FIAT FREEMONT 2012 Instructieboek (in Dutch)
Manufacturer: FIAT, Model Year: 2012, Model line: FREEMONT, Model: FIAT FREEMONT 2012Pages: 356, PDF Size: 8.41 MB
Page 81 of 356

Lucht stroom het automatische luchtre-
gelsysteem achterin via een inlaatrooster
binnen. Dit rooster bevindt zich aan de
rechterzijde in het bekledingpaneel achter de 3e
zitrij. De luchtroosters achterin bevinden zich aan
de rechterzijde in het bekledingpaneel van de 3e
zitrij. Zorg dat u het luchtinlaatrooster of de
ventilatieroosters niet blokkeert door voorwer-
pen of anderszins. Het elektrisch systeem kan zo
overbelast raken en de aanjagermotor beschadi-
gen.
TEMPERATUURREGELING ACHTERIN
Als u de temperatuur achterin wilt wijzigen, draait u de
temperatuurregelknop linksom om de temperatuur te
verlagen of rechtsom om de temperatuur te verhogen.
De ingestelde temperatuur achterin wordt weergege-
ven op het Uconnect Touch™ systeem.
Wanneer de bedieningsorganen achterin door het
Uconnect Touch™ systeem zijn geblokkeerd, brandt
het symbool Temperatuur achterin geblokkeerd op de
temperatuurregelknop en alle instellingen via de dak-
console worden genegeerd. REGELKNOP LUCHTDISTRIBUTIE
ACHTERIN
Auto
Het achtersysteem handhaaft automatisch de correcte
luchtdistributie en het comfortniveau zoals gewenst
door de inzittenden achterin.
Dakbekleding stand
Er komt lucht naar binnen via de ventilatieroosters
in de dakbekleding. Deze roosters kunt u afzon-
derlijk instellen om zo de luchtstroming te regelen. Als
de lamellen van de roosters naar één kant worden
gezet, wordt de luchtstroom onderbroken.
Gemengde ventilatie Er stroomt lucht naar binnen via de dakventilatie-
roosters en de vloerroosters.
OPMERKING: Bij veel temperatuurinstellingen is de
tweeledige ventilatiestand bedoeld om koelere lucht
toe te voeren via de dakventilatieroosters en warmere
lucht via de vloerroosters. Vloermodus
Er stroomt lucht naar binnen via de roosters in de
vloer.
75UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 82 of 356

AANWIJZINGEN VOOR BEDIENING OPMERKING:Zie de tabel aan het eind van dit
hoofdstuk voor de juiste instellingen voor de verschil-
lende weersomstandigheden.
Rijden in de zomer
Het motorkoelsysteem in auto's met airconditioning
moet worden beschermd met een antivriesmiddel van
uitstekende kwaliteit om een goede bescherming te
bieden tegen roestvorming en oververhitting van de
motor. Een oplossing van 50% ethyleenlycol (antivries)
en 50% water wordt aanbevolen. Raadpleeg "Onder-
houdsprocedures" in "Service en onderhoud" voor de
juiste koelvloeistof.
Rijden in de winter
Het gebruik van de circulatiefunctie tijdens de winter-
maanden is af te raden, daardoor kunnen de ruiten
gemakkelijk beslaan.
Stalling
Wanneer u de auto stalt, of minstens twee weken lang
niet meer gebruikt (bijv. bij vakantie), laat het aircosys-
teem dan bij stationair toerental vijf minuten lang
draaien in de buitenlucht bij een hoge aanjagersnelheid.
Zo krijgt het systeem voldoende smering en is de kans
op schade aan de aircocompressor miniem wanneer u
het systeem weer start. Ruitontwaseming
Het beslaan van de voorruit aan de binnenzijde is snel
te verhelpen door de keuzeschakelaar op Ontwasemen
te zetten. Met de stand Ontwasemen/Vloerventilatie
kunt u de voorruit helder houden en daarnaast zorgen
voor voldoende verwarming. Als u last krijgt van besla-
gen zijruiten, kunt u de aanjagersnelheid verhogen. Bij
zacht maar regenachtig of vochtig weer kunnen de
autoruiten aan de binnenzijde gemakkelijk beslaan. OPMERKING:
Gebruik de circulatiestand niet lang-
durig zonder de airconditioning aan te zetten, omdat
dan de ruiten kunnen beslaan.
Luchtinlaat buiten
Zorg dat de luchtinlaat, pal voor de voorruit, niet
wordt verstopt door achtergebleven bladeren e.d.
Wanneer bladeren achterblijven in de luchtinlaat wordt
de luchtstroming belemmerd; wanneer ze in de lucht-
kamer terechtkomen kunnen de waterafvoeren ver-
stopt raken. Zorg in de wintermaanden dat de luchtin-
laat niet wordt afgedekt door ijs of sneeuw.
Aircoluchtfilter
Het klimaatregelsysteem filtert stof, stuifmeel en som-
mige geuren uit de buitenlucht. Sterke stank kan niet
volledig worden uitgefilterd. Raadpleeg "Onderhouds-
procedures" in "Service en onderhoud" voor het ver-
vangen van het filter.
76
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Page 83 of 356

Handmatige instellingen voor diverse weersomstandigheden (afb. 49)(afb. 49)77
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 84 of 356

VERLICHTING
LICHTSCHAKELAARDe koplampschakelaar bevindt zich aan de lin-
kerzijde van het instrumentenpaneel. Met deze
schakelaar bedient u de koplampen, de parkeer-
lichten, de instrumentenverlichting, het dimmen van de
instrumentenverlichting, de interieurverlichting en de
mistlampen. (afb. 50)
Draai de koplampschakelaar rechtsom naar de eerste
klikstand om de stadslichten en de instrumentenver-
lichting in te schakelen. Draai de lichtschakelaar in de
tweede stand om de koplampen, de parkeerlichten en
de instrumentenverlichting in te schakelen. AUTOMATISCH INSCHAKELENDE
KOPLAMPEN (voor bepaalde uitvoeringen/
markten)
Dit systeem schakelt de koplampen automatisch in of
uit in overeenstemming met de sterkte van het omge-
vingslicht. Om dit systeem in te schakelen draait u de
verlichtingsschakelaar linksom in de stand AUTO. Bij
ingeschakeld systeem is de uitschakelvertraging van de
koplampen ook ingeschakeld. Dit houdt in dat de
koplampen nog maximaal 90 seconden blijven branden
nadat u de contactschakelaar in de stand OFF hebt
gezet. Om de functie uit te schakelen draait u de
verlichtingsschakelaar naar een andere stand dan
AUTO (A). OPMERKING:
Bij ingeschakelde automatische
stand gaan de koplampen pas branden zodra de motor draait.
KOPLAMPEN AAN BIJ INGESCHAKELDE
RUITENWISSERS (UITSLUITEND
BESCHIKBAAR IN COMBINATIE MET
AUTOMATISCHE KOPLAMPEN)
Als deze functie is ingeschakeld, schakelen de koplam-
pen na ongeveer 10 seconden automatisch in nadat de
ruitenwissers werden ingeschakeld. De koplampscha-
kelaar moet dan wel in stand AUTO (A) zijn gescha-
keld. Als de koplampen via deze functie zijn ingescha-
keld, worden ze uitgeschakeld zodra u de ruitenwissers
uitschakelt.(afb. 50) Schakelaar koplampen
78
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Page 85 of 356

OPMERKING:De functie "Koplampen aan bij inge-
schakelde ruitenwissers" kan met het Uconnect
Touch™ systeem worden in- en uitgeschakeld, raad-
pleeg "Uconnect Touch™ instellingen" in "Uw auto"
voor meer informatie. TIJDSCHAKELAAR
KOPLAMPVERLICHTING
Deze functie zorgt ervoor dat u nog ca. 90 seconden
lang gemak hebt van het veilige licht van de koplampen
wanneer u de auto verlaat in een onverlichte omgeving.
Als u deze functie wilt activeren, zet u de contactscha-
kelaar in de stand OFF terwijl de koplampen nog
branden. Schakel vervolgens binnen 45 seconden de
koplampen uit. De uitschakelvertraging wordt geacti-
veerd zodra u de koplampen uitschakelt. OPMERKING: Als u deze functie wilt activeren,
moeten de koplampen binnen 45 seconden na het
uitzetten van de contactschakelaar worden uitgescha-
keld.
Het systeem zal de vertraging opheffen wanneer u de
koplampen, de stadslichten of de contactschakelaar
weer in de stand ON zet.
Als u de koplampen uitschakelt voordat u het contact
uitschakelt, schakelen ze op de normale manier uit. OPMERKING:
De uitschakelvertraging van de kop-
lampen kan worden geprogrammeerd met het
Uconnect Touch™ systeem, raadpleeg "Uconnect
Touch™ instellingen in "Uw auto" voor meer
informatie.
DAGVERLICHTING (voor bepaalde
uitvoeringen/markten)
De verlichting overdag schakelt in (ON) in de eerste
periode nadat de keuzehendel uit de stand PARK
wordt gezet en blijft aan (ON) tenzij de parkeerrem
wordt geactiveerd. Zodra de PARK stand wordt inge-
schakeld, schakelt de verlichting overdag uit (OFF). De
verlichting overdag schakelt bij het afzetten van het
contact uit (OFF). OPMERKING: De dagrijverlichting kan worden in-
en uitgeschakeld met het Uconnect Touch™ systeem,
raadpleeg "Uconnect Touch™ instellingen — Door de
klant programmeerbare functies" in "Uw auto" voor
meer informatie.
WAARSCHUWINGSSIGNAAL LICHTEN AAN
Als u de koplampen of stadslichten laat branden nadat
het contact op OFF is gezet, hoort u een waarschu-
wingssignaal wanneer u het bestuurdersportier opent.
79
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 86 of 356

MISTLAMPEN VÓÓR EN
MISTACHTERLICHTEN (voor bepaalde
uitvoeringen/markten)
De schakelaar voor de mistlampen vóór is geïntegreerd
in de lichtschakelaar. (afb. 51)De mistlampen vóór en mistachterlichten kunt u
naar wens gebruiken als het zicht door mist is
verslechterd. De mistlampen worden in deze
volgorde ingeschakeld: als u de schakelaar koplampen
één keer indrukt, gaan de mistkoplampen aan. Druk de
schakelaar een tweede keer in om de mistachterlichten
in te schakelen (mistlampen vóór blijven aan). Druk de
schakelaar een derde keer in om de mistachterlichten
uit te schakelen (mistkoplampen blijven aan). Druk de
schakelaar een vierde keer in om de mistkoplampen uit
te schakelen. Bij auto's zonder mistkoplampen worden de mistachterlichten ingeschakeld als u de schakelaar
de eerste keer indrukt.
Bij ingeschakelde mistlampen gaat een indicatielampje
in de instrumentengroep branden. OPMERKING:
De mistlampen werken alleen wan-
neer het dimlicht of het stadslicht is ingeschakeld. Als u
het grootlicht inschakelt, worden de mistlampen auto-
matisch uitgeschakeld.
MULTIFUNCTIONELE HENDEL
Met deze multifunctionele schakelaar bedient u de
richtingaanwijzers, het dim- en grootlicht en het licht-
signaal. De hendel bevindt zich aan de linkerzijde van de
stuurkolom.
RICHTINGAANWIJZERS
Beweeg de multifunctionele hendel op of neer zodat de
pijlen aan beide zijden de instrumentengroep gaan
knipperen om aan te geven dat de richtingaanwijzers
voor en achter naar behoren werken. OPMERKING:
Als een van de lampjes blijft branden en niet knip-
pert, of als een van de lampjes zeer snel knippert,
controleert u of aan de buitenzijde van de auto een
lamp defect is. Als één der controlelampjes niet gaat
branden wanneer u de hendel beweegt, is waarschijnlijk
het betreffende gloeilampje defect.
Als u meer dan 1,6 km hebt gereden met ingescha-
kelde richtingaanwijzer, verschijnt het bericht "Turn(afb. 51)
Schakelaar mistlampen
80
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Page 87 of 356

Signal On" (Richtingaanwijzer aan) op de EVIC (voor
bepaalde uitvoeringen/markten) en klinkt er een con-
tinu geluidssignaal.
LANE CHANGE ASSIST (Makkelijk van
rijstrook veranderen)
Tik de hendel eenmaal naar boven of beneden zonder
hem in de klikstand te duwen; het knipperlicht (rechts
of links) knippert driemaal en schakelt dan automatischuit.
DIMLICHT/GROOTLICHTSCHAKELAAR
Druk de multifunctionele hendel van u weg om het
grootlicht in te schakelen. Trek de multifunctionele
hendel naar u toe om terug om het dimlicht weer in te
schakelen.
PASSEERSIGNAAL
U kunt met uw koplampen een lichtsignaal geven aan
een ander voertuig door de multifunctionele hendel
heel even naar u toe te trekken. Hierdoor wordt het
grootlicht ingeschakeld tot u de hendel weer loslaat. BINNENVERLICHTING
De interieurverlichting wordt ingeschakeld wanneer
een portier wordt geopend.
Om te voorkomen dat de accu leegraakt, wordt de
interieurverlichting automatisch uitgeschakeld 10 mi-
nuten nadat u de contactschakelaar in de stand LOCK
hebt gezet. Dit gebeurt als de interieurverlichting met
de hand werd ingeschakeld of als er een portier open-
staat. Dit geldt ook voor de verlichting in het hand-schoenenkastje, maar niet voor de verlichting in de
bagageruimte. Als u de interieurverlichting weer wilt
inschakelen, zet u de contactschakelaar in de stand ON
of zet u de schakelaar van de interieurverlichting uit en
daarna weer aan. DIMSCHAKELAARS
De dimmerknop maakt deel uit van de koplampscha-
kelaar en bevindt zich aan de linkerzijde van het instru-
mentenpaneel. (afb. 52)
Door bij ingeschakelde parkeerlichten of koplampen de
linker dimschakelaar naar boven te draaien neemt de
intensiteit van de instrumentenverlichting toe.
(afb. 52)
Dimschakelaar
81
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 88 of 356

INTERIEURVERLICHTING INSTELLEN
Draai de dimmer helemaal omhoog naar de tweede
klikstand om de interieurverlichting in te schakelen. Als
de dimmerknop in deze stand staat, blijft de interieur-
verlichting branden.
INTERIEURVERLICHTING VOLLEDIG
UITSCHAKELEN (OFF)
Draai de dimschakelaar geheel naar beneden in de
stand OFF. De interieurverlichting gaat nu niet meer
branden als u een portier opent.
FUNCTIE LANGZAAM RIJDEN
(INSTRUMENTENVERLICHTING
OVERDAG)
Draai de dimmer omhoog naar de eerste klikstand.
Met deze functie worden de helderheid van de verlich-
ting van alle tekstweergaven, zoals de kilometerteller,
de EVIC (voor bepaalde uitvoeringen/markten) en de
radio vergroot wanneer de parkeerlichten of koplam-
pen branden.
SYSTEEM AFSTEMMEN
LICHTBUNDELHOOGTE (voor bepaalde
uitvoeringen/markten)
Met dit systeem heeft de bestuurder altijd de juiste
afstelling voor de koplamplichtbundel, onafhankelijk
van de belading van de auto.De schakelaar voor de hoogteverstelling van
de koplampen bevindt zich naast de dim-
merknop aan de linkerkant van het instru-
mentenpaneel.
Bediening: draai de schakelaar voor het verstellen van
de koplampen tot het nummer dat overeenstemt met
de in de onderstaande tabel aangegeven belasting op-
licht op de schakelaar.
0 Alleen bestuurder, of bestuurder plus voorpassagier.
1 Alle zitplaatsen bezet. 2 Alle zitplaatsen bezet, plus een gelijkmatig
verdeelde lading in de bagageruimte. Het
totale gewicht van passagiers plus lading
blijft onder het maximale laadgewicht van
de auto.
Bestuurder, plus een gelijkmatig verdeelde
lading in de bagageruimte. Het totale ge-
wicht van bestuurder plus lading blijft be-
neden het maximale laadgewicht van de
auto.
Berekeningen gebaseerd op een persoonsgewicht van
75 kg.
KAART-/LEESLAMPJES
Raadpleeg “Dakconsole” voor meer informatie over
kaart/leeslampjes.
82
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Page 89 of 356

INSTAPVERLICHTING
De interieurverlichting gaat aan wanneer u de afstands-
bediening gebruikt voor het ontgrendelen of openen
van de portieren of de achterklep.
Deze functie schakelt ook de naderingsverlichting in de
buitenspiegels in (voor bepaalde uitvoeringen/
markten). Raadpleeg "Spiegels" in "Uw auto" voor meer
informatie.
De interieurverlichting gaat na circa 30 seconden lang-
zaam uit of dooft onmiddellijk als het contactslot van
de stand OFF in de stand ON/RUN wordt gezet. OPMERKING:
De interieurverlichting vooraan in de dakconsole en
de deurverlichting gaan niet aan als de dimmerknop in
de stand Dome ON (Interieurverlichting aan) staat
(hoogste stand).
De instapverlichting werkt niet als de dimmerknop in
de stand "Dome defeat" (opheffen) staat (de laagste
stand).RUITENWISSERS EN -SPROEIERS
De bedieningshendel voor de ruitenwissers/sproeier
bevindt zich links van de stuurkolom. (afb. 53)
De voorruitwissers worden bediend met een schake-
laar op het uiteinde van de hendel te draaien. Raadpleeg
“Functies achterruit” voor meer informatie over het
gebruik van de achterruitwisser/-sproeier.
(afb. 53)
Bedieningshendel ruitenwissers/sproeier
83
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 90 of 356

INTERVALSTAND
Gebruik de intervalstand wanneer de weersomstandig-
heden één wisbeweging vereisen, met een variabele
pauze tussen de wisbewegingen. Draai het uiteinde van
de hendel in een van de eerste van de vijf standen om
de gewenste interval te kiezen. (afb. 54)
Er zijn vijf intervalstanden waarmee u de wisinterval
kunt regelen van een minimum van een wisbeweging
per seconde tot maximaal 36 seconden tussen de
wisbewegingen bij rijsnelheden van minder dan
16 km/u. Bij rijsnelheden hoger dan 16 km/u varieert de
interval tot maximaal 18 seconden. OPMERKING:De intervaltijd tussen wisslagen is nu
afhankelijk van de rijsnelheid. Als de auto langzamer
rijdt dan 16 km/u wordt de intervaltijd verdubbeld. BEDIENING VAN RUITENWISSERS
VOORRUIT
Draai het uiteinde van de hendel naar boven tot de
eerste stand voorbij de intervalstand voor langzame
wisbewegingen.
Draai voor snelle wisbewegingen het uiteinde van de
hendel naar boven tot de tweede stand voorbij de
intervalstand. (afb. 55) OPMERKING:
De ruitenwissers keren automatisch
terug naar de ruststand wanneer u tijdens het wissen
de contactschakelaar in de stand OFF zet. De ruiten-
wissers gaan weer werken wanneer u de contactscha-
kelaar in de stand ON zet.(afb. 54)
Voorruitwissers bedienen
(afb. 55)Voorruitwissers bedienen
84
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD