading op
het dak hebt bevestigd.Windstoten, die door pas-
serend vrachtverkeer of op natuurlijke wijze wor-
den veroorzaakt , kunnen plotselinge opwaartse
krachten uitoefenen op de lading. Dit geldt vooral
bij grote en platte objecten. Hierdoor kan schade
aan de lading of aan de auto worden toegebracht .
WAARSCHUWING!
Bind de lading stevig vast voordat u met
uw auto gaat rijden. Onzorgvuldig vast-
gebonden lading kan van de auto afvliegen,
vooral bij hoge snelheden, waardoor letsel en
materiële schade kan ontstaan. Volg de Waar-
schuwingen betreffende de dakdrager op wan-
neer u lading op uw dakdrager vervoert . REMSYSTEEM
Uw auto is uitgerust met een remsysteem met
twee afzonderlijke hydraulische remcircuits. Als
een van deze twee hydraulische remcircuits uitvalt,
blijft het andere systeem functioneren. Wel is de effec-
tieve remwerking dan wat minder. De slag van het
rempedaal wordt langer en er is meer pedaalkracht
nodig om de auto af te remmen of te doen stoppen. Als
het defect wordt veroorzaakt door een lek in het
hydraulische systeem, gaat het waarschuwingslampje
van het remsysteem aan wanneer het remvloeistofpeil
in de hoofdcilinder zakt.
Als de rembekrachtiging wegvalt (bijvoorbeeld als u
herhaaldelijk remt terwijl de motor niet draait), blijven
de remmen functioneren. Er is dan echter wel veel
meer pedaalkracht nodig om de auto af te remmen dan
wanneer de rembekrachtiging wel werkt.
WAARSCHUWING!
Rijden met ‘slippend rempedaal’ is ge-
vaarlijk en kan ongevallen veroorzaken.
Rijden met de voet op het rempedaal veroor-
zaakt abnormaal hoge remtemperaturen, ver-
hoogt de slijtage van de remblokken en kan
leiden tot het uitvallen van het remsysteem. In
een noodgeval kunnen dan de remmen dienst
weigeren, waardoor u juist dan niet over alle
benodigde remkracht beschikt .
(Vervolgd)
115UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 123 of 289

(Vervolgd)
Het is gevaarlijk om te blijven rijden wanneer
het waarschuwingslampje van het remsysteem
brandt . De remwerking kan aanzienlijk achter-
uitgaan of de auto wordt tijdens remmen minder
stabiel. Het duurt dan langer om de auto tot
stilstand te brengen en u houdt de auto moeilij-
ker onder controle. Dit kan leiden tot een onge-
val. Laat de auto onmiddellijk controleren.
Antiblokkeersysteem (Anti-Lock Brake
System, ABS)
Dit systeem helpt de bestuurder het voertuig onder
controle te houden in ongunstige remomstandigheden.
Het systeem regelt de hydraulische remdruk om het
blokkeren van de wielen te voorkomen. Bovendien
helpt het bij het voorkomen van slippen tijdens het
remmen op een glad wegoppervlak. Raadpleeg "Anti-
blokkeerremsysteem (ABS)" in "Uw auto/Elektronisch
remsysteem" voor meer informatie.
WAARSCHUWING!
Het ABS-systeem kan niet voorkomen
dat de auto onderhevig is aan de natuur-
kundige wetten en kan evenmin zorgen voor
meer grip op het wegdek.ABS kan geen ongeluk-
ken voorkomen, ook niet de ongelukken die wor-
den veroorzaakt door te hoge snelheden in boch-
ten, het rijden op een zeer glad wegoppervlak of
aquaplaning. Gebruik de mogelijkheden van een
auto met ABS nooit op een roekeloze of gevaar-
lijke wijze waardoor de veiligheid van de bestuur-
der of anderen in gevaar wordt gebracht .
116
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Page 124 of 289

ELEKTRONISCH REMSYSTEEM
Uw auto is uitgerust met een geavanceerde elektroni-
sche remkrachtregeling die gewoonlijk ESC wordt ge-
noemd. Dit systeem bestaat uit een antiblokkeersys-
teem (ABS), remassistent (Brake Assist System (BAS)),
tractieregelsysteem (Traction Control System (TCS)),
elektronische kantelbeveiliging (Electronic Roll Mitiga-
tion (ERM), elektronische stabiliteitsregeling (Electro-
nic Stability Control (ESC)) en stabilisatieregeling voor
aanhangers (Trailer Sway Control (TSC)). Deze syste-
men werken samen zodat de auto stabiel en bestuur-
baar is bij verschillende rijomstandigheden.
