ESP FIAT FREEMONT 2013 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: FIAT, Model Year: 2013, Model line: FREEMONT, Model: FIAT FREEMONT 2013Pages: 384, PDF Size: 5.28 MB
Page 173 of 384

2. Indicatielampjes kanaalkiezer – Als er een knopwordt ingedrukt, wordt het huidige kanaal of de
huidige kanaalknop kortstondig verlicht.
3. Licht – De verlichting van de afstandsbediening in- of uitschakelen. De verlichting van de afstandsbedie-
ning gaat na vijf seconden automatisch uit.
4. Keuzeschakelaar kanaal/scherm - geeft aan welk kanaal wordt geregeld met de afstandsbediening. Als
de keuzeschakelaar op kanaal 1 staat, regelt de
afstandsbediening de functies van kanaal 1 van de
hoofdtelefoon (rechterkant van het scherm). Als de
keuzeschakelaar op kanaal 2 staat, regelt de af-
standsbediening de functies van kanaal 2 van de
hoofdtelefoon (linkerkant van het scherm). 5.
▸▸ – In radiomodus: druk hierop om de volgende
zender te zoeken. In diskmodi: druk hierop en houd
de toets ingedrukt om snel vooruit te spoelen door
het huidige audionummer of videohoofdstuk. In
menumodi: gebruik deze toets voor menunavigatie.
6. ▾/ Prev – In radiomodus: druk hierop om de vorige
zender te selecteren. In diskmodi: druk hierop om
terug te gaan naar het begin van het huidige of vorige
audionummer of videohoofdstuk. In menumodi: ge-
bruik deze toets voor menunavigatie.
7. MENU – Druk hierop om terug te keren naar het hoofdmenu van de dvd-disk, om een audio- of vi-
deosatellietzender uit de lijst zenders te kiezen of
de afspeelfuncties (RANDOM (scannen of willekeu-
rig afspelen) van een cd) te kiezen.
8. ▸/||
(Afspelen/Pauzeren) – afspelen van disk starten/
hervatten of pauzeren.
9. ▪(Stop) – Stoppen met afspelen van de disk
10. PROG Up/Down – Bij het luisteren naar de radio wordt de volgende of vorige voorkeurzender op
de radio geselecteerd als u op PROG Up resp.
PROG Down drukt. Bij het beluisteren van gecom-
primeerde audio op een gegevensdisk kiest u met
PROG Up de volgende map en met PROG Down
de vorige map. Bij het beluisteren van een cd op(afb. 107) Afstandsbediening
167
UW AUTO
VEILIGHEID
S
TARTEN EN
RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 176 of 384

Bedieningselementen
Het voedingslampje en de bedieningselementen van de
hoofdtelefoon bevinden zich op de rechter oorschelp.
OPMERKING:Het videosysteem achterin moet
zijn ingeschakeld om geluid te kunnen horen via de
hoofdtelefoons. Om de batterijstroom te besparen
worden de hoofdtelefoons automatisch uitgeschakeld
na ongeveer drie minuten nadat het videosysteem
achterin is uitgeschakeld.
De audiomodus veranderen voor de hoofdtele-
foons 1. Controleer of de keuzeschakelaar voor kanaal/
scherm van de afstandsbediening in dezelfde stand
staat als de keuzeschakelaar van de hoofdtelefoon.
OPMERKING:
Als beide schakelaars op kanaal 1 staan, regelt de afstandsbediening kanaal 1 en worden de hoofdtele-
foons op het geluid van kanaal 1 van het VES™
afgestemd.
Als beide schakelaars op kanaal 2 staan, regelt de afstandsbediening kanaal 2 en worden de hoofdtele-
foons op het geluid van kanaal 2 van het VES™
afgestemd.
2. Druk op de toets MODE van de afstandsbediening.
3. Als het videoscherm een video toont (bijvoorbeeld een dvd-video), verschijnt de status in een balk
onderaan in het scherm wanneer u op STATUS
drukt. Als u nogmaals op de toets MODE drukt,
wordt de volgende modus geactiveerd. Als een
modus actief is met alleen een audiobron (bijvoor-
beeld FM), verschijnt het menu Mode Selection
(Modus kiezen) op het scherm.
4. Wanneer het menu Mode Selection (Modus kiezen) op het scherm verschijnt, kunt u met de cursortoet-
sen op de afstandsbediening naar de beschikbare
modi navigeren en drukt u op de toets ENTER om
de nieuwe modus te selecteren.(afb. 109)1. Volumeregeling
2. Aan/uit-toets
3. Kanaalkeuzeschakelaar
4. Voedingslampje
170
UW AUTO
VEILIGHEID
S
TARTEN EN RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 179 of 384

