alarm FIAT TALENTO 2017 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: FIAT, Model Year: 2017, Model line: TALENTO, Model: FIAT TALENTO 2017Pages: 244, PDF Size: 4.6 MB
Page 7 of 244

MODIFICATIES / WIJZIGINGEN AAN HET VOERTUIG
WAARSCHUWINGEN
Elke verandering of wijziging aan het voertuig kan ernstige negatieve invloed hebben op de veiligheid en de wegligging ervan,
hetgeen kan leiden tot ongevallen waarbij de inzittenden zelfs dodelijk gewond kunnen raken.
DOOR DE KLANT GEKOCHTE ACCESSOIRES
Als u na de aankoop van het voertuig elektrische apparaten wilt installeren die een permanente elektrische voeding vereisen
(bijv. autoradio, satelliet inbraakalarm, enz.) of die van invloed zijn op de elektrische installatie, wend u dan tot het Fiat
Servicenetwerk om te laten verifiëren of de elektrische installatie van uw voertuig de vereiste belasting aan kan of dat een
grotere accu nodig is.
BELANGRIJK Let buitengewoon goed op bij de installatie van extra spoilers, lichtmetalen velgen of wieldoppen die niet tot de
standaarduitrusting behoren: ze kunnen de ventilatie en dus de werking van de remmen bij herhaaldelijk en hard remmen of bij
het afrijden van lange hellingen beperken. Verzeker u er tevens van dat niets (bijvoorbeeld matten, enz.) de beweging van de
pedalen hindert.
INSTALLATIE ELEKTRISCHE EN ELEKTRONISCHE SYSTEMEN
De elektrische/elektronische systemen die na de aankoop van het voertuig en door de aftersales service geïnstalleerd worden,
moeten zijn voorzien van de markering.
Fiat staat de montage van radiozendapparatuur toe mits deze door een gespecialiseerd centrum geïnstalleerd wordt volgens de
technische normen en de aanwijzingen van de fabrikant.
BELANGRIJK De montage van systemen die de eigenschappen van het voertuig wijzigen kunnen ertoe leiden dat de
toestemming voor het rijden over de openbare weg door de bevoegdheden wordt ingetrokken. Bovendien kan daardoor de
garantie vervallen met betrekking tot de defecten die door de wijziging zijn veroorzaakt of die daar direct of indirect aan zijn
verbonden.
Fiat aanvaardt geen aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door de installatie van accessoires die niet door Fiat zijn
geleverd of aanbevolen en die niet in overeenstemming met de geleverde voorschriften zijn geïnstalleerd.
RADIOZENDAPPARATUUR EN MOBIELE TELEFOONS
Radiozendapparatuur (autotelefoons, CB-zenders, radioamateurs e.d.) mag alleen in het voertuig worden gebruikt met een
aparte antenne die op het dak van het voertuig is gemonteerd.
De zend- en ontvangstkwaliteit kan beperkt worden door het afschermingseffect van de carrosserie. Voor wat betreft het
gebruik van mobiele telefoons (GSM, GPRS, UMTS, LTE) met het officiële EU-keurmerk, wordt verwezen naar de
gebruiksaanwijzingen van de fabrikant van de mobiele telefoon.
BELANGRIJK Het gebruik van deze apparaten in het voertuig (zonder buitenantenne) kan, behalve potentieel gevaar voor de
gezondheid van de passagiers, storingen in de elektrische systemen van het voertuig veroorzaken, wat de veiligheid van het
voertuig in gevaar brengt.
5
Page 17 of 244

De richtingaanwijzers knipperen vijf keer
om aan te geven dat de portieren zijn
vergrendeld.
OPMERKING Centrale
portiervergrendeling is niet mogelijk als
de alarmknipperlichten aan zijn.Batterij van de afstandsbediening
vervangen
1)
Draai schroef 1 fig. 11los om de
afdekking van de afstandsbediening te
nemen.
BELANGRIJK Batterijen zijn verkrijgbaar
bij het Fiat Servicenetwerk en hebben
een levensduur van ongeveer twee jaar.
Zorg ervoor dat er geen inktresten op
de batterij zitten: daardoor bestaat het
risico op een onjuist elektrisch contact.
Vervang batterij 2 fig. 12met
inachtneming van de polariteit die in de
afdekking gedrukt staat.OPMERKING Raak tijdens het
vervangen van de batterij het
elektronische circuit in de afdekking van
de sleutel niet aan.
BELANGRIJK Zorg er tijdens het
terugplaatsen van de afdekking voor
dat de afdekking correct wordt
geplaatst en de schroef wordt
vastgedraaid.
9T26519-1
10T25028-2
11T29999
12T31574
13T26913
15
Page 19 of 244

voor reïnitialisatie naar een Fiat
Servicepunt brengen. Aan ieder
voertuig kunnen max. vier elektronische
sleutels worden toegewezen.
Sleutelloze TOEGANG
Hiermee kunt u het voertuig
vergrendelen/ontgrendelen zonder dat
u de elektronische sleutel nodig hebt,
als u zich in toegangsgebied 1
fig. 16 bevindt.
Het voertuig vergrendelen/
ontgrendelen
Het voertuig kan op twee manieren
worden vergrendeld/ontgrendeld: fysiek
in het toegangsgebied of met gebruik
van de elektronische sleutel.
BELANGRIJK Leg de elektronische
sleutel niet op plaatsen waar deze in
contact kan komen met ander
elektronische apparatuur (computer,
telefoon, enz.), waardoor de werking
van de sleutel zou kunnen afnemen.In het toegangsgebied:Druk,
afhankelijk van het voertuig, op knop 2
fig. 17 – fig. 18 – fig. 19 op een van de
handgrepen van de voorportieren, de
achterklep of het openslaande
achterportier.
De alarmknipperlichten knipperen om u
te informeren over de status van het
voertuig:
twee keer knipperen betekent dat het
voertuig is vergrendeld;
één keer knipperen betekent dat het
voertuig is ontgrendeld.
Gegevens over het afsluiten van het
voertuig
Als een portier tijdens het afsluiten,
openstaat of niet goed dicht zit, wordt
het voertuig snel vergrendeld/
ontgrendeld, zonder dat de
alarmknipperlichten gaan knipperen;
als het voertuig met knop 2 fig. 17 –
fig. 18 – fig. 19 is vergrendeld, moet u
ongeveer drie seconden wachten,
voordat u het voertuig weer kunt
ontgrendelen.
16T36509
17T36508
18T36533
19T36513
17
Page 20 of 244

Ontgrendelen met gebruik van de
elektronische sleutel:Druk op knop 3
fig. 20. De alarmknipperlichten
knipperen eenmaal om te bevestigen
dat het voertuig open is.
Vergrendelen met de elektronische
sleutel:Druk met gesloten portieren op
knop 4 fig. 20: het voertuig is
vergrendeld. U kunt zien dat het
vergrendeld is doordat de
alarmknipperlichten knipperen.
OPMERKING De maximumafstand
vanaf het voertuig vanwaar het voertuig
kan worden vergrendeld is afhankelijk
van de omgeving.OPMERKING U kunt het voertuig niet
vergrendelen als:
een portier open is of niet goed
dichtzit;
de sleutel zich niet in gebied 1
fig. 21 bevindt.
BELANGRIJK Nadat het voertuig met
de knoppen op de elektronische sleutel
is vergrendeld/ontgrendeld, wordt de
vergrendel- en ontgrendelmodus "easy
access" uitgeschakeld. Herstart de
motor om de modus weer in te
schakelen:
Als de motor draait en de sleutel zich,
nadat een portier is geopend of
gesloten, niet meer in gebied 5
fig. 22 bevindt, wordt een speciaal
bericht weergegeven (en wordt boven
een bepaalde snelheid een
geluidssignaal afgegeven) om u te laten
weten dat de sleutel zich niet meer in
het voertuig bevindt. Op die manier
wordt bijvoorbeeld voorkomen dat uvertrekt en een passagier met de sleutel
achterlaat.
De melding verdwijnt weer zodra de
sleutel weer wordt gedetecteerd.
Functie van "verlichting op afstand"
Door eenmaal op knop 6 fig. 23 te
drukken gaat de binnenverlichting
ongeveer 30 seconden aan. Op die
manier kunt u bijvoorbeeld uw auto op
een parkeerplaats vanop afstand
terugvinden.
OPMERKING Als knop 6 nogmaals
wordt ingedrukt, gaat de verlichting
weer uit.
Opengaande delen aan de
achterkant vergrendelen/
ontgrendelen
Druk op knop 7 fig. 23 om de
openslaande achterportieren of, op
sommige versies, de achterklep en
zijportieren te vergrendelen/
ontgrendelen fig. 18 – fig. 19.
20T26787-1
21T36509
22T36626
18
KENNIS VAN HET VOERTUIG
Page 21 of 244

De alarmknipperlichten gaan knipperen
en duiden de status van de
opengaande achterportieren aan:
twee keer knipperen betekent dat de
opengaande achterste delen
vergrendeld zijn;
één keer knipperen betekent dat de
opengaande achterste delen
ontgrendeld zijn.
BELANGRIJK Nadat het voertuig met
de knoppen op de elektronische sleutel
is vergrendeld/ontgrendeld, wordt de
vergrendel- en ontgrendelmodus "easy
access" uitgeschakeld. Start de motor
opnieuw, om "easy access" weer in te
schakelen.Centrale portiervergrendeling
(DEAD LOCK)
Als het voertuig is voorzien van centrale
portiervergrendeling, kunt u de
opengaande delen vergrendelen en
voorkomen dat de portieren met de
handgrepen in het interieur worden
geopend (voor als het glas wordt
gebroken in een poging een portier van
binnenuit te openen).
2)
Centrale portiervergrendeling
inschakelen:
Druk tweemaal snel op knop 2
fig. 24;
of:
Als het voertuig is afgesloten, kunt u
ook twee keer snel op knop 3 fig. 25 op
het bestuurdersportier,
passagiersportier of, afhankelijk van het
voertuig, de achterklep of het
achterportier drukken.In beide gevallen gaan de
alarmknipperlichten vijf keer knipperen
om aan te geven dat het portier is
vergrendeld.
Centrale portiervergrendeling
uitschakelen:ontgrendel het voertuig
met knop 1 fig. 24 op de elektronische
sleutel. De alarmknipperlichten
knipperen eenmaal om te bevestigen
dat het voertuig open is.
23T26787-2
24T26787-3
25T36508-1
26T26860
19
Page 35 of 244

STUURWIEL /
STUURBEK-
RACHTIGING
AFSTELLING STUURWIEL
26) 27) 28)
1)
Het stuurwiel op de gewenste
hoogte en diepte zetten
Trek aan hendel 1 fig. 64 en zet het
stuurwiel in de gewenste stand: duw de
hendel tot voorbij het weerstandspunt
om het stuurwiel te vergrendelen.
Controleer of het stuurwiel goed vastzit.
Variabele stuurbekrachtiging
De variabele stuurbekrachtiging is een
elektronisch systeem dat de
stuurbekrachtiging aanpast aan de
snelheid van het voertuig.Tijdens het parkeren verloopt het sturen
dus minder zwaar (voor meer comfort),
maar het sturen wordt zwaarder
naarmate de snelheid toeneemt.
BELANGRIJK
26)Verstellingen mogen alleen bij
stilstaand voertuig en uitgeschakelde motor
gebeuren.
27)Zet nooit de motor af als u
heuvelafwaarts rijdt noch als het voertuig
gewoon rijdt (als de motor wordt afgezet,
wordt de stuurbekrachtiging
uitgeschakeld).
28)After-market werkzaamheden waarbij
wijzigingen van de stuurinrichting of de
stuurkolom betrokken zijn (bijv. bij montage
van een alarmsysteem) zijn ten strengste
verboden. Dergelijke werkzaamheden
kunnen de prestaties van het systeem en
de garantie in gevaar brengen en het kan
ook ernstige veiligheidsproblemen
veroorzaken of erin resulteren dat de auto
niet meer aan de typegoedkeuring voldoet.
BELANGRIJK
1)Met afgezette motor of bij storingen van
het systeem, kan het stuurwiel nog wel
gedraaid worden. Er moet alleen meer
kracht worden uitgeoefend.
START&STOP-
SYSTEEM
29)
Met dit systeem kunt u het
brandstofverbruik en de uitstoot van
schadelijke gassen verlagen. Het
systeem wordt automatisch
ingeschakeld als het voertuig wordt
gestart. Tijdens het rijden zet het
systeem de motor af (op stand-by), als
het voertuig stilstaat (file,
verkeerslichten, enz.)
BEDIENINGSWIJZE
De motor staat op stand-by als:er in het voertuig is gereden na zijn
laatste stilstand;
de versnelling in de vrijstand staat;
het koppelingspedaal wordt
losgelaten;
de snelheid van het voertuig lager is
dan 3 km/h.
2) 3) 4)
Het controlelampjeop het
instrumentenpaneel gaat aan om aan te
geven dat de motor op stand-by staat.
De apparatuur in het voertuig blijft zelfs
met afgezette motor werken.
De motor wordt automatisch weer
gestart als het koppelingspedaal wordt
ingetrapt en het voertuig in een
versnelling wordt gezet.
64T36525
33
Page 46 of 244

Voertuigen met elektronische
sleutel
Plaats de elektronische sleutel in de
kaartlezer. Druk op de knop 4 zonder
de pedalen aan te raken. Wacht een
paar minuten voordat u wegrijdt. Op die
manier kan het brandstofcircuit worden
ingeschakeld. Indien de motor niet
binnen een paar seconden start, moet
u de procedure herhalen.
Brandstof - Grafisch
symbool voor de
identificatie van de
compatibiliteit van het
voertuig voor
consumenten in
overeenstemming met
EN16942
De onderstaande symbolen
vereenvoudigen de herkenning van het
correcte type brandstof dat u in uw
voertuig moet gebruiken.Controleer, alvorens te tanken, de
symbolen aan de binnenkant van het
brandstofklepje (waar voorzien) en
vergelijk ze met de symbolen op de
pomp (waar voorzien).
Symbolen voor dieselvoertuigen
B7: Diesel met maximaal 7% (V/V)
FAME (vetzuurmethylesters) in
overeenstemming met de normEN590
B10: Diesel met maximaal 10% (V/V)
FAME (vetzuurmethylesters) in
overeenstemming met de norm
EN16734
BELANGRIJK
40)De tankdop is specifiek. Als deze
vervangen moet worden, gebruik dan
dezelfde als het origineel. Neem contact op
met het Fiat Servicenetwerk. Houd de dop
niet in de buurt van een vlam of hittebron.
Was het vulgebied niet met een
hogedrukspuit.
41)Ga als volgt te werk in geval van een
aanhoudende brandstofgeur: zet de auto
stil als de verkeerssituatie dit toelaat en
schakel de startinrichting uit; zet de
alarmknipperlichten aan en zorg ervoor dat
alle inzittenden het voertuig verlaten en uit
de buurt van het verkeer blijven; neem
contact op met het Fiat Servicenetwerk.
42)Werkzaamheden of modificaties aan
het brandstoftoevoersysteem (elektrische
circuits, bedrading, brandstofcircuit,
inspuitventiel, afschermingen, enz.) zijn ten
strengste verboden in verband met de
bijkomende risico's (laat dit uitsluitend over
aan gekwalificeerd personeel van het Fiat
Servicenetwerk).
BELANGRIJK
8)Meng benzine (ongelood of E85) niet
met diesel, zelfs niet een klein beetje.
Gebruik geen ethanolbrandstof als uw
voertuig daar niet geschikt voor is. Voeg
geen additieven aan de brandstof toe, om
schade aan de motor te voorkomen.
85T36514
44
KENNIS VAN HET VOERTUIG
Page 48 of 244

11)Controleer na het bijvullen van de
AdBlue (Ureum) additieftank of de dop en
klep gesloten zijn, start de motor en
WACHT 10 seconden met stilstaand
voertuig en draaiende motor, voordat u
verder rijdt. Doet u dit niet, dan wordt het
bijvullen van de tank pas na een paar
minuten rijden automatisch gedetecteerd.
Het bijbehorende bericht en/of de
controlelampjes zijn nog steeds zichtbaar
tot het systeem detecteert dat de tank is
bijgevuld.STARTSYSTEEM
45) 46) 47) 48) 49)
S fig. 87: "Stopstand" Neem de
sleutel uit en draai het stuurwiel tot het
slot wordt ingeschakeld, om het
stuurwiel te vergrendelen. Gebruik
zowel de sleutel als het stuurwiel
zonder kracht uit te oefenen, om het
stuurwiel te ontgrendelen.
A: Stand accessoires: Als de
startinrichting wordt uitgeschakeld,
blijven de accessoires (autoradio, enz.)
werken.
M: Schakelstand. Met
geïntroduceerde startinrichting.
D: Rijstand. Als de motor niet start,
moet u eerst de sleutel uitnemen
voordat u de motor weer probeert te
starten. Laat de sleutel los, zodra de
motor start.
BELANGRIJK
45)Als er geknoeid is aan het contactslot
(bijv. een poging tot diefstal), dan moet dit
gecontroleerd worden bij het Fiat
Servicenetwerk voordat er verder gereden
wordt.
46)Neem de sleutel altijd mee als het
voertuig wordt verlaten, om te voorkomen
dat iemand onverhoeds gebruik van de
bedieningselementen maakt. Vergeet niet
de parkeerrem in te schakelen. Laat nooit
kinderen zonder toezicht in het voertuig
achter.
47)After-market werkzaamheden waarbij
wijzigingen van de stuurinrichting of de
stuurkolom betrokken zijn (bijv. bij montage
van een alarmsysteem) zijn ten strengste
verboden. Dergelijke werkzaamheden
kunnen de prestaties van het systeem en
de garantie in gevaar brengen en het kan
ook ernstige veiligheidsproblemen
veroorzaken of erin resulteren dat de auto
niet meer aan de typegoedkeuring voldoet.
48)Verwijder de mechanische sleutel nooit
terwijl het voertuig rijdt. Het stuurwiel zal
automatisch vergrendeld worden zodra
eraan gedraaid wordt. Dit geldt ook voor
voertuigen die gesleept worden.
49)Alvorens het voertuig te verlaten
ALTIJD de parkeerrem inschakelen, de
wielen draaien, de eerste versnelling
inschakelen bij een helling omhoog en de
achteruitversnelling bij een helling omlaag.
Als het voertuig op een steile helling wordt
geparkeerd, blokkeer de wielen dan met of
wiggen of stenen. Bij het verlaten van het
voertuig, altijd de portieren sluiten door op
het knopje op de sleutel te drukken.
87T36545-1
46
KENNIS VAN HET VOERTUIG
Page 60 of 244

Systeem geforceerd uitschakelen
Het systeem kan definitief worden
uitgeschakeld door knop 2 lang
ingedrukt te houden.
Het in de schakelaar geïntegreerde
controlelampje gaat permanent aan.
Het uitgeschakelde systeem kan weer
worden ingeschakeld door de knop
nogmaals lang ingedrukt te houden.
Onregelmatige werking
Als het systeem een onregelmatige
werking detecteert, wordt, afhankelijk
van de versie, een speciaal bericht op
het instrumentenpaneel weergegeven,
gaat het alarmlampje
branden en
wordt iedere 5 seconden een
geluidssignaal afgegeven. Neem
contact op met het Fiat Servicenetwerk.
BELANGRIJK
52)De verantwoordelijkheid voor het
parkeren en andere mogelijk gevaarlijke
manoeuvres ligt echter altijd bij de
bestuurder. Controleer tijdens deze
manoeuvres altijd of er geen andere
mensen (vooral kinderen) of dieren
aanwezig zijn op het parcours dat u af wilt
leggen. De parkeersensoren dienen als
hulp voor de bestuurder, die echter nooit
zijn aandacht mag laten verslappen tijdens
potentieel gevaarlijke manoeuvres, ook al
worden ze met lage snelheden verricht.
BELANGRIJK
12)Als het voertuig in zijn achteruit ergens
tegen botst (bijv. een paaltje of ander
straatmeubilair) kan het voertuig
beschadigen (er zou bijvoorbeeld een as
kunnen buigen). Laat het voertuig
controleren door het Fiat Servicenetwerk
om ongevallen te voorkomen.
13)Voor een correcte werking van het
systeem mogen de sensoren nooit bevuild
zijn met modder, vuil, sneeuw of ijs. Zorg
ervoor dat ze tijdens het reinigen niet
gekrast of beschadigd worden. Vermijd het
gebruik van droge, ruwe of harde doeken.
De sensoren moeten met schoon water
worden gewassen, waaraan eventueel
autoshampoo is toegevoegd. Wanneer
speciale reinigingsapparaten worden
gebruikt, zoals stoomreinigers of
hogedrukreinigers, reinig dan de sensoren
zeer snel en houd de straal op minstens
10 cm afstand.
14)Voor het overspuiten van de bumpers
of eventueel bijwerken van de laklaag in de
zone van de sensoren, dient men zich
uitsluitend tot het Fiat Servicenetwerk te
wenden. Het verkeerd opbrengen van de
lak kan de werking van de parkeersensoren
negatief beïnvloeden.
CAMERA
ACHTERZIJDE
Werking
53)
15)
Als het voertuig in zijn achteruit staat,
biedt videocamera 1 fig. 101 op de
achterklep of op het openslaande
achterportier van het voertuig zicht over
het gebied achter het voertuig op de
binnenspiegel 2 fig. 102 of op het
multimediadisplay 3 fig. 103, samen
met één of twee vormen 4 fig. 104en 5
fig. 104(bewegend of stilstaand).
OPMERKING Controleer of de
achteruitkijkcamera niet is afgedekt
(vuil, modder, sneeuw, enz.).
101T36620
58
KENNIS VAN HET VOERTUIG
Page 79 of 244

DIESELVERSIE-
SPECIFIEKE
KENMERKEN
17)
Motortoerental
Dieselmotoren zijn uitgerust met een
inspuitsysteem dat de motor niet boven
een bepaald toerental laat gaan,
ongeacht de ingeschakelde versnelling.
Als u het bericht "Anti-pollution control"
(Milieucontrole) met het controlelampje
en het alarmlampjeziet,
neem dan direct contact op met het
Fiat Servicenetwerk.
Tijdens het rijden kan het voertuig,
afhankelijk van het gebruikte
brandstoftype, witte rook uitstoten.
Dit komt door de regeneratie van het
roetfilter en is niet van invloed op de
prestaties van het voertuig.
Brandstoftank volledig leeg
Als u tankt nadat alle brandstof is
verbruikt, moet u het brandstofcircuit
herstellen: raadpleeg de paragraaf
"Voertuig tanken" voordat u de motor
herstart.Voorzorgsmaatregelen voor in de
winter
Om de ongemakken van vorst tegen te
gaan:
zorg ervoor dat de accu altijd
opgeladen is,
zorg ervoor dat er genoeg diesel in
de tank zit, zodat er geen waterdamp
kan ontstaan dat condensaat kan
vormen dat zich op de bodem van de
tank verzamelt.
BELANGRIJK
17)Wijzigingen of reparaties aan het
brandstoftoevoersysteem die niet correct
zijn uitgevoerd en waarbij geen rekening
wordt gehouden met de technische
systeemgegevens, kunnen storingen in de
werking en zelfs brand tot gevolg hebben.
77