Antiblokkeersysteem (Anti-Lock Brake
System, ABS)
Het antiblokkeersysteem (ABS) zorgt voor extra voer-
tuigstabiliteit en meer remwerking als er geremd moet
worden. Het systeem gaat automatisch pompend rem-
men in moeilijke remsituaties, om zo het blokkeren van
de wielen te voorkomen.
Wanneer u sneller rijdt dan 11 km/u hoort u mogelijk
ook een zacht klikkend geluid, samen met wat geluid uit
de motor. Deze geluiden horen bij een zelftest die het
systeem uitvoert om te controleren of het ABS naar
behoren functioneert. Deze zelftest wordt steeds uit-
gevoerd na het starten van de motor, zodra de auto een
snelheid van 11 km/u bereikt.
ABS wordt geactiveerd onder bepaalde rijomstandig-
heden en remcondities. ABS grijpt mogelijk in als deauto over ijs, sneeuw, grint, kuilen, spoorrails of losse
rommel rijdt of wanneer u een noodstop maakt.
Wanneer het ABS-systeem actief is, kunt u dit als volgt
merken:
De ABS-pompmotor draait (deze kan nog korte tijd
aan blijven nadat de auto al stilstaat),
De hydraulische magneetkleppen maken klikgelui- den,
Pulsering van het rempedaal en
het rempedaal daalt iets of kan iets verder ingetrapt worden nadat de auto tot stilstand is gekomen.
Dit zijn normale eigenschappen van het ABS-systeem.
WAARSCHUWING!
Het ABS-systeem bevat geavanceerde
elektronica die onderhevig is aan storin-
gen van een onjuist geïnstalleerde of krachtige
radiozendinstallatie. Dergelijke storingen kun-
nen zorgen dat de ABS-werking geheel wegvalt .
Dergelijke apparatuur mag uitsluitend door be-
voegde vakmensen worden geïnstalleerd.
Pompend remmen heeft op het ABS-systeem
een averechtse uitwerking. De effectieve rem-
kracht wordt hierdoor verminderd en het risico
van een ongeval neemt toe. Pompend remmen
verlengt de remweg. Wanneer u wilt remmen of
stoppen, trapt u gewoon stevig het rempedaal in.
(Vervolgd)117
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 125 of 289

(Vervolgd)
Met het ABS wordt niet voorkomen dat de auto
onderworpen blijft aan de wetten der natuur. De
effectiviteit van de remmen wordt door ABS niet
verder verhoogd dan de remmen, banden en trac-
tie van de auto toelaten.
Het ABS voorkomt geen ongelukken ten ge-
volge van bijvoorbeeld te hoge snelheden in
bochten, te weinig afstand houden of aquapla-
ning.
Gebruik de mogelijkheden van een auto met
ABS nooit op een roekeloze of risicovolle wijze
die de veiligheid van uzelf of anderen in gevaar
brengt .
Alle wielen en banden van de auto moeten van dezelfde
maat en hetzelfde type zijn en de bandenspanning moet
correct zijn, zodat de regeleenheid correcte signalenontvangt. ABS-lampje Het ABS-lampje dient ter controle van het
ABS-systeem. Dit lampje gaat branden wan-
neer u de contactschakelaar in de stand ON
zet en kan daarna nog vier seconden blijven
branden.
Als het ABS-lampje tijdens het rijden aan blijft of gaat
branden, wijst dit erop dat het ABS-gedeelte van het
remsysteem niet functioneert en dat onderhoud nodig
is. Het gewone remsysteem zal echter normaal functi- oneren, zolang het remwaarschuwingslampje nietbrandt.
Wanneer het ABS-lampje brandt, moet u het remsys-
teem zo spoedig mogelijk laten controleren om weer
voordeel te hebben van de antiblokkeerremmen. Als
het ABS-lampje niet gaat branden wanneer u de con-
tactschakelaar in de stand ON zet, moet dit lampje zo
snel mogelijk worden gerepareerd.
Als zowel het remwaarschuwingslampje als het ABS-
lampje aan blijven, zijn de systemen voor antiblokkering
van de remmen (ABS) en elektronische remkrachtver-
deling (EBD) uitgevallen. Het ABS-systeem moet dan
onmiddellijk worden gerepareerd.
BRAKE ASSIST SYSTEM (BAS)
Het BAS-systeem is ontworpen om de remcapaciteit
van een voertuig te optimaliseren tijdens noodremsi-
tuaties. Het systeem detecteert een noodremsituatie
door de mate van remmen af te lezen en past vervol-
gens de optimale druk toe op de remmen. Dit systeem
kan helpen om de remweg in te korten. Het BAS vult
het ABS aan. Wanneer u heel snel op het rempedaal
trapt, is de assistentie van BAS optimaal. Om van het
systeem te profiteren moet u aanhoudend remdruk
uitoefenen tijdens het stoppen (niet "pompend" rem-
men). Verminder de druk op het rempedaal niet, tenzij
u niet langer hoeft te remmen. Zodra u het rempedaal
loslaat, wordt het BAS uitgeschakeld.
118UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Page 126 of 289

WAARSCHUWING!
Het ABS-systeem kan niet voorkomen
dat de auto onderhevig is aan de natuur-
kundige wetten en kan evenmin zorgen voor
meer grip op het wegdek. BAS kan geen ongeluk-
ken voorkomen, ook niet de ongelukken die wor-
den veroorzaakt door te hoge snelheden in boch-
ten, het rijden op een zeer glad wegoppervlak of
aquaplaning. Gebruik de mogelijkheden van een
auto met BAS nooit op een roekeloze of risico-
volle wijze die de veiligheid van uzelf of anderen
in gevaar brengt .
TRACTION CONTROL SYSTEM (TCS)
Dit systeem bewaakt de mate van het doorslippen van
elk van de aangedreven wielen. Als het doorslippen van
een of meer wielen wordt geconstateerd, worden de
doorslippende wielen afgeremd en wordt het motor-
vermogen verminderd voor een betere acceleratie en
stabiliteit. Een voorziening van het TCS-systeem func-
tioneert op dezelfde manier als een beperkt slipdiffe-
rentieel en verdeelt de wielspin over een aangedreven
as. Als één wiel van een aangedreven as sneller draait
dan het andere, wordt het doorslippende wiel afge-
remd. Hierdoor kan er meer motorkoppel naar het
niet-doorslippende wiel gaan. Deze functie blijft ook
actief als TCS en ESC in de modus "Gedeeltelijk uit"
staan. Raadpleeg “Elektronische stabiliteitsregeling
(ESC)” voor meer informatie. ELEKTRONISCHE KANTELBEVEILIGING
(ELECTRONIC ROLL MITIGATION, ERM)
Door bewaking van de stuurbewegingen en de snelheid
van de auto anticipeert dit systeem op de mogelijkheid
dat een wiel loskomt van het wegdek. Wanneer het
ERM-systeem vaststelt dat de mate waarin de hoek van
het stuur verandert, en de snelheid van het voertuig
voldoende zijn om het wiel op te tillen, wordt er
bijgeremd en kan het motorvermogen worden vermin-
derd. Zo wordt de kans kleiner dat het wiel wordt
opgetild. Het ERM-systeem grijpt alleen in bij zeer
ernstige of ontwijkende rijmanoeuvres. Het systeem
kan de kans op het optillen van een wiel alleen vermin-
deren tijdens zeer ernstige of ontwijkende rijmanoeu-
vres. Het systeem kan niet voorkomen dat het wiel
wordt opgetild als gevolg van andere factoren, zoals de
staat van de weg, het verlaten van de rijbaan of het
raken van objecten of andere voertuigen.
119
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 127 of 289

WAARSCHUWING!
Er zijn veel factoren, zoals de belading
van het voertuig en de weg- en rijom-
standigheden, die ervoor kunnen zorgen dat een
wiel wordt opgetild of het voertuig kantelt . Het
ERM-systeem kan niet in alle gevallen voorko-
men dat een wiel wordt opgetild of de auto
kantelt , met name niet wanneer de rijbaan wordt
verlaten of wanneer er objecten of andere voer-
tuigen worden geraakt . Gebruik de mogelijkhe-
den van een auto met ERM nooit op een roeke-
loze of gevaarlijke wijze die de veiligheid van de
bestuurder of anderen in gevaar brengt .
ELEKTRONISCHE STABILITEITSREGELING
(ELECTRONIC STABILITY CONTROL, ESC)
Dit systeem verbetert de veiligheid en stabiliteit van
het voertuig in diverse rijomstandigheden. De ESC
corrigeert overstuur en onderstuur door het juiste
wiel of de juiste wielen af te remmen. Ook kan het
motorvermogen worden verminderd om het voertuig
te helpen bij het handhaven van de juiste baan.
