sensor JEEP RENEGADE 2018 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: JEEP, Model Year: 2018, Model line: RENEGADE, Model: JEEP RENEGADE 2018Pages: 380, PDF Size: 6.15 MB
Page 179 of 380

het Jeep Servicenetwerk te wenden om
het systeem te laten bijwerken,
aangezien de trekhaak door de middelste
sensoren als eenParkSense®obstakel
gedetecteerd kan worden.
de aanwezigheid van stickers op de
sensoren. Zorg er dus voor dat er geen
stickers op de sensoren worden
aangebracht.
BELANGRIJK
140)De verantwoordelijkheid voor het
parkeren en andere mogelijk gevaarlijke
manoeuvres ligt echter altijd bij de
bestuurder. Controleer tijdens deze
manoeuvres altijd of er geen andere
mensen (vooral kinderen) of dieren
aanwezig zijn op het parcours dat u af wilt
leggen. De parkeersensoren dienen als
hulp voor de bestuurder, die echter nooit
zijn aandacht mag laten verslappen
tijdens potentieel gevaarlijke manoeuvres,
ook al worden ze met lage snelheden
verricht.
BELANGRIJK
61)Voor een correcte werking van het
systeem mogen de sensoren nooit bevuild
zijn met modder, vuil, sneeuw of ijs. Zorg
ervoor dat ze tijdens het reinigen niet
gekrast of beschadigd worden. Vermijd het
gebruik van droge, ruwe of harde doeken.
De sensoren moeten met schoon water
worden gewassen, waaraan eventueel
autoshampoo is toegevoegd. Wanneer
speciale reinigingsapparaten worden
gebruikt, zoals stoomreinigers of
hogedrukreinigers, reinig dan de sensoren
zeer snel en houd de straal op minstens
10 cm afstand.
62)Werkzaamheden aan bumper in de
zone van de sensoren mogen uitsluitend
uitgevoerd worden door het Jeep
Servicenetwerk. Werkzaamheden aan de
bumper die niet goed worden uitgevoerd,
kunnen de werking van de sensoren in
gevaar brengen.63)Laat het overspuiten van de bumpers
of eventueel bijwerken van de laklaag in
de zone van de sensoren uitsluitend
uitvoeren door het Jeep Servicenetwerk.
Het verkeerd opbrengen van de lak kan de
werking van de parkeersensoren negatief
beïnvloeden.
177
Page 180 of 380

ACTIVE
PARKSENSE-SYSTEEM
(indien aanwezig)
141) 142) 143)
64) 65)
Het systeem helpt de bestuurder bij het
vinden van een geschikte vrije parallelle
parkeerplaats op basis van de lengte van
de auto en bij het uitrijden van de auto
van de parkeerplaats.
Sensoren
Het systeem gebruikt de sensoren die
zich aan de voor-, achter- en zijkant en in
de voorbumper fig. 121 en in de
achterbumper fig. 122 bevinden.
INSCHAKELEN/UITSCHAKELEN
Om het systeem in te schakelen, op knop
fig. 123 drukken: de aanwijzingen om dit
uit te voeren worden weergegeven op het
scherm van het instrumentenpaneel.
121J0A0164C
122J0A0928C
178
STARTEN EN RIJDEN
Page 181 of 380

Systeem ingeschakeld:Ledlampje brandt
continu/systeem uitgeschakeld: Led uit.
De led gaat ook branden als er zich een
storing van hetActive ParkSense®-
systeem voordoet. Als er op de knop
wordt gedrukt terwijl het systeem defect
is, knippert de led ongeveer 5 seconden,
daarna blijft hij uit.
BELANGRIJK Het gebruik van wielen
van een andere maat dan die aanwezig
was op het moment dat het voertuig
werd gekocht, kan de werking van het
systeem beïnvloeden.WERKING VAN HET SYSTEEM
Tijdens het zoeken naar een
parkeerplaats maakt het systeem genruik
van de sensoren aan de zijkant
(fig. 124 ), die automatisch ingeschakeld
worden als de motor loopt en de snelheid
lager is dan 30 km/h.
Tijdens deze manoeuvre wordt de
bestuurder ook geassisteerd door de
parkeersensoren (4 voor en 4 achter) die
informatie over de afstand ten opzichte
van obstakels voor of achter het voertuig
verschaffen.
Als de functieActive ParkSense®wordt
inschakelt nadat de functieParkSense®
eerder werd uitgeschakeld, worden desensoren weer ingeschakeld en dat blijft
alleen zo tijdens de parkeermanoeuvre.
BESCHRIJVING PARALLEL EN
LOODRECHT PARKEREN
DESCRIPTION
Inschakeling
Het systeem wordt ingeschakeld door het
indrukken van de knop op het dashboard
(zie de paragraaf “Aan/uit”): nadat het
systeem geselecteerd is, wordt het
ingeschakeld en zoekt het naar een
parkeerplaats.
Aangezien het systeem zelfs
parkeerplaatsen herkent als het niet
geselecteerd is, kan het zelfs
ingeschakeld worden onmiddellijk na het
passeren van een voor dit type auto
geschikte parkeerplaats. Het systeem zal
de bestuurder informeren, via het display
van het instrumentenpaneel, over de
handelingen die verricht moeten worden
om een correcte manoeuvre uit te voeren.
Parkeerwijze selecteren
Tijdens het zoeken en totdat de
bestuurder de achteruitversnelling
inschakelt, kan de gewenste manier van
parkeren geselecteerd worden:
"Parallel": de auto zoekt naar een
parkeerplaats die parallel aan de
rijrichting ligt;
"Loodrecht": het voertuig zoekt naar
123J0A0929C
124J0A0218C
179
Page 182 of 380

