FIAT TIPO 5DOORS STATION WAGON 2019 Instructieboek (in Dutch)
Manufacturer: FIAT, Model Year: 2019, Model line: TIPO 5DOORS STATION WAGON, Model: FIAT TIPO 5DOORS STATION WAGON 2019Pages: 316, PDF Size: 9.17 MB
Page 21 of 316
13)Zorg ervoor dat de rugleuningen aan
beide zijden (niet zichtbare "rode
merktekens) goed zijn vergrendeld om te
voorkomen dat deze bij bruusk remmen
naar voren kunnen klappen en zo eventueel
de passagiers kunnen verwonden.
14)Mensen die geen pijn op de huid
voelen door vergevorderde leeftijd,
chronische ziekten, diabetes, beschadiging
van het ruggenmerg, medicatie, alcohol,
uitputting of andere fysieke condities,
moeten voorzichtig zijn met het gebruik van
de stoelverwarming. Deze kan
brandwonden veroorzaken zelfs bij een
lage temperatuur, in het bijzonder bij
gebruik voor lange periodes.
15)Plaats geen voorwerpen op de stoel of
op tegen de rugleuning die de warmte
kunnen isoleren, zoals een afdekking of een
kussen. Het kan ervoor zorgen dat het
stoelverwarmingssysteem oververhit raakt.
Zitten op een oververhitte stoel kan
ernstige brandwonden veroorzaken door
de toename van de temperatuur op het
oppervlak van de stoel.
BELANGRIJK
4)De bekleding van uw voertuig is
ontworpen om bestand te zijn tegen slijtage
bij normaal gebruik van het voertuig. Er
moeten wel enkele voorzorgsmaatregelen
getroffen worden. Vermijd excessief
schuren tegen kledingaccessoires zoals
metalen gespen en klittenband die, als ze
veel druk uitoefenen in een klein gebied,
zouden kunnen afbreken, met beschadiging
van de bekleding als gevolg.
HOOFDSTEUNEN
16)
HOOFDSTEUNEN VOOR
Verstellen
Deze kunnen op 4 hoogtestanden
worden afgesteld (volledig omhoog /
2 tussenstanden / volledig omlaag).
Omhoog verstellen: breng de
hoofdsteun omhoog tot deze op zijn
plaats vastklikt.
Omlaag verstellen: druk op knop 1
fig. 19 en breng de hoofdsteun omlaag.Verwijderen
Ga als volgt te werk om de hoofdsteun
te verwijderen:
Klap de rugleuning naar voren (om te
voorkomen dat de hoofdsteun het dak
raakt);
druk op beide knoppen 1 and 2
fig. 19 aan de zijkanten van de twee
steunen, en verwijder de hoofdsteun.
BELANGRIJK Zet de hoofdsteunen
altijd weer op hun plaats als ze
verwijderd zijn alvorens normaal verder
te rijden.
HOOFDSTEUNEN
ACHTER
Verstellen
Twee hoofdsteunen aan de zijkant en
één in het midden (waar voorzien)
kunnen in 3 standen in hoogte worden
versteld (volledig omhoog / tussenstand
/ volledig omlaag) en zijn voorzien voor
de achterbank
Omhoog verstellen: breng de
hoofdsteun omhoog tot deze op zijn
plaats vastklikt.
1904076J0001EM
19
Page 22 of 316
Het wordt afgeraden om met personen
op de achterbank met de hoofdsteunen
in de ongebruikte (volledig lage) stand
te reizen.
Op bepaalde versies herinnert het label
getoond in fig. 20 de achterpassagier
eraan de hoofdsteun correct te
verstellen door het omhoog te brengen
naar een van de mogelijke standen.
BELANGRIJK Voor maximale
zichtbaarheid voor de bestuurder,
worden de hoofdsteunen naar de
ruststand, volledig omlaag, gebracht
indien deze niet worden gebruikt.
Omlaag verstellen: druk op knop 1
fig. 21 en breng de hoofdsteun omlaag.
BELANGRIJK
16)De hoofdsteunen moeten zodanig
versteld worden dat het hoofd en niet de
nek er tegenaan steunt. Alleen op deze
manier oefenen ze hun beschermende
werking uit. Elke verwijderde hoofdsteun
moet weer correct op zijn plaats gezet
worden, om de inzittenden in geval van een
aanrijding te beschermen: volg
bovenstaande aanwijzingen op.
STUURWIEL
17) 18)
INSTELLINGEN
Het stuurwiel kan zowel in hoogte als
axiaal versteld worden.
Verstel de stand door de hendel 1
fig. 22 omlaag te drukken in stand B
waarna het stuurwiel in de gewenste
stand kan worden versteld en daarin
vergrendeld, door de hendel 1 weer in
stand A te brengen.
2004076J0002EM21P20000009-000-000
22P2000087-000-000
20
KENNISMAKING MET DE AUTO
Page 23 of 316
BELANGRIJK
17)De verstelling mag alleen bij stilstaande
auto en uitgeschakelde motor gebeuren.
18)After-market werkzaamheden waarbij
wijzigingen van de stuurinrichting of de
stuurkolom betrokken zijn (bijv. bij montage
van een alarmsysteem) zijn ten strengste
verboden. Dergelijke werkzaamheden
kunnen de prestaties van het systeem, de
garantie en de veiligheid in gevaar brengen
waardoor de auto niet meer aan de
typegoedkeuring voldoet.
ACHTERUITKIJK-
SPIEGELS
BINNENSPIEGEL
Handmatig verstellen
Gebruik de hendel 1 fig. 23 om de
spiegel in twee standen te zetten:
normaal of anti-verblindingsstand.
Elektrisch dimbare spiegel
(indien aanwezig)
De elektrisch dimbare spiegel kan
automatisch zijn reflecterende werking
wijzigen verblinding van de bestuurder
fig. 24 te voorkomen.
De elektrisch dimbare spiegel heeft een
ON/OFF-toets om de elektrisch
dimbare anti-verblindingsfunctie in/uit te
schakelen.Bij inschakeling van de achteruit, wordt
de spiegel automatisch ingesteld op de
dagstand.
BUITENSPIEGELS
19)
Elektrisch verstellen
De spiegels kunnen alleen worden
versteld met de startinrichting op MAR
en gedurende ongeveer 3 minuten
nadat de startinrichting op STOP is
gezet (of de sleutel verwijderd is).
Wanneer een van de voorportieren
wordt geopend wordt het systeem
buiten werking gesteld.
Ga als volgt te werk om in te stellen:
kies de te verstellen zijspiegel (links of
rechts) met de schakelaar 1 fig. 25;
stel de spiegel af door schakelaar 2
fig. 25 in de vier richtingen te bewegen.
2304106J0001EM
2404106J0002EM
21
Page 24 of 316
Handmatig inklappen
Indien nodig (bijvoorbeeld bij nauwe
doorgangen) kunnen de buitenspiegels
ingeklapt worden door ze van stand A
in stand B te zetten fig. 26.Verwarmde spiegels
Door op de
knop te drukken
(verwarmde achterruit) op het centrale
dashboardpaneel wordt het
ontwasemen/ontdooien van de externe
achterruiten geactiveerd.
BELANGRIJK
19)De buitenspiegel is bolvormig; hierdoor
wordt de afstandswaarneming ietwat
vertekend.
BUITENVERLICHTING
De linkerhendel 1 fig. 27 bedient de
meeste soorten buitenverlichting. De
buitenverlichting schakelt ook in
wanneer de contactsleutel in de MAR
stand staat. Bij inschakeling van de
buitenverlichting, worden het
instrumentenpaneel en verschillende
bedieningselementen op het dashboard
verlicht.
DAGRIJVERLICHTING
(DRL)
“Dagrijverlichting”
20) 21)
Met de sleutel in de stand MAR en de
ring in de stand
gedraaid, gaan de
dagverlichting, de stadsverlichting
automatisch aan; de andere lampen en
de binnenverlichting blijven uit.
2504106J0003EM
2604106J0004EM
2704126J0001EM
22
KENNISMAKING MET DE AUTO
Page 25 of 316
Als de dagverlichting wordt
uitgeschakeld (voor bepaalde
uitvoeringen/markten), gaat er bij de
ring in stand
geen lampje branden.
DIMLICHT
Draai, met de contactsleutel in de stand
MAR, de ring 1 fig. 27 op
. Als het
dimlicht ingeschakeld wordt, wordt de
dagverlichting uitgeschakeld en het
stadslicht, dimlicht en
kentekenverlichting worden
ingeschakeld. Het
controlelampje
op het instrumentenpaneel gaat
branden.
PARKEERLICHTEN
Deze lichten kunnen worden
ingeschakeld met de contactsleutel in
de stand STOP of verwijderd, door de
linker ring eerst naar de stand
en
vervolgens naar de stand
.
Het
controlelampje op het
instrumentenpaneel gaat branden.
Herhaal dezelfde handeling om ze uit te
schakelen.
Als de parkeerlichten branden klinkt een
geluidssignaal met de parkeerlichten
aan. Het geluidssignaal gaat uit als het
bestuurdersportier wordt gesloten.
AUTOMATISCHE FUNCTIE(Schemersensor)
(waar aanwezig)
Dit is een infrarood-ledsensor die
samen met de regensensor werkt en
die zich op de voorruit bevindt. Deze
kan variaties in het buitenlicht
detecteren op basis van de
lichtgevoeligheid die ingesteld is in het
Menu van het display of het
Uconnect™5"of7" HD-systeem
(waar voorzien).
Hoe hoger de gevoeligheid, des te
minder buitenlicht er nodig is om de
buitenverlichting automatisch in te
schakelen.
Inschakeling van de functie
Zet de linker ring in stand
.
BELANGRIJK De functie kan alleen
worden ingeschakeld met de
startinrichting in stand MAR.
Uitschakeling van de functie
Om de functie uit te schakelen, de
linker ring naar een andere stand dan
draaien.
GROOTLICHT
Duw, met de draaischakelaar in stand
, de hendel naar voren naar het
dashboard (stabiele stand). Het
controlelampje op het
instrumentenpaneel gaat branden. Als
de hendel naar het stuurwiel wordt
getrokken gaan ze uit.
Grootlichtsignaal
Trek hendel 1 fig. 28 naar u toe, in de
stabiele stand; de hendel keert terug
naar de middelste stabiele stand
wanneer de hendel wordt losgelaten.
Wanneer het grootlicht is ingeschakeld,
gaat tegelijkertijd het lampje
op het
instrumentenpaneel branden.
2804126J0002EM
23
Page 26 of 316
HOOGTEREGELING
KOPLAMPEN
De hoogteregeling koplampen werkt
met de startinrichting op MAR en
ingeschakeld dimlicht.
Druk op
enop het
bedieningspaneel.
Het display op het instrumentenpaneel
geeft een visuele indicatie van de
ingestelde stand aan.
Stand 0: een of twee personen op
de voorstoelen;
Stand 1: 4 of 5 passagiers;
Stand 2: 4 of 5 passagiers + bagage
in de bagageruimte;
Stand 3: bestuurder + maximum
toegestane lading uitsluitend in de
bagageruimte.
BELANGRIJK Controleer de afstelling
van de koplampen elke keer als het
gewicht van de te vervoeren lading
verandert.
MISTLAMPEN
(indien aanwezig)
De knop van het mistachterlicht bevindt
zich op het linker bedieningspaneel
(knop 1 fig. 30 ). Wanneer de
mistlampen zijn ingeschakeld, gaat het
lampje
op het instrumentenpaneel
tegelijkertijd branden.
Druk, met de contactsleutel op MAR en
met ingeschakeld stadslicht en dimlicht,
op knop 1 om de mistlichten in te
schakelen.
Om het mistachterlicht uit te schakelen,
opnieuw op de knop 1 drukken of de
ring van de linkerhendel fig. 27 naar
draaien of het contact naar de stand
STOP draaien.Flanklichten
De functie wordt geactiveerd met het
grootlicht ingeschakeld bij een snelheid
lager dan 40 km/h - bij brede hoeken
van de wielomwentelingen of bij het
schakelen van de richtingaanwijzer gaat
er een lampje branden (ingebouwd in
het voorste mistlicht), die naar de zijde
verwijst waarnaar gedraaid wordt en de
zichthoek in het donker verlengt.
MISTACHTERLICHT(indien aanwezig)
De knop van het mistachterlicht bevindt
zich op het linker bedieningspaneel
(knop 1 fig. 31 ). Wanneer de
mistachterlichten zijn ingeschakeld,
gaat het lampje
op het
instrumentenpaneel tegelijkertijd
branden.
Druk, met het contact op MAR en met
ingeschakeld dimlicht en/of
ingeschakelde mistlichten op de knop
1 om de mistlichten in te schakelen.
Om het mistachterlicht uit te schakelen,
opnieuw op de knop 1 drukken of de
ring van de linkerhendel fig. 27 naar
draaien of het contact naar de stand
STOP draaien.
2904126J0003EM
3004126J0008EM
24
KENNISMAKING MET DE AUTO
Page 27 of 316
RICHTINGAANWIJZERS
Zet de linker hendel 1 fig. 28 in de
(stabiele) stand:
omhoog: wordt de richtingaanwijzer
rechts ingeschakeld;
omlaag: wordt de richtingaanwijzer links
ingeschakeld.
Het lampje
ofgaat op het
instrumentenpaneel knipperen.
De richtingaanwijzers worden
automatisch uitgeschakeld wanneer het
stuurwiel wordt rechtgezet of wanneer
de dagrijlichten (DRL)/parkeerlichten
worden ingeschakeld."Lane change"-functie
Om een rijbaanwissel aan te geven
tijdens het rijden, moet de linker hendel
minder dan een halve seconde naar de
niet-stabiele stand worden bewogen.
De richtingaanwijzer aan de gekozen
kant knippert vijf keer en wordt
vervolgens automatisch uitgeschakeld.
INSTAPVERLICHTING
Met de contactsleutel op MAR activeert
deze functie bij elke ontgrendeling van
de auto met de afstandsbediening
25 seconden lang de stadslichten en de
kentekenplaatverlichting.
De inschakeling van functie kan via het
displaymenu of hetUconnect™-
systeem geregeld worden.
De functie wordt automatisch
uitgeschakeld als de activeringstijd
(25 seconden) is verstreken of wanneer
de portieren weer worden vergrendeld,
ofwel wanneer de contactsleutel op een
andere stand dan MAR wordt gedraaid.
"FOLLOW ME HOME"
SYSTEEM
Inschakelen
Zet de startinrichting op STOP.
Binnen 2 minuten de linkerhendel in de
knippermodus van het grootlicht
trekken, elke verplaatsing van de hendel
komt overeen met een toename van
30 seconden vertraging op
uitschakeling van koplampen tot een
maximum van 210 seconden (gelijk aan
7 knipperingen).
Uitschakelen
Laat de linkerhendel een paar
seconden in de stand voor het
grootlicht staan.
BELANGRIJK
20)De dagverlichting is een alternatief voor
het dimlicht in landen waarin het verplicht is
om de lichten overdag in te schakelen,
waar dit niet verplicht is, is het gebruik van
de dagverlichting toegestaan.
21)De dagverlichting mag het dimlicht niet
vervangen tijdens het rijden in het donker
en in tunnels. Het gebruik van de
dagverlichting wordt geregeld door de
wegenverkeerswetgeving van het land
waar u rijdt. Neem de wettelijke
voorschriften in acht.
3104126J0009EM
25
Page 28 of 316
INTERIEUR-
VERLICHTING
PLAFONDVERLICHTING
VOOR
Schakelaar 1 fig. 32 wordt gebruikt om
de plafondverlichting in/uit te schakelen.
Standen schakelaar 1:
middenpositie: lampjes 2 en
5 worden in- resp. uitgeschakeld als de
portieren geopend resp. gesloten
worden;
links ingedrukt (OFF): de lampjes
2 en 5 blijven altijd gedoofd;
rechts ingedrukt (): de lampjes
2 en 5 blijven altijd ingeschakeld.
De verlichting gaat geleidelijk aan/uit.
Schakelaar 3 schakelt lampje 2 aan/uit.
Schakelaar 4 schakelt lampje 5 aan/uit.Als de lichten handmatig worden
ingeschakeld, zullen ze, alleen als het
contact in de stand STOP staat, na
15 minuten automatisch uitschakelen
om de acculading te behouden.
BELANGRIJK Controleer, voordat het
voertuig verlaten wordt, of de
plafondverlichting uit is; zo wordt
voorkomen dat de accu ontlaadt als de
portieren eenmaal gesloten zijn. Als er
een lampje per ongeluk is blijven
branden, wordt de plafondverlichting in
ieder geval ongeveer 15 minuten na het
uitzetten van de motor automatisch
uitgeschakeld.
Tijdregeling plafondverlichting
Bij sommige versies zijn er om het
in-/uitstappen in het donker en op
slecht verlichte plaatsen te
vergemakkelijken twee tijdregelingen
voorzien.Tijdregeling bij het instappen
De plafondverlichting schakelt op de
volgende manieren in:
een paar seconden wanneer de
portieren worden ontgrendeld;
ongeveer 3 minuten wanneer een
portier worden geopend;
een paar seconden wanneer de
portieren worden vergrendeld.
De tijdregeling wordt onderbroken
wanneer de contactinrichting naar MAR
wordt gedraaid.
Tijdschakeling bij het uitstappen
De plafondverlichting gaat aan wanneer
de sleutel wordt verwijderd uit de
ontsteking binnen 2 minuten nadat de
motor uit is gezet, bij het openen en
sluiten van een portier met de
verwijderde sleutel.
De tijdsregeling stopt automatisch
wanneer de portieren vergrendeld
worden.
Met de contactsleutel op STOP zal de
plafondverlichting automatisch
uitgeschakeld worden na 15 minuten
om de accu niet te laten ontladen.
3204136J0001EM
26
KENNISMAKING MET DE AUTO
Page 29 of 316
RUITENWISSERS/
ACHTERRUITWISSER
De rechter hendel bedient de
ruitenwissers/-sproeier en de
achterruitwisser en -sproeier.
Deze werken alleen met de
startinrichting in de stand MAR.
RUITENWISSERS /
-SPROEIERS VOORRUIT
Werking
22)
5) 6)
Ring 1 fig. 33 kan in de volgende
standen gezet worden:
ruitenwissers uit
wissen met vaste interval (langzaam)
wissen met snelheidsafhankelijke
interval
LOlangzaam continu wissen
HIsnel continu wissen
MIST-functie
Beweeg de hendel omhoog (onstabiele
stand) om de MIST-functie
in te
schakelen: de werking wordt beperkt
tot de tijd dat de hendel in deze stand
wordt gehouden. Bij het loslaten keert
de hendel terug naar de beginstand en
wordt de werking van de ruitenwissers
afgebroken.
"Intelligente" wis-/wasfunctie
Trek de hendel naar het stuur (instabiele
stand) om de ruitensproeier in te
schakelen.
Als langer dan een halve seconde aan
de hendel wordt getrokken, wordt de
ruitenwisser bewogen met actieve
bediening. Als de bestuurder de hendel
loslaat, maakt de ruitenwisser drie
slagen. Als de bediening daarna in
stand
staat, wordt de wascyclus na
een pauze van 6 seconden afgesloten
met één laatste slag.In de standLOofHIwordt de
automatische wis-/wasregeling niet
uitgevoerd.
Functie "Servicestand"
Met deze functie kunnen de
ruitenwissers worden vervangen of
beschermd in omstandigheden van ijs
en/of sneeuw.
Hij kan alleen worden geactiveerd nadat
de motor is uitgeschakeld.
De "Service Position"-functie kan
expliciet worden vereist binnen twee
minuten nadat de motor is
uitgeschakeld, wanneer de
ruitenwissers correct zijn teruggekeerd
in de parkeerpositie.
De functie kan worden ingeschakeld
door de draaischakelaar in stand
te
draaien en de hendel meer dan drie
keer naar boven te bewegen, naar de
MIST-stand
. De activeringen
worden gebruikt om de ruitenwissers in
de stand te plaatsen die men wil. De
functie wordt gedeactiveerd wanneer
het voertuig ingeschakeld is, met een
wisverzoek of wanneer het voertuig
rijdend is (snelheid boven de 5 Km/h).
BELANGRIJK Zorg ervoor dat wanneer
u de motor inschakelt, de voorruit vrij is
van sneeuw of ijs, voordat u de
contactsleutel omdraait.
33P2000174
27
Page 30 of 316
REGENSENSOR(indien aanwezig)
7) 8)
Deze bevindt zich achter de
achteruitkijkspiegelfig. 34, raakt de
voorruit, meet de hoeveelheid regen en
schakelt de automatische wisregeling
van de voorruit in aan de hand van de
hoeveelheid water op de ruit (zie de
paragraaf "Automatische wisregeling").
ACHTERRUITWISSER /
-SPROEIER
Draaischakelaar 2, weergegeven in
fig. 35, kan in de volgende standen
worden gezet:
achterruitwisser gestopt
wissen met interval
continue werking, zonder pauze
tussen twee slagen.
De achterruitwisser kan op de volgende
manieren worden ingeschakeld:
wissen met interval met een pauze
van 2 seconden tussen twee slagen, als
draaischakelaar 2 in de stand
staat
en de ruitenwisser niet is ingeschakeld;
synchroon (met de halve snelheid van
de ruitenwisser), als draaischakelaar 2 in
de stand
staat en de ruitenwisser is
ingeschakeld of als draaischakelaar 2 in
de stand
staat, de achteruitversnelling
is ingeschakeld en de ruitenwisser is
ingeschakeld;
doorlopend, als ring 2 in de stand
staat.
Duw de hendel naar het dashboard
(onstabiele stand) om de
achterruitsproeier in te schakelen. Blijf op
de hendel duwen om zowel de
achterruitsproeier als de achterruitwisser
automatisch in te schakelen met een
enkele beweging.
Door de hendel los te laten, maakt de
achterruitwisser drie slagen, zoals
beschreven voor de ruitenwisser. In de
stand
(achterruitwisser uit) wordt de
wis-/wascyclus na een pauze van
6 seconden voltooid met een enkele
slag. De automatische wis-/wasregeling
wordt niet uitgevoerd in de stand is
.
BELANGRIJK
22)Als de ruit schoongemaakt moet worden,
controleren of het systeem uitgeschakeld is en
of de sleutel op STOP staat.
BELANGRIJK
5)Gebruik de ruitenwissers nooit om
opgehoopte sneeuw of ijs van de voorruit
te verwijderen. Onder dergelijke
omstandigheden wordt bij overbelasting
van de ruitenwisser de beveiliging
ingeschakeld, waardoor de ruitenwisser
enkele seconden wordt uitgeschakeld. Als
hierna de ruitenwisser niet meer werkt (ook
niet na de motor opnieuw te hebben
gestart), neem dan contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
6)Schakel de ruitenwissers niet met van de
ruit opgeheven wisserbladen in.
7)Schakel de regensensor nooit in tijdens
een schoonmaakbeurt in een wastunnel.
8)Zorg ervoor dat het systeem is
uitgeschakeld als er ijs op de voorruit zit.
3404146J0003EM
35P2000177
28
KENNISMAKING MET DE AUTO