De ESC gebruikt sensoren die zowel het door de
bestuurder gewenste traject als het werkelijke traject
van de auto detecteren. Als het werkelijke traject niet
overeenkomt met het gewenste traject, remt de ESC
het juiste wiel af om onder- of overstuur tegen te gaan.
Overstuur: de auto reageert in bochten te sterk op de stand van het stuurwiel. Onderstuur: de auto reageert in bochten onvol-
doende op de stand van het stuurwiel.
Bedrijfsmodi van de ESC
De ESC kent twee bedrijfsmodi.
Full On (Volledig aan)
Dit is de normale bedrijfsmodus van de ESC. Wanneer
de auto wordt gestart,verkeert het systeem in deze
modus. Deze modus dient te worden gebruikt onder
bijna alle rijomstandigheden. De ESC mag alleen we-
gens specifieke redenen in de bedrijfsmodus "Partial
Off" (Gedeeltelijk uit) worden geschakeld, zoals hier-
onder wordt beschreven. Raadpleeg "Partial Off" (Ge-
deeltelijk uit) voor nadere informatie.
Partial Off (Gedeeltelijk uit)
De toets "ESC OFF" (ESC uit) bevindt zich in de rij
schakelaars boven de airconditioning. Als u de bedrijfs-
modus "Partial Off" (Gedeeltelijk uit) wilt activeren,
drukt u kort op de toets "ESC OFF" (ESC uit), waarna
het controle-/storingslampje elektronisch stabiliteits-
programma gaat branden. Als u de ESC opnieuw wilt
inschakelen, drukt u kort op de toets "ESC OFF" (ESC
uit), waarna het controle-/storingslampje elektronisch
stabiliteitsprogramma uit gaat. Hierdoor wordt de nor-
male bedrijfsmodus "ESC On" (ESC aan) hersteld.
(afb. 100) OPMERKING: Om de trekkracht tijdens het rijden
met sneeuwkettingen, bij het wegrijden in diepe
sneeuw, zand of grind te verbeteren, is het raadzaam de
functie "Partial Off" (Gedeeltelijk uit) in te schakelen
door kort op de toets "ESC OFF" (ESP uit) te drukken.
120
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Page 128 of 289

Wanneer er geen reden meer is om de bedrijfsmodus
"Partial Off" (Gedeeltelijk uit) te gebruiken, drukt u
kort op de toets "ESC OFF" (ESC uit). Dit kunt u doen
terwijl de auto rijdt.
CONTROLE-/STORINGSLAMPJE
ELEKTRONISCH
STABILITEITSPROGRAMMA EN
CONTROLELAMPJE ELEKTRONISCH
STABILITEITSPROGRAMMA UITHet controle-/storingslampje elektronisch
stabiliteitsprogramma op het instrumenten-
paneel gaat branden wanneer de contact-
schakelaar in de stand ON wordt gezet. Wan-
neer de motor draait, behoort dit lampje uit te gaan.
Wanneer het ESC-indicatie-/storingslampje permanent
blijft branden terwijl de motor draait, is een storing
gedetecteerd in het ESC-systeem. Als het lampje blijft branden nadat er verschillende keren is gestart en u
meerdere kilometers hebt gereden met een snelheid
boven 48 km/u, dient u zo snel mogelijk contact op te
nemen met uw erkende dealer om het probleem te
laten opsporen en verhelpen.
Het controle-/storingslampje elektronisch stabiliteits-
programma (op het instrumentenpaneel) begint te
knipperen zodra de banden hun grip verliezen, waarna
het ESC-systeem wordt geactiveerd. Het controle-/
storingslampje elektronisch stabiliteitsprogramma
knippert ook wanneer het TCS-systeem actief is. Als
het controle-/storingslampje elektronisch stabiliteits-
programma gaat knipperen tijdens het accelereren,
neemt u langzaam gas terug en rijdt u door terwijl u zo
weinig mogelijk gas geeft. Stem uw snelheid en rijstijl
altijd af op de toestand van het wegdek. OPMERKING:
Het controle-/storingslampje elektronisch stabili-
teitsprogramma en het controlelampje elektronisch
stabiliteitsprogramma UIT zullen altijd kort branden
wanneer de contactschakelaar in de stand ON wordtgezet..
Elke keer wanneer u de contactschakelaar in stand
On zet, wordt het ESC-systeem ingeschakeld, ook
wanneer dit eerder werd uitgeschakeld.
Het ESC-systeem maakt zoemende of klikkende ge-
luiden wanneer het actief is. Dit is normaal. De gelui-
den houden op wanneer ESC inactief wordt na de
manoeuvre die de activering van het ESC-systeem
heeft veroorzaakt.(afb. 100)
Toets ESC OFF (ESC uit)
121UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 129 of 289

Het controlelampje elektronisch stabiliteits-
programma UIT duidt aan dat de elektroni-
sche stabiliteitsregeling (ESC) is
uitgeschakeld.
ANTISLINGERREGELING (TSC)
De TSC maakt gebruik van sensoren in het voertuig die
een te grote slingering van de aanhanger detecteren.
De TSC wordt automatisch ingeschakeld zodra wordt
gedetecteerd dat de aanhanger gevaarlijk slingert.
Wanneer de TSC is ingeschakeld, knippert het
controle-/storingslampje elektronisch stabiliteitspro-
gramma, wordt het motorvermogen gereduceerd en
voelt u dat de wielen afzonderlijk worden afgeremd om
te proberen het slingeren van de aanhanger te stoppen. OPMERKING: Als het ESC-systeem in de stand
"Partial Off" (Gedeeltelijk uit) staat, wordt de TSC
wordt uitgeschakeld.
WAARSCHUWING!
DeTSC is niet in staat om het slingeren
van alle aanhangers te stoppen. Ga tij-
dens het trekken van een aanhanger altijd voor-
zichtig te werk en volg de aanbevelingen voor het
disselgewicht van de aanhanger. Raadpleeg
“Trekken van een aanhanger ” onder “Starten en
rijden” voor meer informatie.
Als de TSC tijdens het trekken van een aanhan-
ger wordt ingeschakeld, brengt u de auto zo snel
mogelijk op een veilige plaats tot stilstand en
past u de belasting van de aanhanger aan om het
slingeren tegen te gaan.
Het niet naleven van deze waarschuwingen
kan een ongeluk en/of ernstig letsel tot gevolg
hebben.
122UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Page 130 of 289

BOORDDIAGNOSESYSTEEM —
OBD II
Uw auto is uitgerust met een geavanceerd diagnosesys-
teem dat OBD II heet (On-Board Diagnostic). Dit
systeem bewaakt de regelsystemen voor uitlaatgase-
missie, de motor en de automatische versnellingsbak.
Als deze systemen correct werken, zal uw auto uitste-
kende prestaties leveren, brandstof besparen en lage
emissiewaarden hebben die aan de strengste eisen
voldoen.
Wanneer een bepaald systeem onderhoud of reparatie
nodig heeft, schakelt het OBD II diagnosesysteem het
storingslampje (MIL) in. Bovendien zal het diagnoseco-
des en andere hulpinformatie voor de monteur opslaan
in een geheugen. Hoewel u gewoonlijk nog kunt rijden
en niet gesleept hoeft te worden, kunt u toch best zo
spoedig mogelijk uw erkende dealer opzoeken voor
reparatie.
Als u lange tijd blijft rijden met een
brandend storingslampje (MIL), kan het
emissieregelsysteem verder beschadigd
raken. Bovendien zal de motor meer verbruiken
en niet optimaal bestuurbaar zijn. De auto moet
naar de garage om emissietests te kunnen uitvoe-ren.
Als het storingslampje (MIL) knippert terwijl de
motor draait , treden schade aan de katalysator
en vermogensverlies op. Raadpleeg onmiddellijk
uw dealer.
Melding brandstofvuldop los
Als het diagnosesysteem van het voertuig bepaalt dat
de brandstofvuldop los is, niet op de juiste wijze is
geïnstalleerd of beschadigd is, verschijnt het woord
"gASCAP" (brandstofdop fout) op de kilometerteller.
Als dit gebeurt, draai dan de brandstofvuldop vast tot u
een klik hoort en druk op de toets TRIP ODOMETER
[DAGTELLER] om het bericht af te zetten. Als het
probleem zich opnieuw voordoet, verschijnt de mel-
ding de volgende keer dat de auto wordt gestart
opnieuw.
Een losse, niet goed aangebrachte of beschadigde vul-
dop kan ook het storingslampje aanzetten.
123
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD