dashboard Lancia Musa 2009 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: LANCIA, Model Year: 2009, Model line: Musa, Model: Lancia Musa 2009Pages: 218, PDF Size: 7 MB
Page 118 of 218

117
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNI-
SCHE
GEGEVENS
ALFABE-
TISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
GEBRUIK VAN DE
VERSNELLINGS-
BAK
Om de versnellingen in te schakelen,
moet u het koppelingspedaal geheel
intrappen en vervolgens de versnel-
lingspook in de gewenste stand plaat-
sen (het schakelschema staat op de
knop van de pook).
BELANGRIJK De achteruit kan al-
leen bij een stilstaande auto worden
ingeschakeld. Wacht bij een draaiende
motor en een geheel ingetrapt koppe-
lingspedaal minstens 2 seconden,
voordat u de achteruit inschakelt.
Hiermee wordt voorkomen dat de
tandwielen beschadigen.
Voor het inschakelen van de 6e ver-
snelling (indien aanwezig) moet de
pook naar rechts worden gedrukt om
te voorkomen dat per ongeluk de 4e
versnelling wordt ingeschakeld. Dit
geldt ook voor het schakelen van de
6e naar de 5e versnelling.Om de achteruit Rvanuit de vrijstand
in te schakelen, moet schuifring A-fig.
2-3 onder de knop omhoog worden
getrokken en de pook naar rechts en
vervolgens naar achteren worden ver-
plaatst (alleen benzine-uitvoeringen).
Plaats bij de Multijet-uitvoeringen de
pook naar rechts en vervolgens naar
achteren.
fig. 2L0D0150m
fig. 3L0D0360m
Laat uw hand tijdens het
rijden niet op de pookknop
rusten omdat door de uitge-
oefende druk, ook als deze
licht is, de interne onderdelen van de
versnellingsbak na verloop van tijd
kunnen slijten.
Om op de juiste wijze te
schakelen, moet u het kop-
pelingspedaal geheel intrappen.
Daarom mag er niets onder het pe-
daal liggen dat dit kan verhinde-
ren: let erop dat de vloermatten
niet zijn dubbelgevouwen, waar-
door de slag van de pedalen kan
worden beperkt.
ATTENTIE
Page 119 of 218

118
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNI-
SCHE
GEGEVENS
ALFABE-
TISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
BRANDSTOF-
BESPARING
Hierna volgen enkele nuttige tips,
waardoor het brandstofverbruik zo
laag mogelijk blijft en de uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen zoveel mo-
gelijk beperkt wordt.
ALGEMENE OPMERKINGEN
Onderhoud van de auto
Zorg voor een goed onderhoud van de
auto door de controles en registraties
die in het “Onderhoudsschema” staan
vermeld, te laten uitvoeren.
Banden
Controleer regelmatig, ten minste een
keer per maand, de spanning van de
banden: als de spanning te laag is,
wordt de weerstand groter en neemt
het verbruik toe.
Overbodige bagage
Rijd niet met een overbeladen baga-
geruimte. Het gewicht van de auto
(vooral in stadsverkeer) en de wieluit-
lijning hebben grote invloed op het
brandstofverbruik en de stabiliteit.Imperiaal/skidrager
Verwijder de imperiaal of skidrager
als u deze niet meer gebruikt. Ze ver-
minderen de aerodynamica van de
auto, waardoor het brandstofverbruik
toeneemt. Gebruik voor het vervoer
van volumineuze voorwerpen bij
voorkeur een aanhanger.
Stroomverbruikers
Gebruik de elektrische installaties al-
leen als u ze nodig hebt. De achter-
ruitverwarming, extra koplampen, de
ruitenwissers en de aanjager van het
ventilatie-/verwarmingssysteem vra-
gen veel stroom, waardoor het brand-
stofverbruik toeneemt (tot aan 25%
in stadsverkeer).
Airconditioning
De airconditioning gebruikt zeer veel
energie, waardoor het brandstofver-
bruik sterk toeneemt (tot gemiddeld
20%): gebruik wanneer de buiten-
temperatuur het toelaat, bij voorkeur
de functies van het ventilatiesysteem.
Aerodynamische accessoires
Het gebruik van niet goedgekeurde
aerodynamische accessoires kan de
aerodynamica negatief beïnvloeden,
waardoor het brandstofverbruik zal
toenemen.RIJSTIJL
Starten
Laat de motor niet warmdraaien bij
een stilstaande auto, niet met stationair
en ook niet met een hoog toerental: on-
der deze omstandigheden warmt de
motor veel langzamer op, terwijl het
verbruik en de schadelijke uitlaatgas-
emissie toenemen. Het is beter om rus-
tig weg te rijden en geen hoge toeren-
tallen te gebruiken: op deze manier
warmt de motor sneller op.
Overbodige handelingen
Trap het gaspedaal niet in als u stil-
staat voor een stoplicht of voordat u
de motor afzet. Deze handeling heeft
evenals het overschakelen met tussen-
gas, geen enkel nut. Het kost brand-
stof en verhoogt de uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen.
Keuze van de versnellingen
Gebruik als het verkeer en de weg het
toelaten de hoogste versnelling. Het
inschakelen van een lage versnelling
voor een snelle acceleratie verhoogt
het brandstofverbruik.
Bij het oneigenlijke gebruik van een
hoge versnelling neemt het verbruik
en de schadelijke uitlaatgasemissie
toe. Bovendien slijt de motor hierdoor
sneller.
Page 120 of 218

119
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNI-
SCHE
GEGEVENS
ALFABE-
TISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
Maximum snelheid
Het brandstofverbruik neemt aan-
zienlijk toe bij een hogere snelheid.
Rijd daarom zoveel mogelijk met een
gelijkmatige snelheid, vermijd over-
bodig remmen en optrekken. Dit kost
brandstof en verhoogt de uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen.
Acceleratie
Met vol gas optrekken kost veel
brandstof en verhoogt de uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen: het is beter
geleidelijk op te trekken en het toeren-
tal waarbij het maximum koppel
wordt geleverd, niet te overschrijden.GEBRUIKSOMSTANDIGHEDEN
Koude start
Bij korte ritten en regelmatig koud
starten bereikt de motor niet de opti-
male bedrijfstemperatuur. Hierdoor
neemt niet alleen het brandstofver-
bruik toe (van 15 tot aan 30% in
stadsverkeer) maar ook de uitstoot
van uitlaatgassen.
Verkeerssituatie en conditie van
het wegdek
Op een drukke weg bijvoorbeeld bij
filerijden, waarbij overwegend lage
versnellingen worden gebruikt, of in
de stad waar zich veel verkeerslichten
bevinden, zal het brandstofverbruik
aanzienlijk hoger zijn. Bochtige tra-
jecten, bergwegen en een slecht weg-
dek verhogen eveneens het brandstof-
verbruik.
Stilstaan in het verkeer
Als u langere tijd stilstaat (bijv. spoor-
wegovergangen), is het raadzaam de
motor uit te zetten.TREKKEN VAN
AANHANGERS
BELANGRIJKE TIPS
Voor het trekken van aanhangwagens
of caravans moet de auto uitgerust
zijn met een trekhaak van een goed-
gekeurd type en een adequate elektri-
sche installatie. De montage van de
trekhaak moet door gespecialiseerd
personeel worden uitgevoerd. Ook
moet documentatie worden overhan-
digd m.b.t. het rijden met een aan-
hanger.
Monteer zo nodig speciale en/of extra
achteruitkijkspiegels, waarmee u vol-
doet aan de geldende verkeerswetge-
ving.
Let er op dat het maximum klimver-
mogen van de auto door het gewicht
van een aanhanger of caravan wordt
beperkt. Ook de remweg wordt langer
en u hebt langer de tijd nodig om in
te halen.
Schakel een lage versnelling in tijdens
het afdalen om te voorkomen dat u
constant moet remmen.
Page 121 of 218

120
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNI-
SCHE
GEGEVENS
ALFABE-
TISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
Het gewicht van de aanhanger dat op
de trekhaak rust, moet worden afge-
trokken van het laadvermogen van de
auto. Om er zeker van te zijn dat u het
maximum toelaatbaar aanhangerge-
wicht niet overschrijdt (aangegeven op
de typegoedkeuring), moet u er reke-
ning mee houden dat het maximum be-
trekking heeft op het totale gewicht van
de aanhangwagen of caravan, inclusief
accessoires en bagage.
Houdt u aan de snelheidsbeperkingen
die voor auto’s met aanhanger gelden.
U mag in geen geval harder rijden
dan 100 km/h.
Het ABS waarmee de auto
is uitgerust, werkt niet op
het remsysteem van de aanhanger.
Wees daarom extra voorzichtig op
gladde wegen.
ATTENTIE
Voer in geen geval modifi-
caties aan het remsysteem
van de auto uit. Het remsysteem
van de aanhanger moet geheel on-
afhankelijk van het hydraulisch
remsysteem van de auto worden
bediend.
ATTENTIE
TREKHAAK MONTEREN
De trekhaak moet door gespeciali-
seerd personeel aan de carrosserie
worden bevestigd waarbij de richtlij-
nen die hierna zijn opgenomen, moe-
ten worden aangehouden. Deze richt-
lijnen worden eventueel aangevuld
door extra informatie van de fabri-
kant van de trekhaak.
De te installeren trekhaak moet vol-
doen aan de huidige ECE-normen
94/20 en daarop volgende wijzigin-
gen.
Voor iedere uitvoering moet een trek-
haak worden gebruikt die geschikt is
voor het maximale aanhangergewicht
van de auto waarop de trekhaak
wordt bevestigd.
Voor de elektrische aansluiting moet
een gestandaardiseerde stekkerverbin-
ding worden gebruikt die kan worden
bevestigd op de daarvoor bestemde
steun op de trekhaak. Bovendien moet
op de auto een regeleenheid voor de
buitenverlichting van de aanhanger
worden geïnstalleerd. Voor de elektrische aansluiting moet
een 7- of 13-polige 12VDC stekker-
verbinding (CUNA/UNI- en ISO/
DIN-normen) worden gebruikt, waar-
bij eventuele aanwijzingen van de fa-
brikant van de auto en/of van fabri-
kant van de trekhaak moeten worden
opgevolgd.
Eventueel elektrisch geregelde rem-
men of andere systemen (lier, enz)
moeten rechtstreeks op de accu wor-
den aangesloten met een kabel met
een diameter van minimaal 2,5 mm2.
BELANGRIJK De elektrisch geregelde
rem of lier kan alleen gebruikt wor-
den als de motor is ingeschakeld.
Naast de op het schema aangegeven
aansluitingen, is slechts een aanslui-
ting voor een eventuele elektrisch ge-
regelde rem toegestaan en een voor
een 15W-gloeilamp voor de binnen-
verlichting van de caravan.
Gebruik voor de aansluitingen de
aparte module met een kabel vanaf de
accu met een diameter van ten min-
ste 2,5 mm
2.
Page 122 of 218

121
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNI-
SCHE
GEGEVENS
ALFABE-
TISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
bij belading
Trekkogel Bestaande gaten
Bestaande Gaten
fig. 4
MONTAGESCHEMA fig. 4
De trekhaak moet op de punten aangegeven met
Øbe-
vestigd worden met 4 M8-bouten, 2 M10-bouten en 2
M12-bouten.
De trekhaak moet op de carrosserie gemonteerd worden
zonder gaten in of vervormingen van de achterbumper
die zichtbaar zijn bij gedemonteerde trekhaak.
BELANGRIJK Het is verplicht om op dezelfde hoogte als
de trekkogel een (goed zichtbaar) plaatje van voldoende
afmetingen en kwaliteit aan te brengen met de volgende
tekst:
MAX. GEWICHT OP KOPPELING 60 kg
Na de montage van de trekhaak moeten de
boutgaten worden afgedicht om te voorkomen
dat uitlaatgassen in het interieur kunnen dringen.
ATTENTIE
L0D0256m
> 318 ± 5
Page 123 of 218

122
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNI-
SCHE
GEGEVENS
ALFABE-
TISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WINTERBANDEN
Gebruik winterbanden die dezelfde
maat hebben als de standaard gele-
verde banden.
De Lancia-dealer kan u adviseren
welke band het meest geschikt is voor
het doel waarvoor u deze wilt gebrui-
ken.
Houdt u voor de bandenmaat, de
bandenspanning en de winterbanden
exact aan de aanwijzingen die staan
aangegeven in de paragraaf “Wielen”
in het hoofdstuk “Technische gege-
vens”.
De specifieke eigenschappen van win-
terbanden verminderen aanzienlijk als
de profieldiepte minder is dan 4 mm.
In dat geval is het veiliger ze te ver-
vangen.Door de specifieke eigenschappen van
winterbanden zijn de prestaties onder
niet-winterse omstandigheden of
wanneer er lange afstanden op de
snelweg worden gereden, minder dan
die van de standaard gemonteerde
banden. Beperk het gebruik van win-
terbanden tot die omstandigheden
waarvoor ze zijn goedgekeurd.
BELANGRIJK Als u winterbanden
gebruikt waarvan de maximum toe-
gestane snelheid lager is dan de top-
snelheid van de auto (met een marge
van 5%), dan dient u in het interieur
van de auto een voor de bestuurder
duidelijk zichtbaar waarschuwings-
plaatje te plaatsen met de maximum
toegestane snelheid wanneer met die
winterbanden wordt gereden (over-
eenkomstig de EU-normen).
Monteer op alle vier de wielen de-
zelfde banden (zelfde merk en profiel-
diepte) voor meer veiligheid tijdens
het rijden en remmen en voor een be-
tere bestuurbaarheid.
Keer de draairichting van de banden
niet om.Bij winterbanden met de
indicatie “T” geldt een
maximum snelheid van 190 km/h.
Deze maximum snelheid is in
overeenstemming met de huidige
wetgeving.
ATTENTIE
Page 124 of 218

123
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNI-
SCHE
GEGEVENS
ALFABE-
TISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
SNEEUW-
KETTINGEN
Het gebruik van sneeuwkettingen is
afhankelijk van de voorschriften van
het land waar wordt gereden.
De sneeuwkettingen mogen alleen op
de voorwielen gemonteerd worden
(aangedreven wielen). Wij raden u het
gebruik aan van sneeuwkettingen uit
het Lancia Lineaccessori-programma.
Controleer na enkele tientallen meters
rijden of de kettingen nog goed ge-
spannen zijn.
BELANGRIJK Op het noodreserve-
wiel kan geen sneeuwketting worden
gemonteerd. Als u een lekke voorband
hebt, kunt u het noodreservewiel op
de achteras plaatsen en het achterwiel
op de vooras. Zo hebt u op de vooras
twee normale wielen waarop u
sneeuwkettingen kunt monteren.
De banden waarop sneeuwkettingen gemonteerd kunnen worden en
het type sneeuwketting staan aangegeven in de tabel; houdt u strikt
aan deze tabel.
Beperk de snelheid als u sneeuwkettingen gebruikt; rijdt
niet harder dan 50 km/h. Vermijd kuilen, stoepranden en
andere obstakels en rijd, om de auto en het wegdek niet te
beschadigen, geen lange stukken op sneeuwvrije wegen.
Banden waarop sneeuwkettingen Type sneeuwketting
gemonteerd kunnen worden dat moet worden gebruikt
185/65 R14 86T
195/60 R15 88T
Op banden met banden-
maat 205/50 R16 87V
kunnen geen sneeuwkettingen wor-
den gemonteerd.
ATTENTIE
Sneeuwkettingen met normale
afmetingen met maximale dikte boven
het profiel van de band: 12 mm.
Page 125 of 218

124
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNI-
SCHE
GEGEVENS
ALFABE-
TISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
AUTO LANGERE
TIJD STALLEN
Tref de volgende maatregelen als de
auto enkele maanden niet wordt
gebruikt:
❒zet de auto in een overdekte, droge
en goed geventileerde ruimte;
❒schakel een versnelling in;
❒zorg ervoor dat de handrem is
aangetrokken;
❒maak de minkabel los van de accu
en controleer de acculading. Ge-
durende het stallen moet deze con-
trole iedere drie maanden worden
herhaald. Laad de accu op als de
optische meter een donkere kleur
heeft zonder een groen midden-
stuk;❒maak de gespoten plaatdelen
schoon en behandel ze met een
beschermende was;
❒reinig en conserveer de glimmende
metalen delen met daarvoor ge-
schikte middelen;
❒smeer de wisserrubbers van de
ruitenwissers en achterruitwisser
in met talkpoeder en laat ze los
van de ruit staan;
❒zet de ruiten een klein stukje open;
❒dek de auto af met een stoffen of
een ademende kunststof hoes. Ge-
bruik geen dichte plastic hoes, om-
dat het in en op de auto aanwezige
vocht dan niet kan verdampen;❒breng de bandenspanning 0,5 bar
boven de normaal voorgeschreven
spanning en controleer deze regel-
matig;
❒als u de accukabels niet loskop-
pelt, moet de lading iedere maand
gecontroleerd worden; laad de
accu op als de optische meter een
donkere kleur heeft zonder groen
middenstuk;
❒tap het koelsysteem van de motor
niet af.
Page 126 of 218

125
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNI-
SCHE
GEGEVENS
ALFABE-
TISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
LAMPJES EN BERICHTEN
ALGEMENE OPMERKINGEN........................... 126
TE LAAG REMVLOEISTOFNIVEAU................ 126
AANGETROKKEN HANDREM......................... 126
STORING AIRBAGSYSTEEM............................ 126
TE HOGE KOELVLOEISTOFTEMPERATUUR 127
ACCU WORDT NIET VOLDOENDE
OPGELADEN ................................................... 127
TE LAGE MOTOROLIEDRUK ........................... 128
OLIEKWALITEIT ONVOLDOENDE ............... 128
STORING ELEKTRISCHE
STUURBEKRACHTIGING “DUALDRIVE” ...... 128
NIET GOED GESLOTEN PORTIEREN ............ 128
NIET OMGELEGDE VEILIGHEIDSGORDEL ..... 128
STORING EBD ................................................. 129
STORING IN INSPUITSYSTEEM ..................... 129
STORING MOTORMANAGEMENTSYSTEEM
(EOBD) ............................................................. 129
UITGESCHAKELDE
AIRBAG PASSAGIERSZIJDE.............................. 130
STORING ABS ..................................................130
BRANDSTOFRESERVE ................................... 130
VOORGLOEI-INSTALLATIE ........................... 131STORING VOORGLOEI-INSTALLATIE 131
WATER IN BRANDSTOFFILTER .................... 131
STORING ELEKTRONISCHE
STARTBLOKKERING - LANCIA CODE ..........131
MISTACHTERLICHTEN .................................. 131
ALGEMENE STORINGSMELDING .................. 132
VERSLETEN REMBLOKKEN .......................... 133
VERSTOPT ROETFILTER ............................... 133
BUITENVERLICHTING EN DIMLICHTEN ..... 133
FOLLOW ME HOME ....................................... 133
MISTLAMPEN VOOR ...................................... 133
RICHTINGAANWIJZER LINKS ....................... 134
RICHTINGAANWIJZER RECHTS .................... 134
INSCHAKELING ELEKTRISCHE STUURBE-
KRACHTIGING “DUALDRIVE” ...................... 134
SNELHEIDSREGELAAR (CRUISE-CONTROL) 134
GROOTLICHT ................................................. 134
KANS OP GLADHEID ...................................... 134
BEPERKTE ACTIERADIUS ............................. 134
Page 127 of 218

126
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNI-
SCHE
GEGEVENS
ALFABE-
TISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
ALGEMENE OPMERKINGEN
Naast het branden van het lampje, ver-
schijnt er - afhankelijk van het type in-
strumentenpaneel - ook een specifiek
bericht en/of klinkt er een akoestisch
signaal. Deze meldingen zijn kort en
uit voorzorgen moeten als een aan-
vulling worden gezien en niet als alter-
natief voor de informatie in dit instruc-
tieboekje. Wij raden u daarom aan dit
instructieboekje goed door te lezen.
Houdt u bij een storing altijd aan de
aanwijzingen die in dit hoofdstuk
beschreven worden.
BELANGRIJK De storingsmeldingen
die op het display verschijnen, zijn
onderverdeeld in twee categorieën:
ernstigestoringen en minder ern-
stigestoringen.
De ernstigestoringen worden “cy-
clisch” weergegeven en herhaald tot-
dat de oorzaak van de storing is ver-
holpen.
De minder ernstigestoringen wor-
den een bepaalde tijd “cyclisch” weer-
gegeven.
U kunt de weergavecyclus van beide
categorieën onderbreken door op de
knop MODEte drukken. Het lampje
op het instrumentenpaneel blijft bran-
den totdat de storing is verholpen.TE LAAG
REMVLOEISTOF-
NIVEAU (rood)
AANGETROKKEN
HANDREM (rood)
Als u de contactsleutel in stand MAR
draait, gaat het lampje branden. Na en-
kele seconden moet het lampje doven.
Te laag remvloeistofniveau
Het lampje gaat branden als het rem-
vloeistofniveau in het reservoir onder
het minimum niveau is gedaald, bij-
voorbeeld door lekkage in het rem-
systeem.
Op het display verschijnt de bijbeho-
rende melding.
x
Aangetrokken handrem
Het lampje gaat branden als de hand-
rem wordt aangetrokken.
Als de auto in beweging is, hoort u
ook een akoestisch signaal.
BELANGRIJK Als het lampje tijdens
het rijden gaat branden, controleer
dan of de handrem niet is aangetrok-
ken.
STORING AIRBAG (rood)
Als u de contactsleutel in
stand MARdraait, gaat het
lampje branden. Na enkele
seconden moet het lampje doven.
Het lampje gaat constant branden bij
een storing in het airbagsysteem.
Op het display verschijnt de bijbeho-
rende melding.
¬
Als het lampje xtijdens
het rijden gaat branden
(op het display verschijnt ook een
bericht), stop dan onmiddellijk en
wendt u tot de Lancia-dealer.
ATTENTIE