een parkeerplaats die loodrecht op de
rijrichting ligt.
Zoekzijde selecteren
Om de zoekzijde te selecteren en de
juiste manoeuvre uit te voeren, als volgt
te werk gaan:
Selecteer het zoeken naar een
parkeerplaats en de manoeuvre aan de
passagierskant door de richtingaanwijzer
in de middelste stand te zetten
(uitgeschakeld) of omhoog geduwd.
Selecteer het zoeken naar een
parkeerplaats en de manoeuvre aan de
bestuurderszijde door de
richtingaanwijzer omlaag te zetten.
Zoeken naar een parkeerplaats
Via de zijsensoren zoekt het systeem
voortdurend naar een vrije parkeerplaats
die geschikt is voor de afmetingen van de
auto.
Tijdens de zoekfase moet het voertuig
zijn route volgen met een snelheid van
minder dan 30 km/h en op een afstand
van 50 cm tot 1,5 m van geparkeerde
voertuigen.
Een parkeerplaats wordt geschikt geacht
als er ongeveer 80 cm meer ruimte is
dan de afmetingen van het voertuig voor
parkeerplaatsenparallelaan de
rijrichting en ongeveer 1 m voor
parkeerplaatsenloodrechtop derijrichting, in vergelijking met de
afmetingen van het voertuig.
BELANGRIJK Tijdens het zoeken mag
de snelheid niet meer dan 30 km/h
bedragen; wanneer 25 km/h wordt
bereikt, wordt de bestuurder gevraagd
langzamer te rijden; als de snelheid
van 30 km/h wordt overschreden,
wordt het systeem uitgeschakeld; in dit
geval moet het systeem weer gestart
worden door de knop op het
instrumentenpaneel in te drukken.
Manoeuvre
Tijdens de manoeuvre kan de bestuurder
de voertuigbewegingen regelen met
behulp van het gaspedaal, rempedaal en
het koppelingspedaal (versies met
handgeschakelde versnellingsbak) of met
het gas- en het rempedaal (versies met
automatische versnellingsbak). Zodra er
een parkeerplaats is gevonden, wordt
gevraagd de achteruit in te schakelen,
het stuurwiel los te laten en de pedalen
te bedienen, terwijl het systeem de
besturing automatisch regelt om de
parkeermanoeuvre in de aangegeven zone
uit te voeren.
Tijdens de manoeuvre kan gebruik
gemaakt worden van de informatie
afkomstig van de parkeersensoren
(tijdens het achteruitrijden wordtgeadviseerd de zone te bereiken waar de
achterste sensoren een ononderbroken
toon produceren), maar het is altijd aan
te raden de omliggende zone in de gaten
te houden.
De auto kan tijdens de manoeuvre
gestopt worden en men kan, terwijl de
auto stil staat, de achteruitversnelling
tijdelijk uitschakelen (bijvoorbeeld om
een voetganger in de manoeuvreruimte te
laten passeren).
Het inparkeren wordt in de volgende
gevallen afgebroken:voertuigsnelheid is hoger dan 7 km/h;het stuurwiel wordt (vrijwillig of
onbedoeld) verplaatst (door het te grijpen
of de beweging ervan te hinderen);
oneffen wegdek of obstakels voor de
wielen beïnvloeden de
voertuigbewegingen, waardoor het volgen
van het juiste pad wordt voorkomen.
BELANGRIJK De manoeuvrefase wordt
uitgeschakeld als het parkeren binnen
3 minuten niet voltooid is.
Einde van de manoeuvre
De halfautomatische manoeuvre eindigt
wanneer op het display het bericht
verschijnt dat de manoeuvre voltooid is.
Na afloop van de manoeuvre neemt de
bestuurder de controle over de auto over
180
STARTEN EN RIJDEN
Page 183 of 380

en zal hij, indien nodig, het inparkeren
handmatig moeten voltooien.
BELANGRIJKE INFORMATIEAls de sensoren betrokken zijn bij een
aanrijding waardoor ze van hun plaats
komen, kan het systeem aanmerkelijk
slechter gaan werken.
Het systeem bereikt topprestaties
nadat het voertuig ongeveer 50 km heeft
afgelegd ("zelfafstelling" van het
systeem).
Als de sensoren vuil zijn of bedekt
zijn met sneeuw, ijs of modder of
overgespoten zijn ten opzichte van de
originele toestand, kan de werking van
het systeem op ernstige wijze
verslechteren. Voor een correcte werking
van het systeem is het van vitaal belang
dat de sensoren altijd schoon zijn. Zorg
er tijdens het reinigen voor dat ze niet
gekrast of beschadigd worden; vermijd
het gebruik van droge, harde of ruwe
doeken. De sensoren moeten met schoon
water worden gewassen, waaraan
eventueel autoshampoo is toegevoegd. In
wastunnels met stoomreinigers/
hogedrukreinigers moeten de sensoren
snel gewassen worden door de spuitmond
op minstens 10 cm van de sensoren te
houden.
Bronnen van ultrasoongeluid (bijv.
pneumatische remmen van vrachtwagens
of pneumatische hamers) kunnen desensorwerking op negatieve manier
beïnvloeden.
De sensoren kunnen een onbestaand
voorwerp (echogeluid) wegens
mechanische geluiden detecteren,
bijvoorbeeld tijdens het wassen van het
voertuig, in geval van regen, sterke wind,
hagel.
Het kan voorkomen dat de sensoren
voorwerpen van bijzondere vorm of
gemaakt van bijzondere materialen (zeer
dunne palen, aanhangerdissels, panelen,
netten, struiken, wegversperringen,
stoepen, vuilnisbakken, motorfietsen,
etc.) niet detecteren. Controleer altijd
zorgvuldig of het voertuig en zijn baan
werkelijk overeenkomen met de door het
systeem aangegeven parkeerplaats.
Het gebruik van (een of meer) banden
of wielen van een andere maat dan die
aanwezig was op het moment dat het
voertuig werd gekocht, kan de werking
van het systeem beïnvloeden.
Als een aanhanger (met correct
geplaatste stekker) aanwezig is, zal het
systeem automatisch uitgeschakeld
worden.
In de modus "Zoeken bezig", kan het
systeem een parkeerplaats voor uitvoeren
van de manoeuvre onjuist aangegeven
(bijv. te dicht bij een kruising, ter hoogte
van een uitrit, dwarsstraten, enz.)
Bij parkeermanoeuvres op hellingen,
kan het systeem verslechterde prestatiesvertonen en zichzelf uitschakelen.
Als een parkeermanoeuvre tussen
twee auto's die langs het trottoir zijn
geparkeerd wordt verricht, kan het zijn
dat het systeem het voertuig het trottoir
op laat rijden.
Het kan ook voorkomen dat sommige
manoeuvres ter hoogte van zeer scherpe
bochten niet uitgevoerd kunnen worden.
Let zeer goed op dat de toestand
tijdens het inparkeren niet verandert
(bijv. als zich personen en/of dieren in de
parkeerruimte bevinden, rijdende auto's,
enz.) en grijp indien nodig onmiddellijk
in.
Let tijdens de parkeermanoeuvres op
auto's die uit de tegenovergestelde
richting komen. U dient zich altijd aan
de voorschriften van de
wegenverkeerswetgeving te houden.
BELANGRIJK De correcte werking van
het systeem is niet gegarandeerd als
sneeuwkettingen of het
noodreservewiel gemonteerd zijn.
BELANGRIJK De functie informeert de
bestuurder alleen over de laatste
geschikte parkeerplaats (parallel of
loodrecht) die gedetecteerd is door de
parkeersensoren.
181
Page 184 of 380

BELANGRIJK Sommige berichten
worden van een geluidssignaal
vergezeld.
BELANGRIJK
141)De verantwoordelijkheid voor het
parkeren en andere gevaarlijke
manoeuvres ligt echter altijd bij de
bestuurder. Controleer tijdens deze
manoeuvres altijd of er geen mensen
(vooral kinderen) of dieren in het
betreffende gebied aanwezig zijn. De
parkeersensoren dienen als hulp voor de
bestuurder, die echter nooit zijn aandacht
mag laten verslappen tijdens potentieel
gevaarlijke manoeuvres, ook al worden ze
met lage snelheden verricht.
142)Het zoeken en inparkeren moet altijd
in overeenstemming met de geldende
voorschriften van de
wegenverkeerswetgeving worden verricht.
143)Als men tijdens een manoeuvre het
stuurwiel met de handen wil stoppen,
wordt geadviseerd het stevig aan de
buitenste rand vast te houden. Steek de
handen niet door het stuurwiel of houd
niet de spaken vast.
BELANGRIJK
64)De werking van het systeem is op
verschillende onderdelen gebaseerd:
parkeersensoren voor en achter, sensoren
aan de zijkant, stuurinrichting, wielen,
remsysteem en instrumentenpaneel. Een
storing van een van deze onderdelen kan
de werking van het systeem in gevaar kan
brengen.
65)Laat het overspuiten van de bumpers
of eventueel bijwerken van de laklaag in
de zone van de sensoren uitsluitend
uitvoeren door het Jeep Servicenetwerk.
Het verkeerd opbrengen van de lak kan de
werking van de parkeersensoren negatief
beïnvloeden.
182
STARTEN EN RIJDEN
Page 185 of 380

SIDE DISTANCE
WARNING-SYSTEEM
(waar aanwezig)
66)
Het Side Distance Warning-systeem
detecteert de aanwezigheid van
zijdelingse obstakels nabij de auto m.b.v.
de parkeersensoren in de voorbumper
(fig. 125 ) en de achterbumper
(fig. 126 ).
Het systeem waarschuwt de bestuurder
met een geluidssignaal en, waar
aanwezig, met visuele aanwijzingen op
het scherm van het instrumentenpaneel.
INSCHAKELING/UITSCHAKELING
Het systeem werkt alleen na het rijden
van een korte afstand en als de snelheid
van het voertuig is inbegrepen tussen
0 en 18 km/h (0 en 11 mph).
Het systeem kan in-/uitgeschakeld
worden via het Menu "Instellingen" van
hetUconnect™systeem (zie de speciale
bijlage voor meer informatie).
125J0A0164C
126J0A0928C
183
Page 186 of 380

WERKING MET EEN AANHANGER
BELANGRIJKE INFORMATIE
De volgende omstandigheden kunnen de
werking van het Side Distance
Warning-systeem:
verminderde gevoeligheid van de
sensoren en vermindering van de
prestaties van het parkeerhulpsysteem
kunnen te wijten zijn aan de
aanwezigheid van ijs, sneeuw, modder,
dikke verf op het oppervlak van de
sensoren;
de sensoren kunnen een
niet-bestaand voorwerp detecteren
("echo-interferentie) dat te wijten is aan
mechanische interferentie, bijvoorbeeld
tijdens het wassen van het voertuig, in
geval van regen (sterke wind), hagel;
de door de sensor verzonden signalen
kunnen ook gewijzigd worden door
ultrasoonsystemen (bijv. pneumatisch
remsysteem van vrachtwagens of
pneumatische hamers) in de buurt van
het voertuig;
De werking van het
parkeerhulpsysteem kan tevens beïnvloed
worden door de plaats van de sensoren,
bijvoorbeeld wegens een verandering in
de geometrie (door slijtage van de
schokdempers, wielophanging) of als de
banden verwisseld worden, de auto te
zwaar beladen is, of speciale afstellingen
worden uitgevoerd die de auto lager
zetten.
de aanwezigheid van een trekhaak
zonder aanhanger, die kan interfereren
met de juiste werking van de
parkeersensoren. Alvorens het
ParkSense-systeem te gebruiken wordt
geadviseerd het afneembare
trekhaaksamenstel en de bijbehorende
bevestiging van het voertuig te
verwijderen wanneer dit niet gebruikt
wordt voor trekwerkzaamheden. Het niet
in acht nemen van dit voorschrift kan
leiden tot persoonlijk letsel of schade
aan voertuigen of obstakels aangezien,
wanneer het permanente geluidssignaal
klinkt, de kogel van de trekhaak zich veel
dichter bij het obstakel bevindt dan de
achterbumper. Als de trekhaak
gemonteerd moet blijven, ook als er geen
aanhanger is, wordt geadviseerd zich tot
het Jeep Servicenetwerk te wenden om
het ParkSense-systeem te laten
bijwerken, aangezien de trekhaak door de
middelste sensoren als een obstakel
gedetecteerd kan worden.
De aanwezigheid van stickers op de
sensoren het correct functioneren van het
systeem hinderen. Zorg er dus voor dat er
geen stickers op de sensoren worden
aangebracht.
BELANGRIJK
66)Voor een correcte werking van het
systeem mogen de sensoren nooit bevuild
zijn met modder, vuil, sneeuw of ijs. Zorg
er tijdens het reinigen van de sensoren
voor dat ze niet gekrast of beschadigd
worden; vermijd het gebruik van droge,
harde of ruwe doeken. De sensoren
moeten met schoon water worden
gewassen, waaraan eventueel
autoshampoo is toegevoegd. Wanneer
speciale reinigingsapparaten worden
gebruikt, zoals stoomreinigers of
hogedrukreinigers, reinig dan de sensoren
zeer snel en houd de straal op minstens
10 cm afstand.
67)Laat het overspuiten van de bumpers
of eventueel bijwerken van de laklaag in
de zone van de sensoren uitsluitend
uitvoeren door het Jeep Servicenetwerk.
Het verkeerd opbrengen van de lak kan de
werking van de parkeersensoren negatief
beïnvloeden.
184
STARTEN EN RIJDEN
Het systeem wordt automatisch
uitgeschakeld zodra de elektrische
stekker van de aanhanger in het
stopcontact van de trekhaak van het
voertuig wordt gestoken. De sensoren
achter worden automatisch weer
ingeschakeld zodra de stekker van de
aanhangerkabel verwijderd wordt.
Page 190 of 380

BELANGRIJK
144)De verantwoordelijkheid voor het
parkeren en andere mogelijk gevaarlijke
manoeuvres ligt echter altijd bij de
bestuurder. Controleer tijdens deze
manoeuvres altijd of er geen mensen
(vooral kinderen) of dieren in het
betreffende gebied aanwezig zijn. De
camera dient als hulp voor de bestuurder,
die echter nooit zijn aandacht mag laten
verslappen tijdens potentieel gevaarlijke
manoeuvres, ook al worden ze met lage
snelheden verricht. Houd altijd een lage
snelheid aan, zodat meteen geremd kan
worden in geval van obstakels.
BELANGRIJK
74)Voor een correcte werking is het van
extreem belang dat de camera altijd
schoon en vrij van modder, vuil, sneeuw of
ijs wordt gehouden. Zorg ervoor dat de
camera tijdens het reinigen niet gekrast of
beschadigd wordt. Vermijd het gebruik van
droge, ruwe of harde doeken. De camera
moet met schoon water worden gewassen,
waaraan eventueel autoshampoo is
toegevoegd. In wasstraten met
stoomreinigers of hogedrukreinigers
moeten de camera snel gewassen worden
door de spuitmond op minstens 10 cm van
de sensoren te houden. Breng geen
stickers op de camera aan.
TANKEN
Zet altijd de motor af alvorens te tanken.
145) 146) 147)
BENZINEMOTOREN
Tank alleen loodvrije benzine met een
octaangehalte (R.O.N.) van ten minste
95 (EN228-specificatie).
DIESELMOTOREN
75)
Gebruik alleen diesel voor
motorvoertuigen (EN590-specificatie).
Als het voertuig gedurende een lange
periode in de bergen of in koude zones
wordt gebruikt of geparkeerd, wordt
geadviseerd om met de plaatselijk
beschikbare dieselolie te tanken. In dit
geval wordt tevens geadviseerd om de
tank meer dan 50% gevuld te houden.
BENZINE-/LPG-MOTOREN
LPG-VULDOP
De vulopening voor het gas zit naast de
benzinevuldop. Hij heeft een
terugslagklep, die in het feitelijke
vullichaam zit.
Open, om de vulopening te bereiken, de
188
STARTEN EN RIJDEN
Page 242 of 380

km x 100015 30 45 60 75 90 105 120 135 150
Jaren12345678910
Gebruik de diagnoseaansluiting om de werking van het
brandstoftoevoer-/motormanagementsysteem en de
emissie te controleren en, waar aanwezig, de
verslechtering van de motorolie
Visueel de toestand controleren van: buitenzijde van
carrosserie, bodemplaatbescherming, slangen en
leidingen (uitlaat, brandstof- en remsysteem) en rubber
elementen (hoezen, slangen, bussen enz.)
Stand en conditie van wisrubbers van ruitenwissers
voor/achter controleren
Werking van het ruitenwisser/-sproeiersysteem controleren
en zo nodig de sproeiers afstellen
Sloten van motorkap en achterklep op aanwezigheid van
vuil controleren, mechanismen reinigen en smeren
Conditie en slijtage remblokken van schijfremmen voor en
achter visueel controleren en de werking van
remblokslijtagesensor controleren
240
ONDERHOUD EN ZORG