wordt kort aan de onderkant van het scherm getoond
over het videobeeld heen en het toont elke verande-
ring in de status van kanaal 2.
Als kanaal 2 zich in een videomodus bevindt, wordt het
beeld getoond op het scherm van de tweede stoel
achterin als een beeld op het hele scherm. Een balk
wordt kort over het videobeeld heen aan de onderkant
van het scherm getoond en het toont elke verandering
in de status van kanaal 1.
Een cd of dvd afspelen op het VES™
Het volgende gebeurt automatisch als een disk in de
radio wordt gestoken bij een systeem met één scherm
en in de dvd-speler met afstandsbediening bij een
systeem met twee schermen:
Als het beeldscherm open staat (het LCD-scherm iszichtbaar), worden het scherm en de zender van de
draadloze hoofdtelefoon ingeschakeld. Als het video-
scherm gesloten is, moet de zender voor de draad-
loze hoofdtelefoon ingeschakeld worden door mid-
del van de aan/uit-knop op de afstandsbediening
(hoofdtelefoons ontvangen alleen audiosignalen als
de stroom naar de hoofdtelefoon is ingeschakeld).
Nadat de disk is geplaatst, wordt de inhoud ervan afgespeeld door de autoluidsprekers, de draadloze
hoofdtelefoons en de beeldschermen achterin. Gedeelde modi
Het VES™ en de radio kunnen met elkaar communi-
ceren. Daardoor kan het VES™ de radio ontvangen via
de hoofdtelefoons en kan de radio de audio van het
VES™ ontvangen via de autoluidsprekers. Als de radio
en het VES™ in dezelfde (gedeelde) modus staan, is
een VES™ pictogram zichtbaar op het weergaveven-
ster van de radio en zal het pictogram voor gedeelde
modus te zien zijn op het VES™ scherm. In de gedeelde
modus is dezelfde audiobron tegelijkertijd te horen in
de hoofdtelefoon en de autoluidsprekers.
Als de radiofuncties (FM, AM of SAT) zich in de ge-
deelde modus met VES™ bevinden, kan alleen de radio
de radiofuncties regelen. In dat geval kan VES™ de
radiomodus delen, maar niet van zender veranderen
totdat de radiomodus veranderd is in een modus die
anders is dan de in VES™ gekozen radiomodus. Bij
deling heeft de radio voorrang boven VES™ of alle
radiomodi (FM, AM en SAT). Het VES™ kan de tuner
(AM/FM/MW/LW), SEEK, TUNE (zoeken, afstemmen)
omschakelen en vooraf ingestelde radiomodi terugroe-
pen zolang het systeem niet in de gedeelde modus
staat.
173
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 191 of 384

(Vervolgd)
Een veiligheidsgordel mag nooit door twee
personen tegelijk worden gebruikt . De twee per-
sonen kunnen dan tijdens een aanrijding met een
klap tegen elkaar komen en elkaar zo ernstig
verwonden. Gebruik nooit een driepuntsgordel of
een heupgordel voor meer dan één persoon, on-
geacht de lengte van de personen.
Gebruiksinstructies voor driepuntsgordels
1. Stap in de auto en sluit het portier. Ga tegen de leuning zitten en stel de voorstoel in.
2. De gesp van de veiligheidsgordel bevindt zich naast de stijl bij de rugleuning van uw stoel. Pak de gesp en
trek de gordel uit. Schuif de gesp zo ver als nodig is
over de gordelband, zodat de gordel over uw heu-
pen valt. (afb. 117)
3. Wanneer de gordel lang genoeg is, plaatst u de gesp in de gespsluiting tot u een 'klik' hoort. (afb. 118)
(afb. 117) Uittrekken van heup/schoudergordel(afb. 118)
De gesp in de gespsluiting steken
185
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 192 of 384

