ESP JEEP GRAND CHEROKEE 2015 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: JEEP, Model Year: 2015, Model line: GRAND CHEROKEE, Model: JEEP GRAND CHEROKEE 2015Pages: 480, PDF Size: 4.63 MB
Page 294 of 480

WAARSCHUWING!
Gebruik de stand PARK nooit als vervan-
ging voor de handrem. Trek de handrem
altijd volledig aan als u de auto parkeert,
om te voorkomen dat de auto gaat rollen
en mogelijk letsel of schade veroorzaakt.
 Verwijder altijd uw sleutelhouder bij het
uitstappen en sluit de auto af.
 Laat nooit kinderen alleen in een auto
achter of in de buurt van een auto die niet
is afgesloten. Het achterlaten van kinderen
zonder toezicht in een auto is om verschil-
lende redenen gevaarlijk. Kinderen of der-
den lopen dan het risico op ernstig of zelfs
dodelijk letsel. Waarschuw kinderen dat ze
niet aan de handrem, het rempedaal of de
schakelhendel mogen komen.
 Wanneer u het voertuig verlaat, moet u
zich er altijd van verzekeren dat de
Keyless Ignition Node in de stand "OFF"
staat. Verwijder daarna de sleutelhouder
uit de auto en vergrendel de auto.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!
(Vervolgd)
 Laat de sleutelhouder niet achter in of in
de buurt van de auto (of op een voor
kinderen bereikbare plaats) en laat het
contact van een voertuig met Keyless
Enter-N-Go™ niet in de stand ACC of
ON/RUN staan. Een kind zou de knoppen
van de elektrische raambediening of an-
dere schakelaars kunnen bedienen of de
auto in beweging kunnen zetten.
 Controleer of de handrem volledig is vrij-
gezet voordat u gaat rijden. Als u dit niet
doet, kan dit leiden tot een defect van de
remmen, en daardoor tot een aanrijding.
 Trek de handrem altijd volledig aan als u
de auto parkeert, om te voorkomen dat de
auto gaat rollen en mogelijk letsel of
schade veroorzaakt. Controleer ook of de
schakelhendel in de stand PARK staat. Als
dit wordt nagelaten kan de auto gaan
rollen en schade of letsel veroorzaken.
LET OP!
Als het waarschuwingslampje voor het rem-
systeem blijft branden nadat de handrem is
vrijgezet, duidt dit op een storing in het
remsysteem. Laat het remsysteem onmid-
dellijk controleren door een erkende dealer.ELEKTRONISCHE
REMREGELINGUw auto is uitgerust met geavanceerde elektro-
nische remregeling, die bestaat uit: ABS-
systeem, tractieregelsysteem (ASR), remassis-
tent (BAS), Electronic Roll Mitigation (ERM) en
Elektronisch stabiliteitsregelsysteem (ESP).
Deze vijf systemen werken samen om onder
verschillende rijomstandigheden de stabiliteit
en de controle over de auto te verbeteren.
Uw voertuig is mogelijk ook uitgerust met Trailer
Sway Control (TSC) (antislipregeling), Hill Start
Assist (HSA) (wegrijhulp op hellingen), Ready
Alert Braking (RAB) (anticiperend remsysteem),
Rain Brake Support (RBS) (remdroogfunctie bij
nat weer) en, als het voorzien is van vierwiel-
290 
Page 296 of 480

OPMERKING:
Bij hard remmen kunt u pulserende haperin-
gen voelen en een klikkend geluid horen. Dit
is normaal, het geeft aan dat het ABS-
systeem in werking is.Tractieregelsysteem (ASR)Dit systeem bewaakt de hoeveelheid wielspin
van elk van de aangedreven wielen. Als wiel-
spin van een of meer wielen wordt gedetec-
teerd, worden de doorslippende wielen afge-
remd en wordt het motorvermogen verminderd
voor een betere acceleratie en stabiliteit.
Een voorziening van het ASR-systeem, Brake
Limited Differential (BLD), functioneert op de-
zelfde wijze als een limited-slipdifferentieel en
regelt de wielspin van een aangedreven as. Als
één wiel van een aangedreven as sneller draait
dan het andere, wordt het doorslippende wiel
afgeremd. Hierdoor kan er meer motorkoppel
naar het niet-doorslippende wiel gaan. Deze
functie blijft actief zelfs als ESP in de modus
"Gedeeltelijk uit"staat. Raadpleeg voor meer
informatie “Elektronisch stabiliteitsregelsys-
teem (ESP)” in dit hoofdstuk.
Remassistent (BAS)De remassistent (BAS) is ontworpen om de
remwerking van de auto te optimaliseren tijdens
noodremsituaties. Het systeem herkent een
noodremsituatie aan de hand van de snelheid
en kracht waarmee het rempedaal wordt inge-
trapt en optimaliseert de remdruk dienovereen-
komstig. Dit draagt bij aan een verkorting van
de remweg. Het BAS vult het ABS aan. Wan-
neer u het rempedaal zeer snel intrapt, is de
assistentie van het BAS-systeem optimaal. Om
van het systeem te profiteren moet u het rem-
pedaal tijdens de noodstop ononderbroken
intrappen (niet "pompend"remmen). Verminder
de druk op het rempedaal niet, tenzij u niet
langer hoeft te remmen. Zodra u het rempedaal
loslaat, wordt het BAS-systeem uitgeschakeld.WAARSCHUWING!
 Met het BAS-systeem wordt niet voorko-
men dat de auto onderworpen blijft aan de
wetten van de natuur en het systeem zorgt
evenmin voor meer grip op het wegdek.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!
(Vervolgd)
BAS kan geen ongelukken voorkomen,
zeker geen ongelukken die worden veroor-
zaakt door te hoge snelheden in bochten,
het rijden op zeer glad wegdek, of aqua-
planing.
 Gebruik de mogelijkheden van een auto
met BAS nooit op een roekeloze of risico-
volle wijze die de veiligheid van de be-
stuurder of anderen in gevaar brengt.Electronic Roll Mitigation (ERM)Door bewaking van de stuurbewegingen en de
snelheid van de auto anticipeert dit systeem op
de mogelijkheid dat een wiel loskomt van het
wegdek. Wanneer het ERM-systeem vaststelt
dat de mate waarin de hoek van het stuur
verandert, en de snelheid van het voertuig
voldoende zijn om het wiel op te tillen, wordt er
bijgeremd en kan het motorvermogen worden
verminderd. Zo wordt de kans kleiner dat het
wiel wordt opgetild. Het ERM-systeem grijpt
alleen in bij zeer ernstige of ontwijkende rijma-
noeuvres.
292 
Page 297 of 480

Het systeem kan de kans op het optillen van
een wiel alleen verminderen tijdens zeer ern-
stige of ontwijkende rijmanoeuvres. Het sys-
teem kan niet voorkomen dat het wiel wordt
opgetild als gevolg van andere factoren, zoals
de staat van de weg, het verlaten van de rijbaan
of het raken van objecten of andere voertuigen.WAARSCHUWING!
Er zijn veel factoren, zoals de belading van
het voertuig en de weg- en rijomstandighe-
den, die ervoor kunnen zorgen dat een wiel
wordt opgetild of het voertuig kantelt. Het
ERM-systeem kan niet in alle gevallen voor-
komen dat een wiel wordt opgetild of de auto
kantelt, met name niet wanneer de rijbaan
wordt verlaten of wanneer er objecten of
andere voertuigen worden geraakt. Gebruik
de mogelijkheden van een auto met ERM
nooit op een roekeloze of gevaarlijke wijze
die de veiligheid van de bestuurder of ande-
ren in gevaar brengt.
Elektronisch stabiliteitsregelsysteem
(ESP)Dit systeem verbetert de bestuurbaarheid en
stabiliteit van de auto onder diverse rijomstan-
digheden. ESP corrigeert over- en ondersturen
van het voertuig door het juiste wiel af te
remmen. Zo wordt tegengestuurd bij onder- of
oversturen. Ook kan het motorvermogen wor-
den verminderd om het voertuig te helpen bij
het handhaven van de juiste rijrichting.
ESP bepaalt met behulp van sensors in het
voertuig de door de bestuurder gewenste rijrich-
ting. Het systeem vergelijkt deze baan dan met
de werkelijke rijrichting van het voertuig. Wan-
neer de werkelijke baan niet overeenkomt met
de gewenste baan, remt ESP het juiste wiel af
om over- of onderstuur tegen te gaan.
Overstuur: de auto draait meer dan correct is
voor de stand van het stuur
 Onderstuur: de auto draait minder dan cor-
rect is voor de stand van het stuur.
Het controle-/storingslampje ESP in de instru-
mentengroep begint te knipperen zodra de ban-
den grip verliezen en het ESP-systeem wordt
geactiveerd. Het controle-/storingslampje ESP knippert ook wanneer het ASR-systeem actief
is. Als het controle-/storingslampje ESP gaat
knipperen tijdens het optrekken, neem dan gas
terug en rijd verder terwijl u zo min mogelijk gas
geeft. Pas uw snelheid en rijstijl altijd aan de
toestand van het wegdek aan.
WAARSCHUWING!
Met het ESC-systeem wordt niet voorkomen
dat de auto onderworpen blijft aan de wetten
van de natuur en het systeem zorgt evenmin
voor meer grip op het wegdek. ESC kan
geen ongelukken voorkomen, zeker geen
ongelukken die worden veroorzaakt door te
hoge snelheden in bochten, het rijden op
zeer glad wegdek, of aquaplaning. ESC kan
evenmin ongelukken voorkomen die het ge-
volg zijn van het verlies van de controle over
het voertuig doordat het rijgedrag niet is
aangepast aan de omstandigheden. Alleen
een oplettende en bekwame bestuurder met
een veilige rijstijl kan ongelukken voorko-
(Vervolgd)
293 
Page 298 of 480

WAARSCHUWING!
(Vervolgd)
men! Gebruik de mogelijkheden van een
auto met ESC nooit op een roekeloze of
risicovolle wijze die de veiligheid van de
bestuurder of anderen in gevaar brengt.
Het ESP-systeem kent twee bedrijfsmodi in de
groep 4WD HIGH en tweewielaangedreven
voertuigen, en één bedrijfsmodus in de groep
4WD LOW.
Groep High (modellen met
vierwielaandrijving) of modellen met
tweewielaandrijving
On (Aan)
Dit is de normale bedrijfsmodus van ESP in de
groep 4WD HIGH en in voertuigen met twee-
wielaandrijving. Als de auto wordt gestart of als
de tussenbak (indien aanwezig) vanuit de groep
4WD LOW of vanuit NEUTRAL wordt terugge-
schakeld naar de groep 4WD HIGH dan is het
ESP-systeem in deze "On"-modus. Deze mo-
dus dient te worden gebruikt onder bijna alle
rijomstandigheden. Het ESP mag alleen om specifieke redenen in de bedrijfsmodus
"Partial
Off" (gedeeltelijk uit) worden geschakeld, zoals
hieronder beschreven.
Gedeeltelijk uitgeschakeld
Deze instelling bereikt u door kort op de scha-
kelaar "ESP uit" te drukken. Wanneer ESP in de
stand "Partial Off" (gedeeltelijk uit) staat, is de
ASR-functie van ESP uitgeschakeld (behalve
BLD, dat wordt beschreven in de paragraaf over
ASR) en brandt het controlelampje "ESP uit".
Alle overige stabiliteitsvoorzieningen van het
ESP-systeem functioneren normaal. Deze mo-
dus is bedoeld voor situaties waarin het voer-
tuig zich in diepe sneeuw, zand of gravel be-
vindt en waar de wielen sneller moeten draaien
dan het ESP normaal gesproken zou toestaan,
om weer grip te krijgen. Om ESP weer in te
schakelen, drukt u kort op de schakelaar "ESP
uit". Hierdoor wordt de normale bedrijfsmodus
"ESP aan" hersteld. OPMERKING:
Om de trekkracht tijdens het rijden met
sneeuwkettingen of bij het wegrijden in diepe
sneeuw, zand of grind te verbeteren, is het
raadzaam de functie
 Partial Off (gedeeltelijk
uit) in te schakelen door kort op de schakelaar
 ESP uit  te drukken. Wanneer er geen reden
meer is om de functie  Partial Off (gedeeltelijk
uit) te gebruiken, drukt u kort op de schake-
laar  ESP Uit  om ESP weer in te schakelen. Dit
is ook mogelijk tijdens het rijden.WAARSCHUWING!
Wanneer ESC in de stand "Gedeeltelijk uit"
staat, wordt de ASR-functie van ESC uitge-
schakeld (behalve de slipbeperking die is
beschreven de paragraaf over ASR) en
brandt het indicatielampje "ESC uit". Wan-
neer ESC in de stand "Gedeeltelijk uit"staat,
wordt de functie voor het verminderen van
het motorvermogen van ASR uitgeschakeld
en neemt de verbeterde voertuigstabiliteit
die het ESC-systeem biedt af.
(Vervolgd)
294 
Page 299 of 480

WAARSCHUWING!
(Vervolgd)
Trailer Sway control (TSC) is uitgescha-
keld wanneer het ESC-systeem in de
stand "Partial Off" (Gedeeltelijk uit) staat.
Groep 4WD LOW
Gedeeltelijk uitgeschakeld
Dit is de normale bedrijfsmodus van ESP in de
groep 4WD LOW. Als de auto wordt gestart in
de groep 4WD LOW of als de tussenbak (indien
aanwezig) wordt geschakeld van de groep 4WD
HIGH of NEUTRAL naar groep 4WD LOW,
bevindt het ESP-systeem zich in de modus
"Partial Off" (Gedeeltelijk uit).Antislingerregeling (ASR)ASR maakt gebruik van sensoren in de auto die
het gevaarlijk slingeren van de aanhanger de-
tecteren. ASR neemt de nodige maatregelen
om het slingeren te stoppen. Het systeem kan
het motorvermogen verlagen en de betreffende
wielen afremmen om het slingeren tegen te
gaan. ASR wordt automatisch ingeschakeld
wanneer een gevaarlijk slingerende aanhanger
wordt gedetecteerd. ASR is niet in staat om het slingeren van alle aanhangers te stoppen. Ga
tijdens het trekken van een aanhanger altijd
voorzichtig te werk en volg de aanbevelingen
voor het disselgewicht van de aanhanger.
Raadpleeg
"Trekken van een aanhanger" in dit
hoofdstuk voor meer informatie. Wanneer ASR
is ingeschakeld, knippert het controle-/
storingslampje ESP, wordt het motorvermogen
verlaagd en voelt u dat de wielen afzonderlijk
worden afgeremd om te proberen het slingeren
van de aanhanger te stoppen. Als het ESP-
systeem in de stand "Partial Off"(gedeeltelijk
uit) staat, is ASR uitgeschakeld.
WAARSCHUWING!
Als TSC tijdens het rijden wordt geactiveerd,
rem dan af, zet de auto zo snel mogelijk op
een veilige plaats aan de kant en verdeel de
lading van de aanhanger opnieuw om het
slingeren tegen te gaan.Hill Start Assist (HSA)Het HSA-systeem is bedoeld om de bestuurder te
helpen bij het wegrijden vanuit stilstand op een
helling. HSA handhaaft gedurende een korte pe- riode dezelfde remkracht die de bestuurder heeft
uitgeoefend, nadat de bestuurder zijn voet van
het rempedaal haalt. Als de bestuurder tijdens
deze korte periode geen gas geeft, zal het sys-
teem minder remkracht uitoefenen en zal de auto
van de helling rollen. Het systeem vermindert de
remkracht in verhouding tot de hoeveelheid gas
die gegeven wordt zodra de auto in de bedoelde
rijrichting begint te bewegen.
Voorwaarden voor activering van HSA
HSA wordt geactiveerd als aan de volgende
voorwaarden wordt voldaan:
De auto moet stilstaan.
 De auto moet op een helling van ongeveer
6% of meer staan.
