JEEP CHEROKEE 2019 Instructieboek (in Dutch)
Manufacturer: JEEP, Model Year: 2019, Model line: CHEROKEE, Model: JEEP CHEROKEE 2019Pages: 380, PDF Size: 6.59 MB
Page 101 of 380

gaat vervolgens uit wanneer SSC wordt uit-
geschakeld als gevolg van oververhitte
remmen.
WAARSCHUWING!
SSC is alleen bedoeld om de bestuurder te
helpen de rijsnelheid onder controle te
houden tijdens het rijden onder terreinom-
standigheden. De bestuurder moet goed
op de rijomstandigheden blijven letten en
blijft verantwoordelijk voor handhaving
van een veilige rijsnelheid.
ONDERSTEUNENDE
RIJSYSTEMEN
Dodehoekbewaking — indien aanwezig
Het systeem voor dodehoekbewaking maakt
gebruik van twee radarsensoren in de achter-
bumper en detecteert motorvoertuigen (au-
to's, vrachtwagens, motorfietsen, etc.) die
vanaf de achterzijde, voorzijde of zijkant van
de auto in de dode hoek bewegen.Na het starten van de auto gaat het waarschu-
wingslampje van de dodehoekbewaking in de
beide buitenspiegels kort branden om de be-
stuurder te laten weten dat het systeem is
geactiveerd. De sensoren van de dodehoek-
bewaking zijn in werking wanneer naar een
van de vooruitversnellingen of de achteruit-
versnelling is geschakeld en worden in de
stand-by-modus gezet wanneer naar de par-
keerstand (PARK) is geschakeld.
De detectiezone van de dodehoekbewaking
bestrijkt een rijstrook van 3,7 m (12 ft) breed
aan beide zijden van het voertuig. De zone-
lengte begint bij de buitenspiegel en bestrijkteen gebied tot ongeveer 3 m (10 ft) achter de
achterbumper van de auto. Het systeem be-
waakt de detectiezones aan beide zijden van
de auto vanaf het moment dat een snelheid
van ongeveer 10 km/u (6 mph) of hoger is
bereikt en waarschuwt de bestuurder voor
voertuigen in deze zones.
OPMERKING:
• De dodehoekbewaking waarschuwt de be-
stuurder NIET voor snel naderende voertui-
gen die zich buiten de detectiezones bevin-
den.
• De detectiezone van de dodehoekbewaking
verandert NIET wanneer een aanhanger aan
uw voertuig is gekoppeld. Als aan uw auto
een aanhanger is gekoppeld, moet u zelf
kijken of de rijbaan naast u vrij is voor zowel
uw auto als de aanhanger, voordat u van
rijbaan wisselt. Wanneer de aanhanger of
een ander object (bijvoorbeeld een fiets)
uitsteekt aan de zijkant van uw auto, is het
mogelijk dat het waarschuwingslampje van
de dodehoekbewaking blijft branden zolang
naar een vooruitversnelling is geschakeld.
Detectiezones achter
99
Page 102 of 380

• De waarschuwingslampjes van het systeem
voor dodehoekbewaking (BSM) in de bui-
tenspiegel kunnen uitvallen (knipperen)
wanneer een motorfiets of een klein voor-
werp gedurende een langere periode (lan-
ger dan enkele seconden) zich aan de zij-
kant van het voertuig bevindt.
Voor een correcte werking van de dodehoek-
bewaking moet de achterkant van de auto
waar zich de radarsensoren bevinden, vrij zijn
van sneeuw, ijs en vuil. De achterkant van de
auto waar zich de radarsensoren bevinden,
mag niet worden geblokkeerd door vreemde
voorwerpen (bumperstickers, fietsendrager,
enz.).
De dodehoekbewaking geeft een visuele
waarschuwing in de desbetreffende buiten-
spiegel wanneer een object wordt gedetec-
teerd. Als vervolgens de richtingaanwijzer
wordt ingeschakeld aan de zijde van de auto
waarvoor een waarschuwing geldt, zal ook
een geluidssignaal klinken. Wanneer de rich-
tingaanwijzer is ingeschakeld en tegelijker-
tijd aan dezelfde zijde van de auto een object
wordt gedetecteerd, wordt zowel de visuele
waarschuwing als een geluidssignaal (weer-)gegeven. Tegelijkertijd met de weergave van
het geluidssignaal wordt het geluid van de
radio (indien ingeschakeld) gedempt.
De dodehoekbewaking controleert de detec-
tiezone tijdens het rijden vanuit drie verschil-
lende punten (zijkant, achter- en voorzijde)
om te beoordelen of een waarschuwing nood-
zakelijk is. De dodehoekbewaking zal een
waarschuwing geven wanneer voertuigen
vanuit de volgende richtingen in de zone
komen.
In de zone komen vanaf de zijkant
Voertuigen op de naastgelegen rijbanen links
of rechts van uw auto.In de zone komen vanaf de achterzijde
Achteropkomende voertuigen aan beide zij-
den van uw auto die de detectiezone binnen-
komen met een relatieve snelheid lager dan
48 km/u (30 mph).
Inhalend verkeer
Als u een andere auto langzaam inhaalt met
een relatieve snelheid lager dan 24 km/u
(15 mph) en deze auto blijft gedurende on-
geveer 1,5 seconde in de dode hoek, dan gaat
het waarschuwingslampje branden. Wanneer
het verschil in snelheid tussen de twee auto's
groter is dan 24 km/u (15 mph), dan gaat het
waarschuwingslampje niet branden.
De dodehoekbewaking is zodanig ontworpen,
dat geen waarschuwing wordt gegeven voor
stilstaande objecten, zoals vangrails, palen,
muren, bomen en planten, etc. Het is echter
mogelijk dat het systeem af en toe toch zal
waarschuwen voor dergelijke objecten. Dit is
normaal en betekent niet dat er iets aan uw
auto mankeert.
De dodehoekbewaking waarschuwt niet voor
objecten die zich in tegengestelde rijrichting
verplaatsen op de naastgelegen rijbanen.
Waarschuwingslampje dodehoekbewaking
VEILIGHEID
100
Page 103 of 380

WAARSCHUWING!
Het systeem voor dodehoekbewaking dient
slechts als hulpmiddel voor het detecteren
van objecten die zich in de dode hoeken
bevinden. De dodehoekbewaking is niet
bedoeld voor het detecteren van voetgan-
gers, fietsers of dieren. Ook wanneer uw
voertuig is uitgerust met dodehoekbewa-
king, moet u altijd uw spiegels gebruiken,
over uw schouder kijken en de richtingaan-
wijzer inschakelen voordat u van rijbaan
wisselt. Anders bestaat er een risico op
ernstig of zelfs dodelijk letsel.
Rear Cross Path (RCP)
De voorziening Rear Cross Path (RCP) is be-
doeld als hulpmiddel voor de bestuurder bij
het achteruit wegrijden uit parkeerplaatsen,
waarbij het zicht op naderende voertuigen
mogelijk wordt belemmerd. Rijd langzaam en
voorzichtig uit de parkeerplaats totdat de
achterzijde van de auto is vrijgekomen. Het
RCP-systeem heeft nu naar links en rechts
vrij zicht op passerende voertuigen en zal de
bestuurder waarschuwen wanneer een voer-
tuig nadert.RCP bewaakt de detectiezones achter aan
beide zijden van de auto op objecten die zich
met een minimale snelheid van ongeveer
3 mph (5 km/u) naar de auto toe bewegen, tot
objecten die zich met een maximale snelheid
van ongeveer 20 mph (32 km/u) verplaatsen,
zoals bijvoorbeeld op parkeerplaatsen.
OPMERKING:
Op parkeerplaatsen kunnen naderende voer-
tuigen aan het zicht worden onttrokken door
links en rechts geparkeerde voertuigen. Als
de sensoren worden geblokkeerd door andere
objecten of voertuigen, zal het systeem niet
in staat zijn de bestuurder te waarschuwen.
Wanneer het RCP-systeem actief is en naar
de achteruitversnelling is geschakeld, wordt
de bestuurder gewaarschuwd door zowel vi-
suele als geluidssignalen, terwijl ook het vo-
lume van de radio wordt verlaagd.
WAARSCHUWING!
De Rear Cross Path detectie (RCP) dient
niet als achteruitrijhulp. Het systeem is
uitsluitend bedoeld als hulpmiddel voor de
bestuurder bij het detecteren van nade-
WAARSCHUWING!
rende voertuigen in parkeersituaties. Ga
altijd voorzichtig te werk tijdens het ach-
teruitrijden, ook als u RCP gebruikt. Con-
troleer het gebied achter de auto altijd
zorgvuldig, kijk naar achteren en wees be-
dacht op voetgangers, dieren, andere voer-
tuigen, obstakels en dode hoeken, voordat
u achteruitrijdt. Anders bestaat er een ri-
sico op ernstig of zelfs dodelijk letsel.
Bedrijfsmodi
In het Uconnect systeem kunnen drie be-
drijfsmodi worden geselecteerd. Raadpleeg
de paragraaf "Instellingen van Uconnect" in
het hoofdstuk "Multimedia" in het instructie-
boekje voor meer informatie.
Dodehoekwaarschuwing, alleen lampjes
Als de modus Dodehoekwaarschuwing actief
is, geeft de dodehoekbewaking een visuele
waarschuwing in de desbetreffende buiten-
spiegel wanneer een object wordt gedetec-
teerd. Wanneer het systeem echter in de
modus Rear Cross Path (RCP) werkt, zal zo-
wel een visuele als geluidswaarschuwing wor-
101
Page 104 of 380

den gegeven wanneer een object wordt gede-
tecteerd. Wanneer een geluidssignaal moet
worden gegeven, wordt de radio gedempt.
Dodehoekwaarschuwing, lampjes/
geluidssignaal
Wanneer de modus Dodehoekwaarschuwing,
lampjes/geluidssignaal actief is, geeft de do-
dehoekbewaking een visuele waarschuwing
in de desbetreffende buitenspiegel wanneer
een object wordt gedetecteerd. Als vervol-
gens de richtingaanwijzer wordt ingescha-
keld aan de zijde van de auto waarvoor een
waarschuwing geldt, zal ook een geluidssig-
naal klinken. Wanneer de richtingaanwijzer is
ingeschakeld en tegelijkertijd aan dezelfde
zijde van de auto een object wordt gedetec-
teerd, wordt zowel de visuele waarschuwing
als geluidssignaal (weer)gegeven. Tegelijker-
tijd met de weergave van het geluidssignaal
wordt het geluid van de radio (indien inge-
schakeld) gedempt.
OPMERKING:
Bij een geluidssignaal van de dodehoekbewa-
king wordt het geluid van de radio gedempt.Wanneer het systeem echter in RCP-modus
werkt, zal zowel een visuele als geluidswaar-
schuwing worden gegeven wanneer een ob-
ject wordt gedetecteerd. Wanneer een ge-
luidssignaal moet worden gegeven, wordt ook
de radio gedempt. Signaalstatus
richtingaanwijzers/
waarschuwingsknipperlicht wordt genegeerd;
de RCP-status vereist altijd het geluidssig-
naal.
Dodehoekwaarschuwing uit
Als de dodehoekbewaking is uitgeschakeld,
worden er geen visuele of geluidssignalen
weergegeven door het dodehoekbewakings-
of RCP-systeem.
OPMERKING:
De dodehoekbewaking slaat de huidige be-
drijfsmodus op wanneer de contactschake-
laar wordt uitgezet. Tijdens het starten van de
auto wordt de laatst opgeslagen modus opge-
roepen en geactiveerd.Forward Collision Warning (FCW) met
risicobeperking - indien aanwezig
Bediening Forward Collision Warning (FCW)
met risicobeperking
Het systeem Forward Collision Warning
(FCW) met risicobeperking geeft de bestuur-
der hoorbare signalen en visuele waarschu-
wingen (op het display in de instrumenten-
groep), en kan een remschok toepassen om
de bestuurder te waarschuwen wanneer het
een mogelijke frontale botsing detecteert. De
waarschuwingen en beperkte remwerking
zijn bedoeld om de bestuurder voldoende tijd
te geven om te reageren, een mogelijke bot-
sing te voorkomen of te beperken.VEILIGHEID
102
Page 105 of 380

OPMERKING:
FCW bewaakt de informatie vanaf de naar
voren gerichte sensoren en vanaf de elektro-
nische remregeling (EBC), om de waarschijn-
lijkheid te berekenen dat er zich een frontale
botsing voordoet. Wanneer het systeem con-
stateert dat een frontale botsing waarschijn-
lijk is, zal de bestuurder geluidssignalen en
visuele waarschuwingen ontvangen, en kan
het systeem een remschok als waarschuwing
toepassen.
Als de bestuurder geen actie onderneemt op
basis van deze progressieve waarschuwingen,
zal het systeem in beperkte mate actief rem-
men om te helpen het voertuig af te remmen
en een mogelijke frontale botsing te beper-
ken. Als de bestuurder reageert op de waar-
schuwingen door te remmen en het systeem
vaststelt dat de bestuurder probeert om de
botsing te voorkomen door te remmen, maar
niet voldoende remkracht heeft uitgeoefend,
zal het systeem compenseren en extra rem-
kracht leveren voor zover dat nodig is.Als een voorval van Forward Collision Warning
met risicobeperking begint bij een snelheid
van minder dan 52 km/u (32 mph), remt het
systeem mogelijk maximaal om de gevolgen
van een mogelijke frontale botsing te beper-
ken. Als de Forward Collision Warning met
beperking de auto volledig stopt, zorgt het
systeem dat de auto gedurende twee secon-
den stil blijft staan en de remmen worden
gelost.
Wanneer het systeem bepaalt dat een aanrij-
ding met het voertuig vóór u niet langer waar-
schijnlijk is, worden de waarschuwingen uit-
geschakeld.
OPMERKING:
• De minimumsnelheid voor de activering
van de FCW is 2 km/u (1 mph).
• De FCW-waarschuwingen kunnen worden
geactiveerd door andere objecten dan voer-
tuigen, zoals vangrails of wegwijzers, op
basis van de voorspelde route. Dit is zoals
verwacht en een normaal aspect van de
activering en functionaliteit van de FCW.• Het is gevaarlijk om het FCW-systeem uit te
proberen. Om dergelijke misbruik van het
systeem te voorkomen wordt na vier actieve
remingrepen na inschakelen van het con-
tact, het actieve remgedeelte van FCW uit-
geschakeld totdat het contact wordt uit- en
weer ingeschakeld.
• De FCW-systeem is uitsluitend bedoeld
voor gebruik op de weg. Bij terreinrijden
moet het FCW-systeem worden uitgescha-
keld om onnodige waarschuwingen voor de
omgeving te voorkomen.
WAARSCHUWING!
Forward Collision Warning (FCW) is niet
bedoeld om zelfstandig een aanrijding te
voorkomen en kan ook niet elke soort mo-
gelijke aanrijding herkennen. De bestuur-
der blijft verantwoordelijk voor de bestu-
ring van de auto en het voorkomen van een
aanrijding. Als u deze waarschuwing niet
opvolgt, kan dit ernstig en zelfs dodelijk
letsel tot gevolg hebben.
103
Page 106 of 380

Status en gevoeligheid van FCW
De gevoeligheid van FCW en de status van
actief remmen zijn programmeerbaar via het
Uconnect systeem. Raadpleeg de paragraaf
"Instellingen van Uconnect" in het hoofdstuk
"Multimedia" in het instructieboekje voor
meer informatie.
De standaardinstelling voor de gevoeligheid
van FCW is "Medium" (gemiddeld) en de
standaard systeemstatus is "Warning & Bra-
king" (waarschuwing en remmen). Hierdoor
kan het systeem de bestuurder met hoorbare/
zichtbare signalen waarschuwen voor een
mogelijke aanrijding met het voertuig vóór
hem/haar, en autonoom remmen.
Als de FCW-status wordt gewijzigd in "Far"
(veraf), kan het systeem de bestuurder met
hoorbare/zichtbare signalen waarschuwen
voor een mogelijke aanrijding met het voer-
tuig vóór hem/haar wanneer de afstand tot dit
voertuig groter is dan bij de instelling "Me-
dium" (normaal). Dit geeft de langste reactie-
tijd om een mogelijke botsing te voorkomen.Als de FCW-status wordt gewijzigd in "Near"
(dichtbij), kan het systeem de bestuurder
waarschuwen voor een mogelijke aanrijding
met het voertuig vóór hem/haar wanneer de
afstand tot dit voertuig veel kleiner is. Met
deze instelling heeft u minder reactietijd dan
bij de instellingen "Far" (veraf) en "Medium"
(normaal). Hierdoor is een meer dynamische
rijervaring mogelijk.
OPMERKING:
• Door de FCW-status te veranderen naar
"Only Warning" (alleen waarschuwing) voor-
komt u dat het systeem beperkt actief remt
of extra remondersteuning biedt als de be-
stuurder niet voldoende hard remt in het
geval van een potentiële frontale botsing,
maar blijven de geluidssignalen en visuele
waarschuwingen actief.
• Door de FCW-status te veranderen in "Off"
(uit) voorkomt u dat het systeem autonoom
remt of extra remondersteuning biedt als de
bestuurder niet voldoende hard remt in het
geval van een potentiële frontale botsing.• Het systeem onthoudt NIET de instelling
die het laatst door de bestuurder is gekozen
nadat het contact werd uitgeschakeld. Het
systeem gaat terug naar de standaardin-
stelling wanneer het voertuig opnieuw
wordt gestart.
• FCW reageert mogelijk niet op irrelevante
objecten, zoals objecten hoog boven de
weg, weerkaatsingen van de bodem, objec-
ten welke zich niet in de rijweg van de auto
bevinden, stilstaande objecten op grote af-
stand, tegemoetkomend verkeer, of voorlig-
gers met een dezelfde of een hogere snel-
heid.
• Net als bij ACC, wordt met de schermen
aangegeven dat FCW is uitgeschakeld.
Waarschuwing FCW beperkt
Als op het display in de instrumentengroep
de melding "ACC/FCW Limited Functionality"
(ACC/FCW beperkte functionaliteit) of "ACC/
FCW Limited Functionality Clean Front Wind-
shield" (ACC/FCW beperkte functionaliteit
Voorruit reinigen) wordt weergegeven, kan er
sprake zijn van een situatie waarin de wer-
king van FCW wordt beperkt. Hoewel nog
steeds met het voertuig kan worden gereden
VEILIGHEID
104
Page 107 of 380

onder normale omstandigheden, is actief
remmen mogelijk niet volledig beschikbaar.
Zodra de situatie die de prestaties van het
systeem beperkte niet meer aanwezig is, her-
wint het systeem zijn volledige werking. Als
het probleem aanhoudt, breng dan een be-
zoek aan een erkende dealer.
Waarschuwing onderhoud FCW
Als het systeem wordt uitgeschakeld en op
het display in de instrumentengroep wordt
weergegeven:
• ACC/FCW Unavailable Service Required
(ACC/FCW niet beschikbaar, onderhoud
noodzakelijk)
• Cruise/FCW Unavailable Service Required
(cruisecontrol/FCW niet beschikbaar, on-
derhoud noodzakelijk)
Dit geeft aan dat er een interne systeemsto-
ring is. Hoewel u nog steeds met de auto kunt
rijden, dient u het systeem te laten controle-
ren door een erkende dealer.
Voetganger-noodstop (PEB) - indien aanwe-
zig
De voetganger-noodstop (PEB) is een subsys-
teem van het FCW-systeem dat de bestuurder
via het display van de instrumentengroep van
geluidssignalen en visuele waarschuwingen
voorziet en automatisch afremt wanneer het
een mogelijke frontale aanrijding met een
voetganger detecteert.
Als een PEB-voorval begint bij een snelheid
van minder dan 60 km/u (37 mph), kan het
systeem afremmen om een mogelijke aanrij-
ding met een voetganger te beperken. Als een
PEB-voorval de auto volledig stopt, zorgt het
systeem ervoor dat de auto gedurende twee
seconden stil blijft staan en dat vervolgens de
remmen worden gelost. Wanneer het systeem
bepaalt dat een aanrijding met de voetganger
vóór u niet langer waarschijnlijk is, wordt het
waarschuwingsbericht uitgeschakeld.
De minimumsnelheid voor de activering van
de PEB is 5 km/u (3 mph).
WAARSCHUWING!
Voetganger noodstop (PEB) is niet bedoeld
om zelfstandig een aanrijding te voorko-
men; ook kan PEB niet elke soort van
mogelijke aanrijding met een voetganger
herkennen. De bestuurder blijft verant-
woordelijk voor de besturing van de auto
en het voorkomen van een aanrijding. Als u
deze waarschuwing niet opvolgt, kan dit
ernstig en zelfs dodelijk letsel tot gevolg
hebben.
PEB in- of uitschakelen
OPMERKING:
De standaard status van PEB is "On” (aan).
Hiermee kan het systeem u waarschuwen
voor een mogelijke aanrijding met de voet-
ganger.
De PEB-knop bevindt zich in het Uconnect
display bij de instellingen van de bedienings-
elementen. Raadpleeg de paragraaf "Instel-
lingen van Uconnect" in het hoofdstuk "Mul-
timedia" in het instructieboekje voor meer
informatie.
105
Page 108 of 380

Druk eenmaal op de knop “Voetganger-
noodstop” om het PEB-systeem uit te scha-
kelen.
Druk opnieuw op de knop "Voetganger-
noodstop" om het PEB-systeem weer in te
schakelen.
Door de PEB-status te veranderen in "Off"
(uit), wordt het systeem uitgeschakeld. Er
wordt geen waarschuwing weergegeven en
actief remmen is niet beschikbaar in geval
van een potentiële frontale aanrijding met de
voetganger.
OPMERKING:
Het PEB-systeem onthoudt NIET de instel-
ling die het laatst door de bestuurder is
gekozen nadat het contact werd uitgescha-
keld. Het systeem gaat terug naar de stan-
daardinstelling wanneer het voertuig op-
nieuw wordt gestart.
Bandenspanningscontrolesysteem
Het bandenspanningscontrolesysteem waar-
schuwt de bestuurder voor te lage banden-
spanning op basis van de op de sticker ver-
melde bandenspanning.OPMERKING:
Het systeem waarschuwt alleen dat de ban-
denspanning laag is: het kan ze niet oppom-
pen.
De bandenspanning varieert met de tempera-
tuur met ongeveer 1 psi (7 kPa) voor elke 6,5
°C (12 °F). Dat betekent dat de bandenspan-
ning afneemt wanneer de buitentemperatuur
daalt. De bandenspanning moet altijd wor-
den gemeten en ingesteld wanneer de ban-
den "koud" zijn. De banden zijn "koud" als ten
minste drie uur niet met de auto is gereden,
of minder dan 1,6 km (1 mijl) is gereden na
een periode van drie uur stilstaan. De span-
ning van een koude band mag nooit hoger zijn
dan de maximumspanning die op de wang
van de band staat vermeld. De bandenspan-
ning stijgt ook als de auto rijdt. Dit is normaal
en er is geen aanpassing nodig voor deze
verhoogde druk.
Raadpleeg de paragraaf "Banden" in het
hoofdstuk "Service en onderhoud" voor infor-
matie over hoe de autobanden correct op
spanning moeten worden gebracht.Het bandenspanningscontrolesysteem waar-
schuwt de bestuurder voor lage bandenspan-
ning als de bandenspanning om welke reden
dan ook onder de waarschuwingsgrens daalt,
inclusief de gevolgen van lage temperaturen
en natuurlijk spanningsverlies van de band.
Het bandenspanningscontrolesysteem blijft
de bestuurder waarschuwen zolang de ban-
denspanning te laag is. De waarschuwing
verdwijnt pas als de bandenspanning gelijk is
aan of hoger is dan de aanbevolen waarden in
op de sticker. Zodra het waarschuwings-
lampje voor lage bandenspanning gaat bran-
den, dient u de betreffende band(en) op te
pompen tot de waarde die in de bandenspan-
ningstabel vermeld staat. Als dat is gebeurd,
gaat het waarschuwingslampje uit.
Het systeem wordt automatisch van informa-
tie voorzien en het waarschuwingslampje
gaat uit zodra het systeem de juiste banden-
spanning registreert. Het is mogelijk dat u
eerst ongeveer 10 minuten met een snelheid
hoger dan 24 km/u (15 mph) moet rijden,
voordat het bandenspanningscontrolesys-
teem deze informatie ontvangt.
VEILIGHEID
106
Page 109 of 380

Uw auto kan bijvoorbeeld een aanbevolen
koude bandenspanning (geparkeerd gedu-
rende meer dan drie uur) hebben van 33 psi
(227 kPa). Als de omgevingstemperatuur 20
°C (68 °F) bedraagt en de gemeten banden-
spanning 28 psi (193 kPa) is, zal bij een
temperatuurdaling tot -7 °C (20 °F) de ban-
denspanning afnemen tot ongeveer 24 psi
(165 kPa). Deze bandenspanning is laag ge-
noeg om het bandenspanningslampje in te
schakelen. Tijdens het rijden kan de banden-
spanning toenemen tot ongeveer 193 kPa
(28 psi), maar het bandenspanningslampje
blijft nog steeds branden. In deze situatie
gaat het bandenspanningslampje pas uit als
de banden op de bandenspanning zijn ge-
bracht die in de bandenspanningstabel
(koud) is vermeld.
OPMERKING:
Bij het vullen van warme banden, moet de
bandenspanning mogelijk worden verhoogd
met 28 kPa (4 psi) boven de aanbevolen
waarde die in de bandenspanningstabel
(koud) staat vermeld, zodat het waarschu-
wingslampje voor lage bandenspanning wordt
uitgeschakeld.LET OP!
• Het bandenspanningscontrolesysteem
is geoptimaliseerd voor de originele ban-
den en wielen. De bandenspanning en
waarschuwing van het bandenspan-
ningscontrolesysteem zijn ingesteld voor
de bandenmaat van uw auto. Het ge-
bruik van vervangende onderdelen met
een andere maat, type en/of stijl kan
leiden tot een ongewenste werking van
het systeem of schade aan de sensoren.
De bandenspanningssensor is niet ge-
schikt voor het gebruik bij niet-originele
wielen, aangezien dit kan bijdragen tot
een slechte werking van het gehele sys-
teem. Klanten wordt aangeraden om
OEM-wielen te gebruiken, zodat de
functie van het bandenspanningscontro-
lesysteem goed werkt.
• Gebruik van niet-originele bandenaf-
dichtingsmiddelen kan ertoe leiden dat
de sensor van het bandenspanningscon-
trolesysteem (TPMS) niet meer werkt.
Na gebruik van een niet-origineel ban-
denafdichtingsmiddel wordt geadvi-
LET OP!
seerd dat u uw voertuig naar een erkende
dealer brengt om de werking van de
sensor te laten controleren.
• Plaats na het controleren of aanpassen
van de bandenspanning altijd de ventiel-
dop terug. Hierdoor voorkomt u dat de
TPM-sensor beschadigd raakt door bin-
nendringend vocht of vuil in het ventiel.
OPMERKING:
• Het bandenspanningscontrolesysteem is
niet bedoeld als vervanging voor normaal
onderhoud en waarschuwt niet bij andere
problemen met de band.
• Als u met een veel te lage bandenspanning
rijdt, raakt de band oververhit en kan de
band defect raken. Een te lage banden-
spanning verhoogt ook het brandstofver-
bruik, vermindert de levensduur van de
band en kan het rij- en remgedrag van de
auto nadelig beïnvloeden.
107
Page 110 of 380

• Het TPMS is geen vervanging voor het
juiste bandenonderhoud en de bestuurder
is er verantwoordelijk voor om de juiste
bandenspanning te handhaven met gebruik
van een precieze bandenspanningsmeter,
zelfs als de spanning nog niet zover is
afgenomen dat het waarschuwingslampje
voor lage bandenspanning gaat branden.
• Het bandenspanningscontrolesysteem re-
gistreert altijd de werkelijke bandenspan-
ning, ook als die spanning onder invloed
van temperatuurverschillen verandert.
Premiumsysteem
Het bandenspanningscontrolesysteem maakt
gebruik van draadloze technologie met op de
velg gemonteerde elektronische sensoren die
de bandenspanning meten. De sensoren, die
bij het ventiel op de velgen zijn gemonteerd,
sturen informatie over de bandenspanning
naar de ontvangstmodule.
OPMERKING:
Het is uiterst belangrijk dat u de spanning
van alle banden van de auto maandelijks
controleert en de banden zo nodig op de
juiste spanning brengt.Het bandenspanningscontrolesysteem be-
staat uit de volgende onderdelen:
• Ontvangstmodule
• Vier bewakingssensors bandenspanning
• Verschillende meldingen van het banden-
spanningscontrolesysteem, die verschijnen
op het display in de instrumentengroep
• Waarschuwingslampje
bandenspanningscontrolesysteem
Waarschuwingen van het bandenspannings-
controlesysteem
Als de spanning van één of meer
banden te laag is, gaat het ban-
denspanningslampje in de in-
strumentgroep branden en klinkt
het geluidssignaal. Verder ver-
schijnt in de instrumentengroep gedurende
minimaal vijf seconden de melding "Tire Low"
(lage bandenspanning) en wordt een afbeel-
ding van de bandenspanning(en) getoond,
waarin de banden met een te lage spanning
in een andere kleur worden weergegeven.Als dit gebeurt, dient u direct te stoppen en
de banden met te lage spanning (in een
afwijkende kleur in de afbeelding in de in-
strumentengroep) op de spanning te brengen
die in de bandenspanningstabel staat ver-
meld. Zodra het systeem de nieuwe banden-
spanningen heeft ontvangen, wordt het sys-
teem automatisch bijgewerkt, krijgen de
spanningswaarden in de afbeelding in de
instrumentengroep weer de oorspronkelijke
kleur en gaat het bandenspanningsverklik-Waarschuwing van het
bandenspanningscontrolesysteem
VEILIGHEID
108