WAARSCHUWING!
Een
veiligheidsgordel waarvan de
gesp in de verkeerde sluiting is bevestigd,
biedt onvoldoende bescherming. Het heupge-
deelte valt dan mogelijk te hoog over uw lichaam,
waardoor inwendig letsel kan worden veroor-
zaakt . Gesp uw gordel altijd vast in de gespslui-
ting direct naast u.
Een te losse veiligheidsgordel biedt onvol-
doende bescherming.Tijdens een noodstop kunt u
te ver naar voren bewegen, waardoor er een
grotere kans is op letsel. Zorg dat de gordel nauw
aansluit .
Het is gevaarlijk een veiligheidsgordel onder de
arm door te dragen. Uw lichaam kan bij een
aanrijding dan hard in aanraking komen met de
binnenzijde van de auto, waardoor het risico van
hoofd- en nekletsel toeneemt .Als de gordel onder
de arm wordt gedragen, neemt het risico op
inwendig letsel toe. De ribbenkast is minder sterk
dan de schouders. Draag de gordel altijd over uw
schouder, zodat het sterkste beendergestel van
uw lichaam de klap opvangt bij een aanrijding.
(Vervolgd)(Vervolgd)
Een schoudergordel die achter uw rug is ge-
plaatst , biedt geen enkele bescherming bij een
aanrijding. Als u de schoudergordel niet draagt , is
bij een aanrijding de kans op hoofdletsel groter.
Het heup- en schoudergedeelte van de gordel
behoren samen te worden gebruikt .
186
UW AUTO
VEILIGHEID STARTEN EN RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 193 of 384

4. Leg de heupgordel over uw dijen, onder de buik.Om een losse heupgordel strak te trekken, moet u
het schoudergedeelte van de gordel aantrekken.
Om een te strakke heupgordel losser te maken,
kantelt u de gesp en trekt u aan de heupgordel. Een
nauw aansluitende gordel verkleint het risico dat u
onder de gordel doorglijdt bij een aanrijding.
(afb. 119)
WAARSCHUWING!
Een
heupgordel die te hoog wordt
gedragen, kan het risico van inwendig
letsel bij een aanrijding vergroten. De krachten
op de gordel worden dan niet opgevangen via de
sterke heupbeenderen en het bekken, maar via
de buik. Draag de heupgordel altijd zo laag mo-
gelijk en zorg dat de gordel strak zit .
Een verdraaide gordel biedt mogelijk onvol-
doende bescherming. Bij een aanrijding kan de
gordel dan zelfs snijwonden veroorzaken. Contro-
leer of de gordel recht loopt . Als u een van de
gordels in uw auto niet meer recht krijgt , bezoek
dan onmiddellijk uw erkende dealer om het de-
fect te laten verhelpen.
5. Haal de schoudergordel zo over uw borstkas dat deze comfortabel zit en niet tegen de hals rust. Het
oprolmechanisme spant de gordel automatisch aan.
6. Om de gordel los te maken drukt u op de rode knop op de gespsluiting. De gordel wordt dan automa-
tisch opgerold. Indien nodig schuift u de gesp over
de gordel zodat deze volledig kan worden opgerold.
(afb. 119) Losse gordel straktrekken
187
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 194 of 384

WAARSCHUWING!
Een gerafelde of verdraaide gordel kan
bij
een aanrijding scheuren, waardoor u
niet langer beschermd bent . Controleer de veilig-
heidsgordels van tijd tot tijd op scheuren, rafels
en losse delen. Laat beschadigde onderdelen on-
middellijk vervangen. Probeer niet zelf de gordels
aan te passen of uit elkaar te halen. Veiligheids-
gordels moeten na een aanrijding direct worden
vervangen als ze zijn beschadigd (oprolmecha-
nisme verbogen, scheuren in de gordel, enz.).
Verstelbaar ankerpunt schoudergordel
Bij de voorste zitplaatsen kan het ankerpunt van de
schoudergordel naar beneden of boven worden ver-
steld, zodat de gordel niet langer langs de nek loopt.
Druk de knop boven de gordel helemaal in om de
verankering te ontgrendelen en schuif deze vervolgens
omhoog of omlaag naar de gewenste positie. (afb. 120)
Als u minder lang bent dan gemiddeld, zult u een lagere
stand gebruiken. Als u langer bent dan gemiddeld, zult
u een hogere stand gebruiken. Probeer na het loslaten
van de knop de verankering nog eens op en neer te
bewegen, om te controleren of deze stevig is vergren-
deld. Op de achterbank moet u meer naar het midden van de
bank gaan zitten om de gordel niet langs de hals te laten
lopen.
VERDRAAIDE DRIEPUNTSGORDEL
ONTWARREN
Gebruik de volgende methode om een verdraaide
driepuntsgordel te ontwarren.
1. Breng de gesp zo dicht mogelijk naar het ankerpunt
toe.
2. Pak de gordel vast op ongeveer 15 tot 30 cm boven de gesp en draai de gordel 180° om een vouw te
maken die direct boven de gesp begint.
(afb. 120) Schoudergordel afstellen
188
UW AUTO
VEILIGHEID STARTEN EN RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 195 of 384

3. Schuif de gesp omhoog over de dubbelgevouwengordel. De dubbelgevouwen gordel moet aan de
bovenzijde van de gesp door de sleuf gaan.
4. Schuif de gesp verder omhoog tot de dubbelgevou- wen gordel vrijkomt.
GORDELSPANNERS
De veiligheidsgordels voor de beide voorstoelen zijn
voorzien van gordelspanners, die ervoor zorgen dat
een loszittende gordel wordt strak getrokken bij een
aanrijding. Deze apparaten verbeteren de werking van
de veiligheidsgordels door ervoor te zorgen dat de
gordel al in een vroeg stadium van een aanrijding strak
over het lichaam van de inzittende komt te liggen.
Gordelspanners werken bij alle lichaamsafmetingen,
ook bij gebruik van kinderzitjes.
OPMERKING: Bij gebruik van een gordelspanner
dient de veiligheidsgordel nog steeds op de juiste wijze
worden omgedaan. De gordel moet nauw aansluiten en
op de juiste wijze worden gedragen.
De gordelspanners worden geactiveerd door de con-
troller van het beveiligingssysteem voor inzittenden.
Net als de airbags zijn ook de gordelspanners slechts
geschikt voor eenmalig gebruik. Een geactiveerde gor-
delspanner of airbag dient onmiddellijk te worden ver-
vangen. EXTRA ACTIEVE HOOFDSTEUNEN
Deze hoofdsteunen zijn passieve componenten die
kunnen worden geactiveerd. Auto's met dit systeem
kunnen niet eenvoudigweg aan de hand van markerin-
gen worden geïdentificeerd, maar alleen door visuele
inspectie van de hoofdsteun. De hoofdsteun zal zich in
twee helften splitsen; de voorste helft bestaat uit zacht
schuim en bekleding en de achterste helft uit decoratief
kunststof.
Werking van de actieve hoofdsteunen
De controller van het beveiligingssysteem voor inzit-
tenden bepaalt afhankelijk van de kracht of van het type
botsing van achteren of de actieve hoofdsteunen moe-
ten worden geactiveerd. Als activering noodzakelijk is
bij een botsing van achteren, worden de actieve hoofd-
steunen van zowel de bestuurders- als passagiersstoel
geactiveerd.
Wanneer de actieve hoofdsteunen tijdens een botsing
van achteren worden geactiveerd, schuift de voorste
helft van de actieve hoofdsteun naar voren om de
afstand tussen het achterhoofd van de inzittende en de
actieve hoofdsteun zo klein mogelijk te maken. Dit
systeem is ontworpen om bij bepaalde botsingen van
achteren het risico van letsel bij de bestuurder en
voorpassagier te voorkomen of te verlagen.
189
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 197 of 384