 De gekozen versnelling moet overeenkomen
met de stand van de auto op de helling (in
een vooruitversnelling als de voorkant van de
auto naar boven is gericht; in de achteruit-
versnelling (REVERSE) als de voorkant van
de auto naar beneden is gericht).
HSA werkt in de achteruitversnelling (RE-
VERSE) en alle vooruitversnellingen als aan de
voorwaarden voor activering wordt voldaan. Het
295 
Page 334 of 480

BRANDSTOFVEREISTEN —
DIESELMOTORTank diesel van goede kwaliteit bij een benzi-
nestation van een bekend merk. Voor goede
prestaties het hele jaar door wordt dieselbrand-
stof nr. 2 aanbevolen; deze voldoet aan ASTM-
norm D-975 klasse S15. Als de auto wordt
blootgesteld aan extreme kou (temperatuur la-
ger dan 20° F of -7° C) of langdurig wordt
gebruikt bij lagere temperaturen dan normaal,
gebruik dan op het klimaat afgestemde diesel-
brandstof nr. 2 of verdun dieselbrandstof nr. 2
met 50% dieselbrandstof nr. 1. Dit zorgt voor
betere bescherming tegen bevriezing van de
brandstof of wasvorming op de brandstoffilters.
Gebruik voor deze auto uitsluitend hoog-
waardige diesel welke voldoet aan de richt-
lijnen van EN 590. Ook biodieselmengsels
tot 7% welke voldoen aan EN 590 mogen
worden gebruikt.
WAARSCHUWING!
Meng de brandstof niet met alcohol of ben-
zine. Deze stoffen kunnen onstabiel zijn on-
der bepaalde omstandigheden en gevaarlijk
of explosief wanneer ze worden gemengd
met dieselbrandstof.LET OP!
De fabrikant eist dat u voor deze auto die-
selbrandstof met ultralaag zwavelgehalte
(maximaal 15 ppm zwavel) gebruikt en ver-
biedt het gebruik van dieselbrandstof met
laag zwavelgehalte (maximaal 500 ppm
zwavel), om schade aan het emissieregel-
systeem te voorkomen.
Dieselbrandstof bevat vrijwel altijd een kleine
hoeveelheid water. Om problemen met het
brandstofsysteem te voorkomen, dient het wa-
ter dat is verzameld in de waterafscheider, te
worden afgetapt. Als u hoogwaardige brandstof
gebruikt en het bovenstaande advies bij koud
weer opvolgt, zijn er geen brandstofadditieven voor de auto nodig. Een
"premium"dieselbrand-
stof met een hoog cetaangetal (indien verkrijg-
baar) kan het koud starten en warmdraaien
verbeteren.
AdBlue® (dieseluitlaatvloeistof voor
dieselmotoren)Uw auto is uitgerust met een systeem voor
selectieve katalytische reductie (SCR-systeem)
om te voldoen aan de zeer strenge dieselemis-
sienormen van het Environmental Protection
Agency.
Het doel van het SCR-systeem is de hoeveel-
heid NOx (stikstofoxiden die motoren uitstoten),
dat schadelijk is voor onze gezondheid en het
milieu, tot vrijwel nul terug te brengen. Kleine
hoeveelheden AdBlue® wordt vóór de katalysa-
tor in de uitlaat gespoten waar het na verdam-
ping de smog veroorzakende stikstofoxiden
(NOx) omzet in onschadelijke stikstof (N2) en
waterdamp (H2O), twee natuurlijke componen-
ten van de lucht die wij inademen. U kunt in uw
auto rijden met het geruststellende idee dat uw
voertuig bijdraagt aan een schoner en gezonder
milieu voor de huidige én komende generaties.
330 
Page 370 of 480

EEN VASTZITTENDE AUTO
WEER VRIJKRIJGENWanneer u met de auto vast komt te zitten in
modder of sneeuw, kunt u de auto meestal door
een heen en weer gaande beweging los krijgen.
Draai het stuur links- en rechtsom om de voor-
wielen vrij te maken. Schakel vervolgens tussen
DRIVE en REVERSE en trap tegelijkertijd het
gaspedaal licht in.
OPMERKING:
Schakelen tussen DRIVE en REVERSE kan
alleen bij wielsnelheden van 8 km/u (5 mph)
of minder. Wanneer de transmissie langer
dan twee seconden in de stand NEUTRAL
blijft, moet u het rempedaal ingetrapt hou-
den om DRIVE of REVERSE in te schakelen.
Trap het gaspedaal net voldoende in om de
heen en weer gaande beweging van de auto op
gang te houden, zonder dat de wielen doorslip-
pen of het toerental overmatig oploopt.OPMERKING:
Druk, indien nodig, voordat u de auto heen
en weer beweegt eerst op de toets
 ESP Off 
om het elektronisch stabiliteitsregelsysteem
(ESP) in de stand  Partial Off (Gedeeltelijk
uit) te zetten. Raadpleeg de paragraaf  Elek-
tronische remregeling  in het hoofdstuk
 Starten en rijden  voor meer informatie hier-
over. Als de auto is losgekomen, drukt u
nogmaals op de toets  ESP Off om de stand
 ESP On  te herstellen.
LET OP!
Het overmatig laten oplopen van het toeren-
tal van de motor of het laten doorslippen van
de wielen kan leiden tot oververhitting en
beschadiging van de versnellingsbak. Laat
de motor ten minste één minuut stationair
draaien met de versnellingsbak in de stand
NEUTRAL telkens nadat de auto vijf keer
heen en weer is bewogen. Zo voorkomt u
oververhitting en vermindert u het risico op
schade aan de versnellingsbak bij langdu-
rige pogingen om de auto vrij te krijgen.
WAARSCHUWING!
Het laten doorslippen van de wielen is ge-
vaarlijk. De krachten die vrijkomen bij te
hoge wielsnelheden kunnen de banden en
assen, zelfs onherstelbaar, beschadigen. Er
kan een band exploderen, waardoor iemand
gewond kan raken. Laat de wielen van uw
auto niet met een hogere snelheid dan
48 km/u (30 mph) of langer dan 30 seconden
continu doorslippen. Zorg er ook voor dat er
geen personen aanwezig zijn in de nabijheid
van een doorslippend wiel, ongeacht de
snelheid waarmee het wiel ronddraait.LET OP!
Wanneer u een vastzittende auto heen en
weer beweegt door snel te schakelen tus-
sen DRIVE en REVERSE, mogen de wie-
len nooit sneller doorslippen dan 24 km/u
(15 mph), omdat anders schade kan ont-
staan aan de aandrijflijn.
(Vervolgd)
366 
Page 385 of 480

BOORDDIAGNOSESYSTEEM
(OBD II)Uw auto is uitgerust met een geavanceerd
diagnosesysteem genaamd OBD II (On-Board
Diagnostic). Dit systeem bewaakt de regelsys-
temen voor uitlaatgasemissie, de motor en de
automatische versnellingsbak. Als deze syste-
men correct werken, zal uw auto uitstekende
prestaties leveren, brandstof besparen en lage
emissiewaarden hebben die aan de strengste
eisen voldoen.
Als een van deze systemen onderhoud nodig
heeft, zorgt OBD II ervoor dat het storings-
lampje gaat branden. Daarnaast slaat het sys-
teem diagnostische codes en andere gegevens
op die monteurs kunnen helpen bij het uitvoe-
ren van reparaties. Hoewel u dan meestal nog
met de auto kunt rijden en niet gesleept hoeft te
worden, dient u toch zo spoedig mogelijk uw
erkende dealer te bezoeken voor service.
LET OP!
Als u lange tijd blijft rijden met een bran-
dend storingslampje, kan het emissiere-
gelsysteem verder beschadigd raken. Het
kan ook van invloed zijn op het brandstof-
verbruik en het rijgedrag. De auto vereist
onderhoud om emissietests te kunnen uit-
voeren.
Als het lampje knippert wanneer de motor
draait, zal de katalysator vrij snel ernstig
defect raken en zal het motorvermogen afne-
men. Raadpleeg dan onmiddellijk uw dealer.
VERVANGENDE ONDERDELENHet gebruik van originele MOPAR® onderdelen
voor normaal/periodiek onderhoud en voor re-
paraties wordt ten zeerste aanbevolen om ze-
ker te zijn van de gespecificeerde prestaties.
Schade en storingen die worden veroorzaakt
door het gebruik van andere dan originele MO-
PAR® onderdelen voor onderhoud en repara-
ties worden niet gedekt door de standaardga-
rantie van de fabrikant.
ONDERHOUDSPROCEDURESDe volgende pagina’s bevatten de vereiste
onderhoudswerkzaamheden zoals vastgesteld
door de fabrikant van uw auto.
Naast de onderhoudsaspecten die worden ver-
meld in het vaste onderhoudsschema zijn er
mogelijk ook andere componenten die op een
later tijdstip onderhoud vereisen of vervangen
moeten worden.LET OP!
 Onvoldoende onderhoud van uw auto of
het achterwege laten van benodigde beur-
ten en reparaties kan leiden tot duurdere
reparaties, schade aan andere onderdelen
of slechtere prestaties van de auto. Laat
mogelijke storingen onmiddellijk onder-
zoeken door een erkende dealer of een
erkend garagebedrijf.
(Vervolgd)
381 
Page 400 of 480

Motorkoelvloeistofcontroles
Controleer de koelvloeistof (antivries) elk jaar
(bij voorkeur voordat de vorst invalt). Als de
koelvloeistof (antivries) vuil is, moet het sys-
teem worden afgetapt en doorgespoeld en
daarna met verse OAT-koelvloeistof (conform
MS-12106) door een erkende dealer worden
gevuld. Controleer of de voorzijde van de airco-
condensor vrij is van insectenresten, bladeren,
enz. Spuit de voorzijde van de condensor indien
nodig voorzichtig verticaal vanaf de bovenkant
schoon met een tuinslang.
Controleer de slangen van het motorkoelsys-
teem op broos rubber, barsten, scheuren, insnij-
dingen en vloeistofdichte aansluiting aan
koelvloeistofreservoir- en radiateurzijde. Con-
troleer het hele systeem op lekkage.Controleer, wanneer de motor op bedrijfstempe-
ratuur is (maar niet draait), of de vuldop van het
koelsysteem luchtdicht afsluit door een kleine
hoeveelheid koelvloeistof (antivries) via de aftap-
opening van de radiateur te laten uitstromen. Als
de dop goed afsluit, begint de koelvloeistof (anti-
vries) uit het koelvloeistofreservoir te stromen.
VERWIJDER DE RADIATEURDOP NIET ALS
HET KOELSYSTEEM HEET IS.
Koelsysteem — aftappen, spoelen en
bijvullen
OPMERKING:
Bij sommige voertuigen is speciaal gereed-
schap vereist om koelvloeistof correct bij te
vullen. Als deze deze systemen niet op de
juiste wijze worden bijgevuld, kan ernstige
interne schade aan de motor ontstaan. Als
het systeem moet worden bijgevuld met
koelvloeistof, neem dan contact op met uw
erkende dealer.
Als de koelvloeistof (antivries) vuil is zichtbaar
bezinksel bevat, laat het koelsysteem dan rei-
nigen en spoelen en bijvullen met OAT-
koelvloeistof (antivries) (conform MS-12106)
door een erkende dealer.
Raadpleeg het hoofdstuk"Onderhouds-
schema" voor de juiste onderhoudsintervallen.
Keuze van koelvloeistof
Raadpleeg de paragraaf "Vloeistoffen, smeer-
middelen en originele onderdelen" in"Onder-
houd van uw auto" voor meer informatie hier-
over.
LET OP!
 Het mengen van koelvloeistof (antivries)
met andere dan de gespecificeerde OAT-
koelvloeistof/-antivries (Organic Additive
Technology) kan beschadiging van de mo-
tor veroorzaken en de bescherming tegen
roest verminderen. OAT-
motorkoelvloeistof (Organic Additive Tech-
nology) is anders dan HOAT-koelvloeistof
(antivries) (Hybrid Organic Additive Tech-
nology) of andere "universele"koelvloei-
stof (antivries) en de mag hier niet mee
worden vermengd. Als u in een noodsitu-
atie een andere koelvloeistof (antivries)
aan het koelsysteem hebt toegevoegd dan
wordt voorgeschreven, moet het koelsys-
teem zo snel mogelijk worden afgetapt,
doorgespoeld en bijgevuld met nieuwe
OAT-koelvloeistof (conform MS-12106)
door een erkende dealer.
(Vervolgd)
396 
Page 402 of 480

Vuldop van het koelsysteem
Draai de vuldop goed vast, zodat wordt voorko-
men dat er koelvloeistof (antivries) wordt ge-
morst en de koelvloeistof (antivries) terugloopt
naar de radiateur via het koelvloeistofreservoir.
Controleer de vuldop en reinig deze grondig
wanneer er afzettingen zichtbaar zijn op het
sluitvlak.WAARSCHUWING!
Open een heet motorkoelsysteem niet. Vul
nooit koelvloeistof (antivries) bij als de
motor oververhit is. Draai nooit de vuldop
los om een oververhitte motor te laten
afkoelen. Door de hitte komt het koelsys-
teem onder druk te staan. Om brandwon-
den en ander letsel te voorkomen, mag u
nooit de vuldop verwijderen van een koel-
circuit dat heet is of onder druk staat.
 Gebruik geen andere vuldop dan de voor-
geschreven vuldop voor uw auto. Dit kan
leiden tot persoonlijk letsel of motor-
schade. Afvoeren van afgewerkte koelvloeistof
Afgewerkte koelvloeistof (antivries) op basis
van ethyleenglycol is een afvalstof die conform
de milieuvoorschriften moet worden afgevoerd.
Raadpleeg de gemeentelijke instanties over de
juiste wijze van afvoeren. Om inslikken door
kinderen of dieren te voorkomen, dient u koel-
vloeistof (antivries) met ethyleenglycol nooit in
open reservoirs te bewaren. Laat de vloeistof
ook nooit in plassen op de grond terechtkomen.
Schakel onmiddellijk medische hulp in als een
kind of huisdier koelvloeistof heeft ingeslikt.
Verwijder gemorste vloeistof onmiddellijk.
Koelvloeistofpeil
Aan het koelvloeistofreservoir kunt u snel en
duidelijk controleren of er voldoende koelvloei-
stof in het koelsysteem aanwezig is. Bij uitge-
schakelde en koude motor moet het peil van de
motorkoelvloeistof (antivries) in het expansiere-
servoir tussen het minimum- en maximumpeil
op het reservoir liggen.
Omdat de radiateur normaal gesproken volledig
gevuld blijft, is het niet nodig de radiateur-/
koelvloeistofdop te verwijderen, tenzij u de koel-
vloeistof (antivries) wilt controleren op vriespunt
of wilt verversen. Maak uw monteur hierop attent. Zolang de bedrijfstemperatuur van de
motor in orde is, hoeft u het koelvloeistofreser-
voir slechts eenmaal per maand te controleren.
Als de koelvloeistof (antivries) moet worden
bijgevuld, mag alleen OAT-koelvloeistof die vol-
doet aan de Chrysler-materiaalnorm MS-12106
aan het koelvloeistofreservoir worden toege-
voegd. Vul nooit te veel vloeistof bij.
Belangrijk
OPMERKING:
Wanneer u na enkele kilometers rijden de
auto stilzet, kunt u waterdamp zien opstij-
gen vanuit de voorzijde van het motorcom-
partiment. Dit is meestal het gevolg van een
hoge luchtvochtigheid, of van regen of
sneeuw die op de radiateur is achtergeble-
ven en verdampt wanneer de thermostaat-
klep opengaat, zodat er hete motorkoelvloei-
stof (antivries) in de radiateur kan stromen.
Wanneer bij een inspectie van het motorcom-
partiment blijkt dat de radiateur en de slangen
geen defecten vertonen, kunt u gerust met de
auto gaan rijden. De damp zal snel verdwijnen.
398