ESP FIAT FREEMONT 2012 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: FIAT, Model Year: 2012, Model line: FREEMONT, Model: FIAT FREEMONT 2012Pages: 356, PDF Size: 8.41 MB
Page 123 of 356

OPROLBAAR DEKZEIL VOOR DE
LAADRUIMTE (voor bepaalde uitvoeringen/
markten) — UITVOERINGEN VOOR VIJF
PASSAGIERS OPMERKING:Het dekzeil is bedoeld om bagage
aan het zicht te onttrekken, niet om deze vast te
zetten. Het dekzeil voorkomt niet dat bagage ver-
schuift en beschermt de inzittenden niet tegen loslig-
gende voorwerpen.
Het oprolbare dekzeil voor de laadruimte is bevestigd
in de laadruimte achter de bovenkant van de achter-
bank.
Als het zeil is uitgerold bedekt het de laadruimte zodat
daarin aanwezige voorwerpen aan het oog worden
onttrokken. De inkepingen in de sierpanelen naast de
achterklepopening houden het uitgerolde dekzeil op
zijn plaats.
Als het dekzeil niet wordt gebruikt, rolt deze netjes op
in de behuizing. U kunt het dekzeil ook uit de auto
nemen om meer ruimte te maken in de laadbak.
Om het dekzeil te installeren legt u het in de auto met
de platte kant van de behuizing naar boven gericht.
Breng vervolgens de linker of rechter veerstang (deze
bevinden zich aan de uiteinden van de dekzeilbehuizing)
aan in resp. het linker of rechter bevestigingspunt (zoals
afgebeeld). (afb. 95) Breng vervolgens de veerstang aan de tegenoverlig-
gende kant van de dekzeilbehuizing in het bevestigings-
punt aan de tegenoverliggende kant van de auto.
Pak de hendel en trek deze naar u toe. Als het dekzeil
bij de achterklepopening in de buurt komt, leidt u de
bevestigingsstangen achter (aan weerszijden van het
dekzeil) in de inkepingen op de sierpanelen. Daarna laat
u het dekzeil zakken, plaatst de stangen onder in de
inkepingen en laat de hendel los. (afb. 96)
(afb. 95)
Uitneembaar dekzeil van bagageruimte aanbrengen
117
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 133 of 356

Full On (Volledig aan)
Dit is de normale bedrijfsmodus van de ESC. Wanneer
de auto wordt gestart,verkeert het systeem in deze
modus. Deze modus dient te worden gebruikt onder
bijna alle rijomstandigheden. De ESC mag alleen we-
gens specifieke redenen in de bedrijfsmodus "Partial
Off" (Gedeeltelijk uit) worden geschakeld, zoals hier-
onder wordt beschreven. Raadpleeg "Partial Off" (Ge-
deeltelijk uit) voor nadere informatie.
Partial Off (Gedeeltelijk uit)
De toets "ESC OFF" (ESC uit) bevindt zich in de rij
schakelaars boven de airconditioning. Als u de bedrijfs-
modus "Partial Off" (Gedeeltelijk uit) wilt activeren,
drukt u kort op de toets "ESC OFF" (ESC uit), waarna
het controle-/storingslampje elektronisch stabiliteits-
programma gaat branden. Als u de ESC opnieuw wilt
inschakelen, drukt u kort op de toets "ESC OFF" (ESC
uit), waarna het controle-/storingslampje elektronisch
stabiliteitsprogramma uit gaat. Hierdoor wordt de nor-
male bedrijfsmodus "ESC On" (ESC aan) hersteld.
(afb. 100)OPMERKING:
Om de trekkracht tijdens het rijden
met sneeuwkettingen, bij het wegrijden in diepe
sneeuw, zand of grind te verbeteren, is het raadzaam de
functie "Partial Off" (Gedeeltelijk uit) in te schakelen
door kort op de toets "ESC OFF" (ESP uit) te drukken.
Wanneer er geen reden meer is om de bedrijfsmodus
"Partial Off" (Gedeeltelijk uit) te gebruiken, drukt u
kort op de toets "ESC OFF" (ESC uit). Dit kunt u doen
terwijl de auto rijdt.
(afb. 100) Toets ESC OFF (ESC uit)
127
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 136 of 356

BOORDDIAGNOSESYSTEEM —
OBD II
Uw auto is uitgerust met een geavanceerd diagnosesys-
teem dat OBD II heet (On-Board Diagnostic). Dit
systeem bewaakt de regelsystemen voor uitlaatgase-
missie, de motor en de automatische versnellingsbak.
Als deze systemen correct werken, zal uw auto uitste-
kende prestaties leveren, brandstof besparen en lage
emissiewaarden hebben die aan de strengste eisen
voldoen.
Wanneer een bepaald systeem onderhoud of reparatie
nodig heeft, schakelt het OBD II diagnosesysteem het
storingslampje (MIL) in. Bovendien zal het diagnoseco-
des en andere hulpinformatie voor de monteur opslaan
in een geheugen. Hoewel u gewoonlijk nog kunt rijden
en niet gesleept hoeft te worden, kunt u toch best zo
spoedig mogelijk uw erkende dealer opzoeken voor
reparatie.
Als u lange tijd blijft rijden met een
brandend storingslampje (MIL), kan het
emissieregelsysteem verder beschadigd
raken. Bovendien zal de motor meer verbruiken
en niet optimaal bestuurbaar zijn. De auto moet
naar de garage om emissietests te kunnen uitvoe-ren.
Als het storingslampje (MIL) knippert terwijl de
motor draait , treden schade aan de katalysator
en vermogensverlies op. Raadpleeg onmiddellijk
uw dealer.
BERICHT "LOOSE FUEL FILLER CAP"
(BRANDSTOFVULDOP LOS)
Als het diagnosesysteem van het voertuig bepaalt dat
de brandstofvuldop los is, niet op de juiste wijze is
geïnstalleerd of beschadigd is, verschijnt het woord
"gASCAP" (brandstofdop fout) op de kilometerteller.
Als dit gebeurt, draai dan de brandstofvuldop vast tot u
een klik hoort en druk op de toets TRIP ODOMETER
[DAGTELLER] om het bericht af te zetten. Als het
probleem zich opnieuw voordoet, verschijnt de mel-
ding de volgende keer dat de auto wordt gestart
opnieuw.
Een losse, niet goed aangebrachte of beschadigde vul-
dop kan ook het storingslampje aanzetten.
130
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Page 152 of 356

WAARSCHUWING!
Bestuurders moeten voorzichtig achter-
uit rijden, ook al wordt er gebruik ge-
maakt van de achteruitrijcamera. Kijk altijd goed
vóór of achter uw auto, controleer of zich daar
geen voetgangers, dieren, andere voertuigen of
obstakels bevinden en let op dode hoeken voor-
dat u voor- of achteruitrijdt . U bent verantwoor-
delijk voor de veiligheid van uw omgeving en
moet blijven opletten als u achteruitrijdt . Anders
bestaat er een risico op ernstig of dodelijk letsel. Om schade aan het voertuig te voorko-
men mag ParkView
®alleen worden ge-
bruikt als parkeerhulp. De ParkView
®
camera kan niet elk obstakel of voorwerp detec-teren.
Om schade aan het voertuig te voorkomen
moet u langzaam rijden bij gebruik van de achter-
uitrijcamera, zodat u tijdig kunt stoppen als u een
obstakel ziet . Het wordt de bestuurder aanbevo-
len om regelmatig over zijn/haar schouder te kij-
ken bij het gebruik van ParkView
®. OPMERKING:
Wanneer de cameralens bedekt is
met sneeuw, ijs, modder of ander vuil, moet de lens
worden gereinigd, met water worden gespoeld en met
een zachte doek worden gedroogd. De lens niet afdek-
ken.
ParkView
®in- of uitschakelen — met het
aanraakscherm van de radio
1. Zet de radio aan.
2. Druk op de schermtoets " More".
3. Druk de schermtoets " Settings".
4. Druk op de schermtoets "Safety & Driving Assis- tance".
5. Druk op het vakje naast de knop "Parkview
®Bac-
kup Camera" om het systeem in of uit te schakelen.
146
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Page 163 of 356

keuzeschakelaar op kanaal 2 staat, regelt de af-
standsbediening de functies van kanaal 2 van de
hoofdtelefoon (linkerkant van het scherm).
5. ▸▸ – In radiomodus: druk hierop om de volgende
zender te zoeken. In diskmodi: druk hierop en houd
de toets ingedrukt om snel vooruit te spoelen door
het huidige audionummer of videohoofdstuk. In
menumodi: gebruik deze toets voor menunavigatie.
6. ▾/ Prev – In radiomodus: druk hierop om de vorige
zender te selecteren. In diskmodi: druk hierop om
terug te gaan naar het begin van het huidige of vorige
audionummer of videohoofdstuk. In menumodi: ge-
bruik deze toets voor menunavigatie.
7. MENU – Druk hierop om terug te keren naar het hoofdmenu van de dvd-disk, om een audio- of vi-
deosatellietzender uit de lijst zenders te kiezen of
de afspeelfuncties (RANDOM (scannen of willekeu-
rig afspelen) van een cd) te kiezen.
8. ▸/|| (Afspelen/Pauzeren) – afspelen van disk
starten/hervatten of pauzeren.
9. ■(Stop) – Stoppen met afspelen van de disk
10. PROG Up/Down – Bij het luisteren naar de radio wordt de volgende of vorige voorkeurzender op
de radio geselecteerd als u op PROG Up resp.
PROG Down drukt. Bij het beluisteren van gecom-
primeerde audio op een gegevensdisk kiest u met
PROG Up de volgende map en met PROG Down
de vorige map. Bij het beluisteren van een cd op een radio met cd-wisselaar, kiest u met PROG Up
de volgende cd en met PROG Down de vorige cd.
11. MUTE – Druk hierop om het geluid van het gese- lecteerde kanaal naar de hoofdtelefoon te dempen.
12. SLOW – Druk hierop om een dvd langzaam af te spelen. Druk op afspelen ( ▸) om het afspelen met
de normale snelheid te hervatten.
13. STATUS – Druk hierop om de huidige status te tonen.
14. MODE – Druk hierop om de modus van het geselecteerde kanaal te veranderen. Zie het hoofd-
stuk "Moduskeuze" van deze handleiding voor
meer informatie over het wijzigen van modi.
15. SETUP – Druk terwijl een videomodus actief is op de toets SETUP om toegang te krijgen tot de
scherminstellingen te gaan (zie hoofdstuk over de
scherminstellingen) en vervolgens het menu voor
dvd-instellingen te openen door op de menutoets
op de radio te drukken. Wanneer een disk in de
dvd-speler (voor bepaalde uitvoeringen/markten)
zit, de modus VES™ is gekozen en de disk is
gestopt, druk dan op de toets SETUP om het menu
met dvd-instellingen te openen. (zie Menu voor
dvd-instellingen in deze handleiding.)
16. BACK – Druk bij menunavigatie op deze toets om terug te gaan naar het vorige scherm. Bij het
navigeren door een dvd-menu is de werking afhan-
kelijk van de inhoud van de disk.
157
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 165 of 356

Vervangen van de batterijen
De afstandsbediening werkt op twee batterijen van het
type AAA. Vervangen van de batterijen:
Schuif het klepje van het batterijvak aan de achter-kant van de afstandsbediening omlaag.
Vervang de batterijen en breng ze aan in de richting die staat aangegeven aan de binnenkant van het vak.
Breng het klepje van het batterijvak weer aan.
Gebruik van hoofdtelefoons
De hoofdtelefoons ontvangen twee aparte audiokana-
len via een infraroodzender van het beeldscherm.
Personen die voorin zitten, kunnen het volume volume
van de hoofdtelefoons instellen voor kinderen op de
achterbank die dit niet niet zelf kunnen.
Als u geen geluid hoort nadat het volume is verhoogd,
controleer dan of het scherm is ingeschakeld en omlaag
is gezet. Controleer ook of het kanaal niet gedempt is
en de keuzeschakelaar voor het kanaal van de hoofdte-
lefoon op het gewenste kanaal staat. Indien u nog
steeds niets hoort, controleer dan of de batterijen in
de hoofdtelefoons niet leeg zijn. (afb. 111)
Bedieningselementen
Het voedingslampje en de bedieningselementen van de
hoofdtelefoon bevinden zich op de rechter oorschelp. OPMERKING:
Het videosysteem achterin moet zijn
ingeschakeld om geluid te kunnen horen via de hoofd-
telefoons. Om de batterijstroom te besparen worden
de hoofdtelefoons automatisch uitgeschakeld na onge-
veer drie minuten nadat het videosysteem achterin is
uitgeschakeld.
De audiomodus veranderen voor de hoofdtele-
foons
1. Controleer of de keuzeschakelaar voor kanaal/ scherm van de afstandsbediening in dezelfde stand
staat als de keuzeschakelaar van de hoofdtelefoon. .
(afb. 111)
1. Volumeregeling
2. Aan/uit-toets
3. Kanaalkeuzeschakelaar
4. Voedingslampje
159
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 168 of 356

de linkerkant van het scherm (kanaal 1) toont de
status/modus van het scherm van de eerste stoel ach-
terin en de rechterkant van het scherm (kanaal 2)
toont de status/modus van het scherm van de tweede
stoel achterin.
Als kanaal 1 zich in een videomodus bevindt, wordt het
beeld getoond op het scherm van de eerste stoel
achterin als een beeld op het hele scherm. Een balk
wordt kort aan de onderkant van het scherm getoond
over het videobeeld heen en het toont elke verande-
ring in de status van kanaal 2.
Als kanaal 2 zich in een videomodus bevindt, wordt het
beeld getoond op het scherm van de tweede stoel
achterin als een beeld op het hele scherm. Een balk
wordt kort over het videobeeld heen aan de onderkant
van het scherm getoond en het toont elke verandering
in de status van kanaal 1.Een cd of dvd afspelen op het VES™
Het volgende gebeurt automatisch als een disk in de
radio wordt gestoken bij een systeem met één scherm
en in de dvd-speler met afstandsbediening bij een
systeem met twee schermen:
Als het beeldscherm open staat (het LCD-scherm is
zichtbaar), worden het scherm en de zender van de
draadloze hoofdtelefoon ingeschakeld. Als het video-
scherm gesloten is, moet de zender voor de draad-
loze hoofdtelefoon ingeschakeld worden door mid-
del van de aan/uit-knop op de afstandsbediening
(hoofdtelefoons ontvangen alleen audiosignalen als
de stroom naar de hoofdtelefoon is ingeschakeld).
Nadat de disk is geplaatst, wordt de inhoud ervan afgespeeld door de autoluidsprekers, de draadloze
hoofdtelefoons en de beeldschermen achterin.
Gedeelde modussen
Het VES™ en de radio kunnen met elkaar communi-
ceren. Daardoor kan het VES™ de radio ontvangen via
de hoofdtelefoons en kan de radio de audio van het
VES™ ontvangen via de autoluidsprekers. Als de radio
en het VES™ in dezelfde (gedeelde) modus staan, is
een VES™ pictogram zichtbaar op het weergaveven-
ster van de radio en zal het pictogram voor gedeelde
modus te zien zijn op het VES™ scherm. In de gedeelde
modus is dezelfde audiobron tegelijkertijd te horen in
de hoofdtelefoon en de autoluidsprekers.
Als de radiofuncties (FM, AM of SAT) zicht in de
gedeelde modus met VES™ bevinden, kan alleen de(afb. 112) Balk
162
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Page 179 of 356

WAARSCHUWING!
Bij een ongeval bestaat het risico dat u
en uw passagiers aanmerkelijk ernstiger
letsel oplopen wanneer de veiligheidsgordels niet
op de juiste wijze worden gedragen. U kunt in
aanraking komen met de binnenkant van uw
auto of met andere passagiers of u kunt uit de
auto worden geslingerd. Zorg altijd dat u en uw
passagiers in uw auto de autogordels op de juiste
wijze dragen.
Gesp de autogordel altijd aan, ook tijdens korte ritten,
ook al bent u een ervaren bestuurder. Een andere
bestuurder kan fouten maken en een ongeval veroor-
zaken waarbij u betrokken raakt. Dit kan ver van huis
gebeuren, maar ook bij u in de straat.
Onderzoek heeft aangetoond dat autogordels levens
redden en bij ongevallen de zwaarte van letsels kunnen
verminderen. Zeer ernstig letsel komt voor als perso-
nen uit de auto worden geslingerd. Autogordels voor-
komen dit en verminderen de kans op letsel door
aanraking met de binnenkant van de auto. Iedere inzit-
tende van een motorvoertuig hoort te allen tijde een
autogordel te dragen.
Driepuntsgordels
Alle zitplaatsen in uw auto zijn uitgerust met heup-/
schoudergordels. Het rolmechanisme van de autogordels blokkeert al-
leen bij plotseling stoppen of bij een aanrijding. Daar-
door kan het schoudergedeelte van de gordel onder
normale omstandigheden vrij bewegen. Bij een aanrij-
ding blokkeert de gordel om het risico te beperken dat
u in aanraking met de binnenzijde van de auto komt of
uit de auto wordt geslingerd.
WAARSCHUWING!
Het is gevaarlijk om tijdens het rijden
personen te vervoeren in de bagage-
ruimte, zowel binnen als buiten de auto. Bij een
ongeval lopen personen in de bagageruimte een
groter risico op ernstig of dodelijk letsel.
Vervoer geen personen in een ruimte van de
auto die niet is voorzien van stoelen en autogor-
dels.
Zorg dat iedereen in uw auto een stoel heeft en
de autogordel op de juiste wijze heeft omgedaan.
De gebruiker mag geen wijzigingen of toevoe-
gingen aanbrengen omdat deze verhinderen dat
het verstelmechanisme van de autogordel de spe-
ling wegneemt of het autogordelmechanisme an-
derszins aangepast wordt .
(Vervolgd)
173
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 180 of 356

(Vervolgd)
De autogordels zijn bedoeld om op de beender-
structuur van het lichaam te rusten en moeten
laag over de heup of de over heup, borst en
schouders, indien van toepassing, worden gedra-
gen; men dient te voorkomen dat het heupge-
deelte van de gordel op de buik rust .
De autogordels moeten zo strak mogelijk wor-
den aangegespt , maar zonder ongemak te bezor-
gen, zodat ze de bedoelde bescherming bieden.
Een slappe autogordel vermindert de voor de
inzittende bedoelde bescherming aanzienlijk.
Ieder gordelmechanisme mag slechts door één
inzittende worden gebruikt ; het is gevaarlijk om
een autogordel om een kind te gespen dat op
schoot zit .
Twee inzittenden mogen nooit tegelijkertijd
van één enkele autogordel gebruikmaken. Deze
twee personen kunnen tijdens een ongeval met
een klap tegen elkaar komen en elkaar zo ernstig
verwonden. Gebruik nooit een driepuntsgordel of
een heupgordel voor meer dan één persoon, ook
niet samen met kleine kinderen.
Zorg dat de riemen van de autogordels niet
gedraaid zijn.
(Vervolgd)(Vervolgd)
Zorg dat er geen was, olie en chemicaliën en
vooral geen zuur uit de accu op de gordelband
terecht komt . U kunt het materiaal veilig reinigen
met water en zachte zeep. De autogordel moet
worden vervangen als het gordelmateriaal begint
te rafelen, vuil is of beschadigd.
Gebruiksinstructies voor driepuntsgordels
1. Stap in de auto en sluit het portier. Ga achterover zitten en stel de voorstoel in.
2. De gordelgesp bevindt zich naast de stijl bij de rugleuning. Pak de gordelgesp en trek de autogordel
uit. Schuif de gesp zo ver als nodig is over de
gordelband, zodat de autogordel over uw heupen
valt. (afb. 119)
3. Wanneer de gordel lang genoeg is, plaatst u de gesp in de gespsluiting tot u een 'klik' hoort. (afb. 120)
174
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Page 181 of 356

WAARSCHUWING!
Een autogordel waarvan de gesp in de
verkeerde sluiting is bevestigd, biedt on-
voldoende bescherming. Het heupgedeelte valt
dan mogelijk te hoog over uw lichaam, waardoor
inwendig letsel kan worden veroorzaakt . Gesp uw
autogordel altijd vast in de sluiting pal naast u.
Een te losse autogordel biedt onvoldoende be-
scherming. Tijdens een noodstop kunt u te ver
naar voren bewegen, zodat er een grotere kans is
op letsel. Zorg dat de autogordel nauw aansluit .
Het is gevaarlijk een autogordel onder de arm
door te dragen. Uw lichaam kan bij een ongeval
hard in aanraking komen met het interieur van
de auto, waardoor het risico van hoofd- en nek-
letsel toeneemt . Een gordel die onder de arm
wordt gedragen, kan inwendig letsel veroorza-
ken. De ribbenkast is minder sterk dan de schou-
ders. Draag de gordel altijd over uw schouder,
zodat het sterkste beendergestel van uw lichaam
de kracht absorbeert bij een aanrijding.
Een schoudergordel die achter uw rug is ge-
plaatst , biedt geen enkele bescherming bij een
ongeval. Als u de schoudergordel niet draagt , zult
u bij een aanrijding gemakkelijk hoofdletsel op-
lopen. Het heup- en schoudergedeelte van de
gordel behoren samen te worden gebruikt .
(afb. 119) Uittrekken van heup/schoudergordel(afb. 120)
De tongplaat in de gesp steken
175
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD