display Hyundai Ioniq Hybrid 2017 Handleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: HYUNDAI, Model Year: 2017, Model line: Ioniq Hybrid, Model: Hyundai Ioniq Hybrid 2017Pages: 564, PDF Size: 47.22 MB
Page 396 of 564

5-77
Rijden met uw auto
5
5-77
Rijden met uw auto
➀Controlelampje CRUISE
➁ Ingestelde snelheid
➂ Afstand tot voorligger
Het SCC-scherm verschijnt op het
SCC/LKAS-scherm van het LCD-
display als het systeem wordt
geactiveerd.
Het Smart Cruise Control-systeem stelt u in staat een constante
snelheid en afstand tot uw voorligger
te programmeren, zonder dat u hetgaspedaal/rempedaal hoeft in te
trappen.
SS MM AARRTT CC RR UU IISS EE CC OO NNTTRR OO LL-- SS YY SSTT EEEEMM (( IINN DDIIEE NN VV AA NN TT OO EEPP AA SSSS IINN GG))
OAD055056/OAE056097 Lees voor uw veiligheid het
instructieboekje alvorens het
Smart Cruise Control-systeem te
gebruiken.
WAARSCHUWING
Het Smart Cruise Control-
systeem is geen vervanging voor
een veilig rijgedrag, maar dient
slechts als hulpmiddel. Het is de
verantwoordelijkheid van de
bestuurder om altijd de snelheid
en de afstand tot de voorligger inde gaten te houden.
WAARSCHUWING
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen:
Stel de rijsnelheid altijd lager
in dan de toegestane
maximumsnelheid.
Als de Smart Cruise Control
niet wordt uitgeschakeld
(controlelampje CRUISE
( ) in het
instrumentenpaneel blijft
branden) kan de Smart Cruise
Control mogelijk onbedoeld
worden geactiveerd. Zet het
Smart Cruise Control-systeem
uit (controlelampje CRUISE
( ) iUIT) wanneer de
Smart Cruise Control niet
wordt gebruikt, om te
voorkomen dat er onbedoeld
een snelheid wordt ingesteld.
Gebruik het Smart Cruise
Control-systeem alleen op de
snelweg en indien de
verkeersdrukte en de
weersomstandigheden dattoelaten.
(Vervolg)
WAARSCHUWING
Page 398 of 564

5-79
Rijden met uw auto
5
Informatie
First, switch the mode to Smart
Cruise Control by pressing the
button if equipped with the Speed
Limit Control System.
De modus wijzigt in onderstaande
volgorde wanneer de toets wordt
ingedrukt.Instellen van de gevoeligheid
van de Smart Cruise Control
U kunt de gevoeligheid van de
rijsnelheid op het LCD-displayinstellen bij het met een ingestelde
afstand volgen van de voorligger. Instrumentenpaneel type A'User Settings'
(gebruikersinstellingen) 'Driving
Assist' (rijbegeleiding) Smart
Cruise Control 'Response'
(reactie) 'Slow/Normal/Fast'
(langzaam/normaal/snel) Instrumentenpaneel type B
'User Settings' (gebruikersinstellingen)
'Driving Assist' (rijbegeleiding)
'Smart Cruise Control Response'
(reactie Smart Cruise Control)
'Slow/Normal/Fast'
U kunt uit een van de drie fasen
kiezen.
Langzaam:
De volgsnelheid om de ingestelde
afstand tot de voorligger te
behouden, is lager dan de normalesnelheid.
Normal (normaal): De volgsnelheid om de ingestelde
afstand tot de voorligger te
behouden is normaal.
Snel:
De volgsnelheid om de ingesteldeafstand tot de voorligger te
behouden is hoger dan de normalesnelheid.
Informatie
De laatst geselecteerde Smart Cruise
Control-snelheid wordt opgeslagen in
het systeem.
i
i
■ Type A■Type B
OAE056099L/OAE056077L
OAE056068L
Systeem off Smart Cruise Control Speed Limit Control
Page 400 of 564

5-81
Rijden met uw auto
5
3. Beweeg de selectieschakelaaromlaag (SET-) en laat hem los als
de gewenste snelheid is bereikt.De ingestelde snelheid en de
afstand tot de voorligger op het
LCD-display gaan branden.
4. Haal uw voet van het gaspedaal. De gewenste snelheid wordt nuautomatisch aangehouden.
In het geval van voorliggers neemtde snelheid mogelijk af om de juiste
afstand tot de voorligger tebehouden. Op steile hellingen kan de snelheid
van de auto tijdelijk iets hoger of
lager worden. Informatie
De rijsnelheid neemt mogelijk af
wanneer u heuvelop rijdt en neemt
mogelijk toe wanneer u heuvelaf rijdt.
Verhogen van de ingestelde snelheid van de Smart Cruise
Control
Volg één van de volgendeprocedures:
Beweeg de selectieschakelaar omhoog (RES+) en houd hem
vast. De ingestelde snelheid van
uw auto neemt met 10 km/h toe.
Laat de selectieschakelaar los op
het moment dat de gewenstesnelheid is bereikt.
i
OAE056156L
■Type A
■Type B
OAE056155L
■Type A
■Type B
Als de rijsnelheid lager wordt
dan 10 km/h, wordt de Smart
Cruise Control uitgeschakeld. De
bestuurder moet de rijsnelheidaanpassen door het gaspedaalof rempedaal in te trappen
overeenkomstig de weg- enrijomstandigheden.OPMERKING
Page 402 of 564

5-83
Rijden met uw auto
5
Tijdelijk accelereren metingeschakelde Smart Cruise
Control
Trap het gaspedaal in als u tijdelijk
sneller wilt gaan rijden terwijl de
Smart Cruise Control is
ingeschakeld. De Smart Cruise
Control wordt door de hogere
snelheid niet uitgeschakeld en de
ingestelde snelheid wordt niet
gewijzigd.
Laat het gaspedaal los om weer
terug te keren naar de
oorspronkelijke rijsnelheid.
Als u de selectieschakelaar omlaag
beweegt (SET-) bij een hogere
snelheid, zal de rijsnelheid opnieuw
worden ingesteld.
Informatie
Wees voorzichtig bij het tijdelijk
accelereren, aangezien de snelheid op
dat moment niet automatisch wordt
geregeld, zelfs niet wanneer er zich
een auto voor u bevindt.
De Smart Cruise Control wordt tijdelijk uitgeschakeld wanneer:
Handmatig uitschakelen
Het rempedaal wordt ingetrapt.
De toets CANCEL/ op het stuurwiel wordt ingedrukt.
Het rempedaal wordt ingetrapt en tegelijkertijd de toets CANCEL/
wordt ingedrukt terwijl de autostilstaat. De Smart Cruise Control wordt
tijdelijk uitgeschakeld wanneer het
controlelampje voor ingestelde
snelheid en afstand tot de voorligger
op het LCD-display dooft.
Het controlelampje CRUISE
( ) blijft onafgebroken
branden.
Automatisch uitschakelen
Het bestuurdersportier wordt
geopend.
De selectiehendel wordt in stand N (neutraal), R (achteruit) of P
(parkeren) gezet.
De parkeerrem wordt geactiveerd.
De rijsnelheid is lager dan 10 km/h.
De rijsnelheid is hoger dan 190 km/h.
De ESC (elektronische stabiliteitsregeling), het TCS (antidoorslipregelingssysteem) of
het ABS is in werking.
De ESC wordt uitgeschakeld.
De sensor of de behuizing is vuil of geblokkeerd.
i
OAE056157L
■Type A
■Type B
Page 403 of 564

5-84
Rijden met uw auto
Het gaspedaal wordt langer daneen minuut onafgebroken ingetrapt.
Er was een storing in het SCC- systeem.
De prestaties van de motor zijn abnormaal.
Het AEB is geactiveerd.
Door deze handelingen wordt de
werking van de Smart Cruise
Control onderbroken. De ingesteldesnelheid en de afstand tot de
voorligger op het LCD-display
doven.
Wanneer de Smart Cruise Control
automatisch wordt uitgeschakeld,
wordt de Smart Cruise Control niet
hervat, ook al wordt de
selectieschakelaar naar RES+ of
SET- bewogen. Informatie
Als de Smart Cruise Control om andere
dan de hierboven genoemde redenen
wordt uitgeschakeld, adviseren wij u
om het systeem te laten nakijken door
een officiële HYUNDAI-dealer.
Smart Cruise Control cancelled
(SCC geannuleerd)
Als het systeem wordt uitgeschakeld,
klinkt de waarschuwingszoemer en
wordt er gedurende enkeleseconden een melding
weergegeven.
Pas actief de rijsnelheid aan door het gaspedaal of rempedaal in te
trappen overeenkomstig de weg- en
rijomstandigheden.
Houd altijd de wegomstandigheden
in de gaten. Vertrouw niet uitsluitend
op de waarschuwingszoemer.
Hervatten van de ingestelde snelheid van de Smart Cruise
Control
De rijsnelheid wordt automatisch
hervat wanneer de
selectieschakelaar omhoog (RES+)
of omlaag (SET-) wordt bewogen. Ditkan alleen als de ingestelde
rijsnelheid niet onderbroken is met
de selectieschakelaar en het
systeem nog steeds in werking is.
Wanneer u de selectieschakelaar
omhoog beweegt (RES+), wordt de
eerder ingestelde snelheid hervat.
Als de rijsnelheid echter zakt tot 10 -
30 km/h, wordt hij echter hervat als
er een voorligger aanwezig is.
Informatie
Let altijd op de wegomstandigheden
wanneer u de selectieschakelaar
omhoog (RES+) beweegt om de
snelheid te hervatten.
i
i
OAE056165L
Page 407 of 564

5-88
Rijden met uw auto
Waarschuwingsmelding
Smart Cruise Control disabled.
Radar blocked (SCC-modus
uitgeschakeld. Radar geblokkeerd)
Wanneer de behuizing van de lens
van de sensor wordt geblokkeerd
door vuil, sneeuw, e.d., wordt de
werking van het Smart CruiseControl-systeem mogelijk tijdelijk
uitgeschakeld. Als dit gebeurt, wordt
er een waarschuwingsmelding
weergegeven op het LCD-display.
Vervuil het eventueel aanwezige vuil,
sneeuw e.d en reinig de behuizing
van de lens van de radarsensor
voordat u het Smart Cruise Control-
systeem gebruikt.Het Smart Cruise Control-systeem
wordt mogelijk niet goed geactiveerd
wanneer de radar volledig vervuild is
of als er objecten niet wordengesignaleerd nadat het contact in
stand ON is gezet (bijvoorbeeld opeen open terrein).
Breng geen vreemde
voorwerpen, zoals een
bumpersticker of
bumperbescherming aan in
de buurt van de radarsensor.
Anders kunnen de prestaties
van de radarsensor negatief
worden beïnvloed.
Houd de radarsensor en de
behuizing van de lens altijd
schoon en vrij van vuil e.d.
Gebruik alleen een zachte
doek voor het wassen van de
auto. Spuit geen water onder
hoge druk direct op de sensor
of de behuizing van de
sensor.
(Vervolg)
OPMERKING
OAE056166L
Page 434 of 564

6-10
(1) Waarschuwingslampje lage
bandenspanning/controlelampje
storing TPMS
(2) Waarschuwingslampje positie lage bandenspanning en
waarschuwingslampje lage
bandenspanning (weergegeven
op het LCD-display)
Controleer bandenspanning
(indien van toepassing)
U kunt de bandenspanningcontroleren in de informatiemodus
(instrumentenpaneel type A) of inde assistentiemodus
(instrumentenpaneel type B) op
het instrumentenpaneel. Raadpleeg "LCD-modus" in hoofdstuk 3.
De bandenspanning wordt na enkele minuten rijden
weergegeven. Als de bandenspanning bij
stilstaande auto niet wordt
weergegeven, zal de melding
"Drive to display (Rijden om weer
te geven)" worden weergegeven.
Controleer na het rijden debandenspanning.
De weergegeven waarden voor de bandenspanning verschillen
mogelijk van de met eenbandenspanningsmeter gemeten
waarden.
U kunt de eenheid waarin de bandenspanning wordt
weergegeven wijzigen in de modus
Gebruikersinstellingen in het LCD-
display.
- psi, kPa, bar (Zie Modus
Gebruikersinstellingen inhoofdstuk 3).
BB AA NN DDEENN SSPP AA NN NNIINN GGSSCC OO NNTTRR OO LLEE SSYY SSTT EEEEMM (( TT PP MM SS)) (( IINN DDIIEE NN VV AA NN TT OO EEPP AA SSSSIINN GG))
Wat te doen in een noodgeval
OAE066006■Type A
■Type A■Type B
■ Type B
OAE046114L/OAE046115L
OAE046460L/OAE066030L
Page 436 of 564

6-12
Controleer na het vervangen van een
of meerdere banden of velgen het
controlelampje storing TPMS om
ervoor te zorgen dat het TPMS ook
na het vervangen goed werkt.
In de volgende situaties dient u
het systeem te laten controleren
door een officiële HYUNDAI-
dealer.
1. Het waarschuwingslampje lage
bandenspanning/controlelampj
e storing TPMS gaat niet
gedurende 3 seconden brandennadat het contact in stand ON is
gezet of de motor is gestart.
2. Het controlelampje storing TPMS blijft branden nadat het
gedurende ongeveer 1 minuut
geknipperd heeft.
3. Het waarschuwingslampje positie lage bandenspanning
blijft branden.
Waarschuwingslampje
lage bandenspanning
Waarschuwingslampje positie
lage bandenspanning enbandenspanning
When the tire pressure monitoring
system warning indicators are
illuminated and warning message
displayed on the cluster LCD display,
one or more of your tires is
significantly under-inflated. The Low
Tire Pressure Position Telltale willindicate which tire is significantly
under-inflated by illuminating thecorresponding position light. If either telltale illuminates,
immediately reduce your speed,
avoid hard cornering and anticipate
increased stopping distances. You
should stop and check your tires as
soon as possible. Inflate the tires tothe proper pressure as indicated on
the vehicle’s placard or tire inflation
pressure label located on the driver’sside center pillar outer panel.
If you cannot reach a service station
or if the tire cannot hold the newly
added air, replace the low pressure
tire with the spare tire.
The Low Tire Pressure Telltale will
remain on and the TPMS Malfunction
Indicator may blink for one minuteand then remain illuminated (when
the vehicle is driven approximately
20 minutes at speed above 25 km/h)
until you have the low pressure tire
repaired and replaced on the vehicle.
informatie
Het reservewiel is niet uitgerust met
een bandenspanningssensor.
i
AANWIJZING
Wat te doen in een noodgeval
■ Type A■Type B
OAE046114L/OAE046115L
Page 559 of 564

I-4Door de eigenaar uit te voeren onderhoud .....................7-5
Schema voor door de eigenaar uit
te voeren onderhoud ....................................................7-6
Double clutch-transmissie ............................................5-15 Goede rijgewoonten ...................................................5-24
Parkeren .....................................................................5-23
Werking Double clutch-transmissie...........................5-15
Emissieregelsysteem .....................................................7-81 1. Carterventilatiesysteem..........................................7-81
2. Brandstofdampafzuigsysteem ................................7-81
3. Emissieregelsysteem ..............................................7-82
Exterieur .......................................................................3-42 Achterklep..................................................................3-44
Motorkap....................................................................3-42
Tankdopklep...............................................................3-45
Extra voorzieningen verwarmings-
en ventilatiesysteem....................................................3-149 Luchtcirculatie schuifdak.........................................3-149
Schone lucht.............................................................3-149 Geheugen bestuurdersstoel ...........................................3-21
Instapfunctie...............................................................3-23
Opslaan van standen in het geheugen........................3-22
Hoeveelheden en gewichten ...........................................8-5
Instrumentenpaneel .......................................................3-49 Bediening instrumentenpaneel...................................3-50
Meldingen LCD-display ............................................3-71
Meters en tellers.........................................................3-51
Waarschuwings- en controlelampjes .........................3-57
Interieurfilter .................................................................7-22
Filter controleren .......................................................7-22
Index
D
E
G
H
I
Page 560 of 564

I-5
Kinderzitjes (CRS) .......................................................2-37
Kiezen van een kinderzitje (CRS) .............................2-38
Onze aanbeveling: Vervoer kinderen
altijd op de achterstoelen ...........................................2-37
Plaatsen van een kinderzitje (CRS) ...........................2-40
Lampen .........................................................................7-57 Afstellen van koplamp (Europa) ...............................7-62
Dagrijverlichting ........................................................7-66
Derde remlicht ...........................................................7-72
Mistachterlicht ...........................................................7-72
Vervangen van koplamp, parkeerlicht,
lamp richtingaanwijzer ..............................................7-58
Vervangen van lamp achterlicht ................................7-67
Vervangen van lamp interieurverlichting ..................7-72
Vervangen van lamp kentekenplaatverlichting ..........7-72
Vervangen van lamp richtingaanwijzer opzij ............7-66
Lane keeping assist-systeem (LKAS) ..........................5-61 Beperkingen van het systeem ....................................5-68
Waarschuwingslampje en - melding ..........................5-66
Werking LKAS ..........................................................5-62
Wijzigen LKAS-functie .............................................5-67 LCD-display .................................................................3-82
Bediening LCD-display .............................................3-82
LCD-modi (instrumentenpaneel type A) ...................3-83
LCD-modus (instrumentenpaneel type B).................3-91
Luchtfilter .....................................................................7-20
Filter vervangen .........................................................7-20
Motor ..............................................................................8-2
Motorkoelvloeistof/inverterkoelvloeistof .....................7-13 Koelvloeistof verversen .............................................7-16
Koelvloeistofpeil controleren ....................................7-13
Motornummer .................................................................8-9
Motorolie ......................................................................7-11 Motorolie en filter controleren ..................................7-12
Motoroliepeil controleren ..........................................7-11
Motorruimte ............................................................1-6, 7-3
Multimediasysteem .........................................................4-2 Antenne ........................................................................4-3
Audio/Video/Navigatiesysteem (AVN) .......................4-5
Audiobediening op stuurwiel.......................................4-4
AUX-, USB- en iPod ®
-aansluiting ..............................4-2
Bluetooth ®
Wireless Technology handsfree ................4-5
Uitleg werking autoradio .............................................4-6
I
Index
K
LM