met decoratief kunststof vergrendeld worden.
(afb. 125)
OPMERKING:
Als u problemen ondervindt met het terugstellen van de actieve hoofdsteunen, neem dan contact op met
een erkende dealer.
Laat uit veiligheidsoverwegingen de actieve hoofd- steunen controleren door een specialist bij een er-
kende dealer.
ACTIEF MOTORKAPSYSTEEM (voor
bepaalde uitvoeringen/landen)
Het actieve motorkapsysteem is bedoeld om de be-
scherming van voetgangers te verhogen door de mo- torkap van de auto omhoog te laten springen bij een
aanrijding van een voetganger of object. Het systeem
wordt automatisch geactiveerd wanneer de auto bin-
nen een gespecificeerd snelheidsbereik rijdt. Het sys-
teem moet een verscheidenheid aan voetgangers kun-
nen detecteren, waardoor het ook mogelijk is dat
andere aangereden objecten het actieve motorkapsys-
teem in werking stellen.
Sensoren en regeleenheden voor activering
De elektronische voetgangersbeschermingsmodule
(EPPM) bepaalt of de actuatoren bij een frontale aan-
rijding geactiveerd moeten worden. Op basis van de
signalen van de botsingsensoren bepaalt de EPPM voor
(afb. 122)
Plaats van de handen op actieve hoofdsteun
(afb. 123)1 — Beweging omlaag
2 — Beweging naar achteren
191
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 200 of 384

WAARSCHUWING!
W
anneer u het waarschuwingslampje
voor het airbagsysteem op het instru-
mentenpaneel of het bericht "SERVICE ACTIVE
HOOD" (onderhoud actieve motorkap noodza-
kelijk) op het EVIC negeert , kan dat betekenen
dat de actieve motorkap, en daarmee de bescher-
ming van voetgangers, niet functioneert . Als het
lampje niet gaat branden tijdens de gloeilamp-
controle wanneer u de contactsleutel omdraait ,
blijft branden nadat u de auto hebt gestart of
gaat branden tijdens het rijden, dient u een be-
zoek te brengen aan uw erkende dealer.
Wijzigingen aan onderdelen van het actieve
motorkapsysteem kunnen tot gevolg hebben dat
het systeem bij een aanrijding niet functioneert .
Breng geen wijzigingen in de onderdelen of be-
drading aan. Breng geen wijzigingen aan in de
voorbumper of de carrosseriestructuur en mon-
teer geen andere voorbumpers of kappen.
Het is gevaarlijk zelf onderdelen van het ac-
tieve motorkapsysteem te repareren.Waarschuw
iedereen die aan uw auto werkt dat de auto is
uitgerust met een actief motorkapsysteem.
(Vervolgd)(Vervolgd)
Probeer geen onderdelen van het actieve mo-
torkapsysteem te wijzigen. De actieve motorkap
kan per ongeluk omhoog schieten of mogelijk
niet goed meer werken als deze is gewijzigd.
Breng de auto naar een erkende dealer voor
reparaties aan de motorkap.
Bestuurders moeten zich bewust zijn van voet-
gangers. Let altijd op voetgangers, dieren, andere
voertuigen en obstakels. U bent verantwoordelijk
voor de veiligheid en dient uw aandacht voortdu-
rend op de omgeving te richten.Anders bestaat er
een risico op ernstig of zelfs dodelijk letsel.
GEAVANCEERD
AUTOGORDELWAARSCHUWINGSSYSTEEM
(BELTALERT
®)
BeltAlert
®
is een voorziening die de bestuurder en
voorpassagier (indien BeltAlert
®voor de voorpassa-
gier aanwezig is) eraan herinnert de veiligheidsgordel
om te doen. Deze voorziening is altijd actief wanneer
het contact is ingeschakeld. Als de veiligheidsgordel van
de bestuurder of voorpassagier niet is vastgegespt, gaat
het waarschuwingslampje voor de veiligheidsgordels
branden totdat beide gordels vóór zijn vastgegespt.
194
UW AUTO
VEILIGHEID STARTEN EN RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD