tow FIAT FREEMONT 2011 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: FIAT, Model Year: 2011, Model line: FREEMONT, Model: FIAT FREEMONT 2011Pages: 289, PDF Size: 5.06 MB
Page 188 of 289

VEILIGHEIDSCONTROLES BUITEN DE
AUTO Banden
Controleer de banden op overmatige of ongelijkmatige
slijtage. Controleer de banden op stenen, spijkers, glas
of andere voorwerpen die in het loopvlak of de wang
vast zijn blijven zitten. Controleer het loopvlak op
insnijdingen en scheuren. Controleer de wangen op
insnijdingen, scheuren en bobbels. Controleer of de
wielmoeren stevig zijn aangedraaid. Controleer de ban-
denspanning (met inbegrip van het reservewiel) terwijl
de banden koud zijn.
Verlichting
Laat iemand de werking van de verlichting controleren
terwijl u in de auto de verlichting bedient. Controleer
de controlelampjes voor de richtingaanwijzers en het
grootlicht op het instrumentenpaneel.Portiersloten
Controleer de sloten op juiste afstelling wat betreft
openen, sluiten en vergrendelen.
Vloeistoflekkage
Kijk na een nacht parkeren onder de auto. Controleer
op brandstof-, koelvloeistof-, olie- of andere vloeistof-
lekkage. Ook als u een benzinelucht ruikt of lekkage
van brandstof of rem- of stuurbekrachtigingsvloeistof
vermoedt, moet direct de oorzaak worden gevonden
en gecorrigeerd.
181
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 189 of 289

CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
AANBEVELINGEN BIJ INRIJDEN
VAN DE MOTOR
De motor en aandrijflijn (versnellingsbak en as) van uw
auto hebben geen lange inrijperiode nodig.
Rijd de eerste 500 km rustig. Na de eerste 100 km kunt
u het beste een snelheid van 80 à 90 km/u aanhouden.
Terwijl u met constante snelheid rijdt, vormt nu en dan
kort accelereren met plankgas, binnen de grenzen van
de geldende verkeersregels, een goede bijdrage tot het
inrijden. Accelereren met plankgas in een lage versnel-
ling kan slecht zijn en moet worden vermeden.
De transmissieolie die de fabriek in de motor heeft
aangebracht, is een energiebesparend smeermiddel van
een hoge kwaliteit. Houd bij het olie verversen reke-
ning met de te verwachten klimaatomstandigheden.
Raadpleeg "Onderhoudsprocedures" in "Onderhoud
van uw auto" voor de aanbevolen viscositeit en kwali-
teitsklassen. GEBRUIK GEEN NIET-REINIGENDE OF
ONVERMENGDE MINERALE OLIËN.
Een nieuwe motor kan de eerste paar duizend kilome-
ter een iets hoger olieverbruik hebben. Dat is bij het
inrijden normaal en duidt niet op een probleem. STARTPROCEDURES
Voordat u uw auto start: stel uw stoel in, stel de
binnen- en buitenspiegels in, doe uw veiligheidsgordel
om en verzoek eventuele passagiers ook hun veilig-
heidsriemen om te doen.
WAARSCHUWING!
Kinderen nooit alleen in het voertuig
laten. Kinderen zonder toezicht achter-
laten in een auto is om verschillende redenen
gevaarlijk. Kinderen of derden kunnen ernstige
of dodelijke verwondingen oplopen. Waarschuw
kinderen dat ze van de handrem, het rempedaal
of de versnellingshendel moeten afblijven. Laat
de sleutelhouder niet achter in het contact of een
auto en laat het contactslot niet in de stand ACC
of RUN staan. Een kind zou de elektrische raam-
bediening of andere schakelaars kunnen bedie-
nen of de auto in beweging kunnen brengen.
Laat nooit kinderen of dieren achter in een in
de zon geparkeerde afgesloten auto, de hitte kan
ernstig of dodelijk letsel toebrengen.
182
UW AUTO
VEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Page 190 of 289

KEYLESS ENTER-N-GOMet deze functie kan de bestuurder
via een druk op de toets de contact-
schakelaar bedienen, mits de af-
standsbediening (RKE) zich in het
passagierscompartiment bevindt.
NORMAAL STARTEN — DIESELMOTOR
Met de knop ENGINE START/STOP (Motor Aan/Uit)
1. Zet de contactschakelaar in de stand ON door tweemaal op de knop ENGINE START/STOP (Mo-
tor aan/uit) te drukken.
2. Kijk naar het controlelampje "Wachten met star- ten" in de instrumentengroep. Raadpleeg "Instru-
mentengroep" in “Waarschuwingslampjes en mel-
dingen” voor meer informatie. Dit zal twee tot tien
seconden branden, afhankelijk van de motortempe-
ratuur. Wanneer het controlelampje "Wachten met
starten" uitgaat, is de motor gereed om te worden
gestart.
3. DRUK NIET op het gaspedaal. Start de motor door het koppelingspedaal ingedrukt te houden terwijl u
tegelijkertijd de knop ENGINE START/STOP (Mo-
tor aan/uit) ingedrukt houdt. Laat de knop los als de
motor start.
OPMERKING: Onder zeer koude omstandigheden
kan het nodig zijn om de startmotor tot 30 seconden
te laten draaien om de motor te starten. Laat de knop los als de motor niet start. Wacht 25-30 seconden en
probeer dan opnieuw te starten.
4. Laat de motor na aanslaan nog ca. 30 seconden
stationair draaien voordat u gaat rijden. De olie kan
zo door het motorblok circuleren en de turbolader
smeren.
Motor uitschakelen met de knop ENGINE
START/STOP (Motor aan/uit)
1. Plaats nadat het voertuig tot stilstand is gekomen de keuzehendel in de stand NEUTRAL (vrij) en druk
daarna kort op de knop ENGINE START/STOP
(Motor aan/uit).
2. De contactschakelaar keert terug naar de stand OFF.
3. Plaats de keuzehendel in de eerste versnelling of Reverse (Achteruit) en schakel de handrem in.
OPMERKING:
Als de contactschakelaar in de stand ACC blijft staan,
zal het systeem na 30 minuten van inactiviteit automa-
tisch worden uitgeschakeld en de contactschakelaar in
de stand OFF worden gezet.
Als de contactschakelaar in de stand RUN blijft staan,
zal het systeem na 30 minuten van inactiviteit automa-
tisch worden uitgeschakeld, mits de auto stilstaat en de
motor is uitgezet.
Als de rijsnelheid hoger is dan 8 km/u, dient de knop
ENGINE START/STOP (Motor aan/uit) gedurende
twee seconden te worden ingedrukt voordat de motor
afslaat. De contactschakelaar blijft in de stand ACC
183UW AUTO VEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU- WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 191 of 289

totdat het voertuig stilstaat en de knop twee keer
wordt ingedrukt naar de stand OFF.
Turbolader “afkoelen”OPMERKING:Door de motor stationair te laten
lopen na een lange rit krijgt de turbine-unit de kans om
af te koelen tot een normale bedrijfstemperatuur. Hanteer het volgende schema om te bepalen hoeveel
stationaire draaitijd nodig is om de turbolader vol-
doende te koelen voordat u de motor afzet, afhankelijk
van de rijwijze en de belading van de auto.
Afkoelschema turbolader
Rijden Omstandigheden Lading Turbocompressor TemperatuurTijd stationair (in minuten)
Voor uitschakelen
Stop & Go Leeg Koud Minder dan 1
Stop & Go Gemiddeld Warm 1
Snelwegen Gemiddeld Warm 2
Stadsverkeer Maximaal toelaatbaar totaalgewicht van het
voertuig en de aanhangwagen samen Warm
3
Snelwegen Maximaal toelaatbaar totaalgewicht van het
voertuig en de aanhangwagen samen Warm 4
Hellingen Maximaal toelaatbaar totaalgewicht van het
voertuig en de aanhangwagen samen Heet 5
Extreem koud weer (temperatuur lager dan 29°C)
Om te zorgen voor betrouwbaar starten bij deze
temperaturen wordt het gebruik van een van buitenaf gevoede elektrische blokverwarmer (te verkrijgen bij
uw erkende dealer) aanbevolen.
184
UW AUTO
VEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Page 192 of 289

PARKEERREM
Voordat u het voertuig verlaat, moet u er zeker van zijn
dat de handrem goed is aangetrokken. Zorg ook dat u
de versnellingsbak in de stand REVERSE (achteruit) of
in de eerste versnelling zet.
De handrem zit in de middenconsole. Zet de auto op
de handrem door de handgreep stevig omhoog te
trekken. Om de handrem te lossen wordt de hendel
iets omhoog getrokken, de vergrendelknop ingedrukt
en dan de hendel helemaal omlaag gedrukt. (afb. 132)
Als de handrem wordt aangetrokken terwijl de con-
tactschakelaar in de stand ON staat, gaat het contro-
lelampje van het remsysteem op het instrumentenpa-
neel branden.
Als u op een neergaande helling parkeert, is het belang-
rijk om de voorwielen in de richting van de stoep tedraaien, en van de stoep af bij parkeren op een op-
gaande helling. De parkeerrem moet altijd aangetrok-
ken zijn als de bestuurder niet in de auto zit.
WAARSCHUWING!
Kinderen nooit alleen in het voertuig
laten. Kinderen zonder toezicht achter-
laten in een auto is om verschillende redenen
gevaarlijk. Kinderen of derden kunnen ernstige
of dodelijke verwondingen oplopen.
Controleer of de handrem volledig vrij staat
voor u gaat rijden. Als u dit niet doet , kan dit
leiden tot een defect aan de remmen en tot een
ongeval.
De handrem moet altijd goed worden aange-
trokken wanneer u de auto verlaat . Anders kan
de auto wegrollen en schade of letsel veroorza-
ken. Zorg ook dat u de versnellingsbak in de stand
REVERSE (achteruit) of in de eerste versnelling
zet . Als dit wordt nagelaten kan de auto gaan
rollen en zo schade of letsel veroorzaken.Als het waarschuwingslampje van het
remsysteem aan blijft nadat de handrem
is losgelaten, duidt dit op een defect van
het remsysteem. Laat de remmen onmiddellijk
nakijken door een erkende dealer.
(afb. 132) Parkeerrem 185
UW AUTO VEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU- WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 193 of 289

MANUAL TRANSMISSION
WAARSCHUWING!
U of andere passagiers kunnen letsel
oplopen als u het voertuig onbewaakt
achterlaat en de parkeerrem niet goed heeft
aangetrokken. De parkeerrem moet altijd wor-
den aangetrokken als de bestuurder zich niet in
het voertuig bevindt , vooral op een helling.
Trap voordat u schakelt het koppelingspedaal volledig
in. Trap terwijl u het koppelingspedaal op laat komen
het gaspedaal iets in. (afb. 133)
Schakel in numerieke volgorde door de versnellingen
heen – sla er geen over. Zorg dat de eerste versnelling
is ingeschakeld (niet de derde), wanneer u uit stilstand wegrijdt. De koppeling kan beschadigd raken als u
vanuit de derde versnelling wegrijdt.
Bij de meeste stadsritten is het gemakkelijker om alleen
de lage versnellingen te gebruiken. Voor rijden met een
constante rijsnelheid op snelwegen, met af en toe iets
accelereren, wordt de zesde versnelling aanbevolen.
Laat nooit tijdens het rijden uw voet op het koppelings-
pedaal rusten en probeer nooit de auto op een helling
in bedwang te houden door de koppeling te laten
slippen. Hierdoor ontstaat abnormaal grote koppe-
lingsslijtage.
Om achteruit (REVERSE) te schakelen trekt u de ring
net onder de schakelhendel naar boven en schakelt u
naar de stand REVERSE (R).
Schakel alleen naar de achteruitversnelling vanuit stil-
stand. OPMERKING:
Onder koude weersomstandighe-
den als de olie van de transmissie nog niet op bedrijfs-
temperatuur is, kan het schakelen wat zwaarder gaan.
Dit is normaal en niet schadelijk voor de transmissie.
TERUGSCHAKELEN
Op juiste wijze terugschakelen bespaart brandstof en
verlengt de levensduur van de motor.
(afb. 133) Schakelpatroon (zes versnellingen)
186
UW AUTO
VEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Page 194 of 289

Als u bij terugschakelen meer dan één
versnelling overslaat of terugschakelt bij
te hoge motortoerentallen, kunt u schade
toebrengen aan de motor, de transmissie of de
koppeling.
Schakel bij steile afdalingen terug naar de tweede of
eerste versnelling voor een veilige snelheid en een
langere levensduur van de remmen.
Schakel bij bochten en steile hellingen tijdig terug,
zodat de motor niet overbelast raakt. RIJDEN OP EEN GLADDE ONDERGROND
ACCELEREREN
Krachtig accelereren op een besneeuwd, nat of glad
wegdek kan doorslippen van de wielen en zijdelings
wegglijden van de auto tot gevolg hebben. Dit komt
voor wanneer de voorwielen (de aangedreven wielen)
verschillende grip hebben.
WAARSCHUWING!
Snel accelereren op een glad wegdek is
gevaarlijk. Bij een verschil in grip van de
wielen kan de auto zijwaarts gaan glijden. U zou
de macht over het stuur kunnen verliezen en een
ongeluk kunnen veroorzaken. Trek langzaam op
wanneer u weet dat er weinig grip is (ijs, sneeuw,
nat wegdek, modder, rul zand, enz.).
GRIP
Bij rijden op natte of modderige wegen kan een laagje
water ontstaan tussen de band en het wegdek. Dat
heet aquaplaning en dit kan ervoor zorgen dat de auto
totaal onbestuurbaar is en u niet meer kunt remmen.
Volg om dat gevaar te vermijden de onderstaande
aanwijzingen op:
1. Pas uw snelheid aan bij hevige regenval en op glib- berige wegen.
2. Pas uw snelheid aan op wegen met diepe plassen.
3. Vervang de banden zodra er tekenen van slijtage zijn. 187
UW AUTO VEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU- WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 195 of 289

4. Zorg voor een juiste bandenspanning.
5. Houd onder alle omstandigheden voldoende af-stand tussen u en de auto voor u, zodat u tijdig kunt
stoppen. DOOR WATER RIJDEN
Ga bij het rijden door water met een diepte van meer
dan een paar centimeter voorzichtig te werk om
schade aan de auto en lichamelijk letsel te voorkomen.
STROMEND/OPKOMEND WATER
WAARSCHUWING!
Rij niet op een weg of een weg of pad
oversteken waar water stroomt en/of
opkomt (zoals na een storm). Stromend water
kan het wegdek of de bovenlaag van het pad
wegspoelen en het voertuig in dieper water doen
zinken. Bovendien kan stromend en/of opko-
mend water het voertuig snel wegvoeren. Als
geen gehoor wordt gegeven aan deze waarschu-
wingen, kan dit ernstig of dodelijk letsel tot ge-
volg hebben voor u, de inzittenden en anderen in
uw omgeving.
Ondiep stilstaand water
Hoewel uw voertuig in staat is om door ondiep stil-
staand water te rijden, moet u voordat u dit doet de
volgende waarschuwingen en voorzorgsmaatregelen in
acht nemen.
188
UW AUTO
VEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Page 196 of 289

Controleer altijd de diepte van het stil-
staande water voordat u erdoor rijdt . Rij
nooit door stilstaand water dat dieper is
dan de onderkant van de wielvelgen op het voer-
tuig.
Bepaal de staat van de weg of het pad onder
water en of er sprake is van hindernissen voordat
u door het stilstaande water rijdt .
Rij niet sneller dan met een snelheid van 8 km/u
door stilstaand water. Dit beperkt de golfactie tot
het minimum. Rijden door stilstaand water kan
schade veroorzaken aan de onderdelen
van de aandrijflijn. Controleer altijd de
vloeistoffen van het voertuig (d.w.z. motorolie,
transmissievloeistof, ashuis, enz.) op tekenen van
vervuiling (d.w.z. vloeistof die er troebel uitziet of
schuimt) nadat u door het stilstaande water bent
gereden. Blijf niet rijden met het voertuig als één
van de vloeistoffen vervuild lijkt , aangezien dit
verdere schade tot gevolg kan hebben. Dergelijke
schade wordt niet gedekt door de beperkte ga-
rantie van een nieuw voertuig. (Vervolgd)
Als er water in de motor komt , kan dit onmid-
dellijke stilstand tot gevolg hebben en ernstige
interne schade aan de motor veroorzaken. Derge-
lijke schade wordt niet gedekt door de beperkte
garantie van een nieuw voertuig.
WAARSCHUWING!
Rijden door stilstaand water beperkt
het tractievermogen van het voertuig.
Rij niet sneller dan met een snelheid van 8 km/h
door stilstaand water.
Rijden door stilstaand water beperkt het rem-
vermogen van het voertuig waardoor de remweg
langer wordt . Daarom dient u nadat u door stil-
staand water heeft gereden, langzaam te rijden
en enkele malen het rempedaal lichtjes in te
drukken om de remmen te drogen.
Als er water in de motor komt , kan dit onmid-
dellijke panne tot gevolg hebben waardoor u niet
meer verder kunt .
Als geen gehoor wordt gegeven aan deze waar-
schuwingen, kan dit ernstig of dodelijk letsel tot
gevolg hebben voor u, de inzittenden en anderen
in uw omgeving.
189
UW AUTO VEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU- WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 197 of 289

STALLEN VAN DE AUTO
Als u meer dan 21 dagen geen gebruik maakt van uw
auto, wilt u misschien voorzorgsmaatregelen nemen
ter bescherming van de accu. U kunt:
Verwijder de IOD-zekeringen uit de volledig inge-bouwde krachtmodule die zich in de motorruimte
bevindt.
Of maak de massakabel van de accu los. RIJDEN MET EEN
AANHANGWAGEN
In dit hoofdstuk vindt u veiligheidstips en informatie
over wat u redelijkerwijs wel en niet met uw auto mag
trekken. Lees deze informatie aandachtig door voordat
u met een aanhangwagen gaat rijden, zodat u deze zo
efficiënt en veilig mogelijk kunt trekken.
Volg de vereisten en adviezen over rijden met een
aanhanger uit deze handleiding op, zodat de garantie
zijn geldigheid behoudt.
DEFINITIES VOOR RIJDEN MET AANHANGER
De onderstaande definities bieden een verklaring voor
de volgende begrippen:
Maximaal toelaatbaar totaalgewicht (GVWR)
Het GVWR is het maximaal toelaatbare totaalgewicht
van de auto. Dit is inclusief de bestuurder, passagiers,
bagage en het disselgewicht. De totale belasting moet
worden beperkt om zo het GVWR niet te
overschrijden.
Maximaal Toelaatbaar Aanhangergewicht (GTW)
GTW staat voor het gewicht van de aanhanger, plus het
gewicht van alle vracht, verbruiksgoederen en appara-
tuur (vast of tijdelijk) in of op de aanhanger in "geladen
en gebruiksklare" staat. De aanbevolen manier om het
GTW te meten is om de geladen aanhanger op een
weegbrug te plaatsen. Het volledige gewicht van de
aanhanger moet op de weegbrug rusten.
190
UW AUTO
VEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD