sensor Lancia Thema 2014 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: LANCIA, Model Year: 2014, Model line: Thema, Model: Lancia Thema 2014Pages: 380, PDF Size: 3.73 MB
Page 17 of 380

GORDELSPANNERS.....................38
ACTIEF MOTORKAPSYSTEEM (voor bepaalde uitvoeringen/landen) .....................39
GEAVANCEERD AUTOGORDELWAARSCHUWINGSSYSTEEM
(BeltAlert®) ............................41
VEILIGHEIDSGORDELS EN ZWANGERE VROUWEN .............................42
AIRBAGSYSTEEM .......................42
SENSOREN EN REGELEENHEDEN voor AIRBAG ...............................46
EVENT DATA RECODER (EDR) .............52
KINDERZITJES .........................53
AANBEVELINGEN VOOR INRIJDEN ...........67
AANVULLENDE VEREISTEN VOOR EEN DIESELMOTOR .........................68
VEILIGHEIDSTIPS ........................68
PASSAGIERS VERVOEREN ................68
UITLAATGASSEN ........................68
AANBEVOLEN VEILIGHEIDSCONTROLES IN DE AUTO ...........................69
VEILIGHEIDSCONTROLES BUITEN DE AUTO. . .70
11
Page 22 of 380

op de vergrendelknop op de
Passive Entry-portiergreep aan de
buitenzijde, terwijl een geldige sleu-
telhouder zich ook aan buitenzijde
bevindt (raadpleeg de paragraaf
"Keyless Enter-N-Go™" in het
hoofdstuk "Uw auto" voor meer in-
formatie hierover).
Druk op vergrendelknop op de af-
standsbediening.
3.
Sluit eventuele geopende portieren.
ALARM UITSCHAKELEN
Het alarmsysteem kan op de volgende
manieren worden uitgeschakeld:
Druk op de ontgrendelknop op deafstandsbediening.
Pak de Passive Entry Unlock- portiergreep vast (raadpleeg de pa-
ragraaf "Keyless Enter-N-Go™" in
het hoofdstuk "Uw auto" voor meer
informatie hierover).
Draai de contactschakelaar uit de stand OFF. Druk hiertoe op de
Start/Stop-knop van Keyless Enter-N-Go™ (hiertoe dient mini-
maal één geldige sleutelhouder in
de auto aanwezig te zijn).
OPMERKING:
Het alarmsysteem kan niet wor- den in- of uitgeschakeld via de
slotcilinder van het bestuur-
dersportier of de bagageruimte-
knop op de afstandsbediening.
Als het alarmsysteem is geacti- veerd, kunt u de portieren niet
ontgrendelen met de schake-
laars voor de centrale portier-
vergrendeling in het interieur.
Het alarmsysteem is bedoeld om uw
auto te beveiligen, maar er zijn om-
standigheden die een ongewenst
alarm veroorzaken. Als een van de
eerder beschreven procedures voor
het inschakelen van het alarm is uit-
gevoerd, zal het alarmsysteem worden
ingeschakeld, ongeacht of u zich in de
auto bevindt. Wanneer u dan in de
auto blijft zitten en vervolgens een
portier opent, gaat het alarm af. Als
deze situatie zich voordoet, schakel
dan het alarmsysteem uit. Wanneer het alarmsysteem is geacti-
veerd en de accu wordt losgekoppeld,
blijft het alarmsysteem actief nadat
de accu weer is aangesloten; de bui-
tenlampen knipperen en de claxon
geeft een geluidsignaal. Als deze situ-
atie zich voordoet, schakel dan het
alarmsysteem uit.
PREMIUM
BEVEILIGINGSSYSTEEM
(voor bepaalde
uitvoeringen/landen)
Het Premium beveiligingssysteem be-
waakt de portieren, motorkapver-
grendeling en achterklep van de auto
tegen toegang door onbevoegden en
de contactschakelaar tegen onbe-
voegd gebruik. Het systeem maakt te-
vens gebruik van een inbraaksensor
met dubbele functie en een voertuig-
kantelsensor. De inbraaksensor be-
waakt tegen beweging in het interieur
van de auto. De voertuigkantelsensor
bewaakt de auto tegen kantelbewe-
gingen (wegslepen, wielen verwijde-
ren, veerbootvervoer, enz.).
16
Page 23 of 380

Wanneer het beveiligingssysteem af-
gaat, gaan de koplampen branden,
klinkt het alarm en knipperen de rich-
tingaanwijzers en zijknipperlichten
gedurende 29 seconden. De verlich-
ting blijft vervolgens nog 5 seconden
knipperen. Het systeem herhaalt deze
procedure bij maximaal 8 inbraakpo-
gingen in alle standen (portier open,
beweging, motorkap open, etc.),
voordat het systeem weer moet wor-
den geactiveerd. Aan het einde van
elke activeringsgebeurtenis knippe-
ren de lichten gedurende 26 seconden.
ALARM INSCHAKELEN
Volg deze stappen voor het inschake-
len van het alarmsysteem:
1. Zorg ervoor dat de contactschake-
laar in de stand "OFF" staat. (Raad-
pleeg de paragraaf "Startprocedures"
in het hoofdstuk "Starten en rijden"
voor meer informatie hierover.)
2. Sluit de auto op een van de vol-
gende manieren af:
Druk op LOCK op de schakelaar
voor de centrale portiervergrendelingin het interieur terwijl de bestuurders-
en/of passagiersportier is geopend.
Druk op de vergrendelknop op de
Passive Entry-portiergreep aan de
buitenzijde, terwijl een geldige sleu-
telhouder zich ook aan buitenzijde
bevindt (raadpleeg de paragraaf
"Keyless Enter-N-Go™" in het
hoofdstuk "Uw auto" voor meer in-
formatie hierover).
Druk op vergrendelknop op de af-
standsbediening.
3. Sluit eventuele geopende portie-
ren.
OPMERKING:
Nadat het alarmsysteem is inge-
schakeld, blijft het ingeschakeld
totdat u het uitschakelt door een
van de beschreven uitschakel-
methoden te volgen. Als de elek-
trische voeding wegvalt nadat
het alarmsysteem is ingescha-
keld, moet u het systeem uit-
schakelen nadat de voeding is
hersteld om te voorkomen dat
het alarm afgaat. De ultrasone inbraaksensor (be-
wegingsdetector) bewaakt uw
auto actief elke keer wanneer u
het alarmsysteem inschakelt.
Indien gewenst kan de ultrasone
sensor en de voertuigkantelsen-
sor worden uitgeschakeld wan-
neer het alarmsysteem wordt in-
geschakeld. Om dit te doen,
drukt u drie keer op de vergren-
delknop van de afstandsbedie-
ning binnen 5 seconden nadat
het systeem is ingeschakeld (ter-
wijl het controlelampje van
alarmsysteem snel knippert).ALARM UITSCHAKELEN
Het alarmsysteem kan op de volgende
manieren worden uitgeschakeld:
Druk op de ontgrendelknop op deafstandsbediening.
Pak de Passive Entry Unlock- portiergreep vast, terwijl er zich
ook een sleutelhouder aan de bui-
tenzijde bevindt (raadpleeg
"Keyless Enter-N-Go™" in "Uw
auto" voor meer informatie
hierover).
17
Page 45 of 380

ACTIEF
MOTORKAPSYSTEEM
(voor bepaalde
uitvoeringen/landen)
Het actieve motorkapsysteem is be-
doeld om de bescherming van voet-
gangers te verhogen door de motor-
kap van de auto omhoog te laten
springen bij een aanrijding van een
voetganger of object. Het systeem
wordt automatisch geactiveerd wan-
neer de auto binnen een gespecifi-
ceerd snelheidsbereik rijdt. Het sys-
teem moet een verscheidenheid aan
voetgangers kunnen detecteren,
waardoor het ook mogelijk is dat an-
dere aangereden objecten het actieve
motorkapsysteem in werking stellen.
Sensoren en regeleenheden voor
activering
De controller van het beveiligingssys-
teem voor inzittenden bepaalt of de
actuatoren moeten worden geacti-
veerd bij een frontale aanrijding. Op
basis van de signalen van de bot-
singsensoren bepaalt de controllervan het beveiligingssysteem voor in-
zittenden wanneer de actuatoren ge-
activeerd worden. De botsingsensoren
bevinden zich bij de voorbumper.
De controller van het beveiligingssys-
teem voor inzittenden bewaakt de ge-
reedheid van de elektronische onder-
delen van het actieve
motorkapsysteem wanneer de con-
tactschakelaar in de stand START of
ON/RUN staat. Als de sleutel zich in
de stand LOCK, in de stand ACC, of
buiten het contact bevindt, is het ac-
tieve motorkapsysteem niet ingescha-
keld en zal de actieve motorkap niet
geactiveerd worden.
De controller van het beveiligingssys-
teem voor inzittenden beschikt over
een reservevoeding, waardoor de ac-
tuatoren ook geactiveerd kunnen wor-
den wanneer de accu leeg is of is los-
gekoppeld.
Onderhoud van actief
motorkapsysteem
Als de controller van het beveiligings-
systeem voor inzittenden de actieve
motorkap heeft geactiveerd of een
storing in een van de onderdelen vanhet systeem detecteert, licht het waar-
schuwingslampje voor het airbagsys-
teem op en verschijnt (voor bepaalde
uitvoeringen/landen) het bericht
"SERVICE ACTIVE HOOD" (onder-
houd actieve motorkap noodzakelijk)
op het scherm van het elektronische
voertuiginformatiecentrum (EVIC).
Een enkel geluidssignaal klinkt als
het waarschuwingslampje voor het
airbagsysteem gaat branden na de
eerste keer starten. De module bevat
ook diagnosefuncties die het waar-
schuwingslampje voor het airbagsys-
teem laten branden wanneer een sto-
ring wordt geconstateerd die het
actieve motorkapsysteem zou kunnen
beïnvloeden. De diagnose meldt even-
eens de aard van het defect. Raad-
pleeg uw erkende dealer als het waar-
schuwingslampje voor het
airbagsysteem brandt of als het be-
richt "SERVICE ACTIVE HOOD"
(onderhoud actieve motorkap nood-
zakelijk) op het scherm van het elek-
tronische voertuiginformatiecentrum
(EVIC) wordt weergegeven.
Als de actieve motorkap geactiveerd
is, dient u de auto door een erkende
39
Page 49 of 380

Deze auto is mogelijk uitgerust met
een gespsluitingsschakelaar voor de
veiligheidsgordel voor de bestuur-
dersstoel en/of de voorpassagiersstoel
die registreert of de gordel is vastge-
klikt. Met deze gespsluitingschake-
laar kan het niveau worden aangepast
waarmee de geavanceerde frontair-
bags worden opgeblazen.
Deze auto is uitgerust met aanvul-
lende gordijn-zijairbags (SABIC), ter
bescherming van de bestuurder en
passagiers die naast een raam zitten.
De gordijn-zijairbags bevinden zich
boven de zijramen. De airbagpanelen
zijn voorzien van het opschrift SRS
AIRBAG.
Deze auto is voorzien van aanvullende
zijairbags in de stoelen (SAB), die de
inzittenden betere bescherming bie-
den tegen zijdelingse botsingen. De
aanvullende zijairbags in de stoelen
bevinden zich aan de buitenzijde van
de voorstoelen.OPMERKING:
De airbagpanelen zijn in de in-
terieurbekleding nauwelijks
zichtbaar, maar springen open
tijdens het opblazen van de air-
bag.
Na ieder ongeval dient de auto onmiddellijk naar een erkende
dealer te worden gebracht.
Componenten van het
airbagsysteem
Uw auto is mogelijk uitgerust met de
volgende componenten van het air-
bagsysteem:
Controller van het beveiligingssys- teem voor inzittenden
Waarschuwingslampje voor het airbagsysteem
Stuurwiel en stuurkolom
Instrumentenpaneel
Extra knieairbag aan bestuurderszijde
Kniebescherming
Geavanceerde frontairbag aan bestuurderszijde Geavanceerde frontairbag aan
passagierszijde
Aanvullende zijairbags in de stoe- len (SAB)
Aanvullende gordijn-zijairbags (SABIC)
Sensoren voor frontale en zijde- lingse botsingen (voor bepaalde
uitvoeringen/landen)
Gordelspanners voorin, gespslui- tingschakelaar voor veiligheidsgor-
dels
Kenmerken geavanceerde
frontairbags
Het geavanceerde frontairbagsysteem
bestaat uit airbags aan de bestuur-
derszijde en aan de passagierszijde die
in meerdere stadia worden geacti-
veerd. Dit systeem reageert overeen-
komstig de kracht en de aard van de
botsing die worden vastgesteld door
de controller van het beveiligingssys-
teem voor inzittenden. Deze controller
ontvangt informatie van de sensoren
voor frontale botsingen.
43
Page 51 of 380

OPMERKING:
De airbagpanelen zijn in de in-terieurbekleding nauwelijks
zichtbaar, maar springen open
tijdens het opblazen van de air-
bag.
Als u zich tijdens het activeren te dicht bij de zijairbags bevindt,
kunt u ernstig of zelfs dodelijk
letsel oplopen. Zijairbags en gordijn-zijairbags vor-
men een aanvulling op de veiligheids-
gordels. Inzittenden, waaronder kin-
deren, die tegen of heel dicht bij de
zijairbags of gordijn-zijairbags zitten,
kunnen ernstig of zelfs dodelijk letsel
oplopen. Inzittenden, en met name
kinderen, dienen niet tegen het por-
tier, de zijramen of het gebied waar de
zijairbags of gordijn-zijairbags wor-
den opgeblazen aan te leunen of in
slaap te vallen, ook niet als zij in een
babyzitje of kinderzitje zitten. Zit al-
tijd zo veel mogelijk rechtop, met uw
rug tegen de rugleuning. Gebruik de
veiligheidsgordels op juiste wijze en
gebruik het juiste formaat kinderzitje,
babyzitje of zitverhoger dat wordt
aanbevolen voor de lengte en het ge-
wicht van het kind.
Het systeem bevat sensoren voor zij-
delingse botsingen die zijn gekali-
breerd om de zijairbags te activeren
bij botsingen die bescherming van de
inzittenden door airbags noodzakelijk
maken.
WAARSCHUWING!
Uw auto is voorzien van gordijn-
zijairbags (SABIC). Installeer
geen accessoires die het dak ver-
anderen, zoals bijvoorbeeld het
aanbrengen van een zonnedak.
Monteer geen daktransportsyste-
men waarbij permanente bevesti-
gingen nodig zijn (bouten of
schroeven) voor montage op het
autodak. Boor nooit in het auto-
dak, om welke reden dan ook.
Uw auto is uitgerust met gordijn- zijairbags aan de linker- en rech-
terzijde. Stapel bagage of andere
lading niet dermate hoog op dat
de afdekpanelen van de gordijn-
zijairbags worden geblokkeerd.
In de omgeving van de gordijn-
zijairbags mogen zich geen obsta-
kels bevinden.
(Vervolgd)
Locatie van opschrift aanvullende
gordijn-zijairbags (SABIC)
45
Page 52 of 380

WAARSCHUWING!(Vervolgd)
Gebruik geen aanvullende stoel-hoezen en plaats geen voorwer-
pen tussen uzelf en de zijairbags.
De werking van de airbags kan zo
verslechteren en/of voorwerpen
kunnen met kracht tegen u aan
slaan en zo ernstig letsel veroor-
zaken.
Extra knieairbag aan
bestuurderszijde
De knieairbag aan bestuurderszijde
biedt extra bescherming en werkt bij
frontale aanrijdingen samen met de
frontairbag aan bestuurderszijde.
Kniebescherming
De kniebescherming helpt de knieën
van de bestuurder en de voorpassa-
gier te beschermen en hen correct te
laten zitten bij het eventueel opblazen
van de geavanceerde frontairbags.
In combinatie met de veiligheidsgor-
dels en gordelspanners, bieden de ge-
avanceerde frontairbags en de extra
knieairbag voor de bestuurder, samen met de kniebeschermers extra be-
scherming aan de bestuurder en voor-
passagier.
SENSOREN EN
REGELEENHEDEN voor
AIRBAG
Controller van het
beveiligingssysteem voor
inzittenden
De controller van het beveiligingssys-
teem voor inzittenden maakt deel uit
van het voorgeschreven veiligheids-
systeem van deze auto.
De controller van het beveiligingssys-
teem voor inzittenden bepaalt of het
nodig is de front- en/of zijairbags op te
blazen bij een frontale of zijdelingse
botsing. Op basis van de signalen van
de botsingssensoren activeert een cen-
trale controller van het beveiligingssys-
teem voor inzittenden indien nodig de
geavanceerde frontairbags, gordijn-
zijairbags, aanvullende zijairbags in de
stoelen, aanvullende knieairbag voor
de bestuurder en de gordelspanners
vóór, afhankelijk van verschillende fac-
toren zoals de ernst en de aard van de
botsing.
De geavanceerde frontairbags en de
knieairbag aan bestuurderszijde zijn
ontworpen om naast de veiligheids-
gordels bij bepaalde frontale aanrij-
dingen, afhankelijk van verschillende
factoren zoals de ernst en de aard van
de botsing, extra bescherming te bie-
den. De geavanceerde frontairbags en
de extra knieairbag aan bestuurders-
zijde zijn niet bedoeld om de kans op
letsel te beperken bij aanrijdingen van
achteren of bij het over de kop slaan.
De geavanceerde frontairbags en de
knieairbag aan bestuurderszijde wor-
den niet bij alle frontale botsingen
geactiveerd. Dit geldt ook voor som-
mige frontale botsingen die ernstige
schade aan het voertuig tot gevolg
hebben, zoals bepaalde aanrijdingen
tegen palen, aanrijdingen waarbij de
auto onder een vrachtwagen terecht-
komt en aanrijdingen onder een hoek.
Daarentegen kunnen de geavanceerde
frontairbags, afhankelijk van de aard
van de botsing en de plaats waar de
46
Page 53 of 380

auto wordt geraakt, opgeblazen wor-
den bij aanrijdingen die geringe
schade aan de voorkant van het voer-
tuig tot gevolg hebben, maar die aan-
vankelijk een grote afname van de
snelheid veroorzaken.
De zijairbags worden niet bij alle zij-
delingse botsingen opgeblazen. Het
opblazen van de zijairbags is afhan-
kelijk van de ernst en aard van de
aanrijding.
Omdat airbagsensoren de vertraging
van het voertuig in de loop van de tijd
meten, zijn de snelheid van het voer-
tuig en de schade op zichzelf geen
goede indicatoren voor de noodzaak
van het wel of niet opblazen van een
airbag.
Veiligheidsgordels zijn bij alle onge-
vallen noodzakelijk voor uw bescher-
ming en om uw lichaam in de juiste
positie te houden, uit de buurt van een
airbag die wordt opgeblazen.
De controller van het beveiligingssys-
teem voor inzittenden bewaakt de ge-
reedheid van de elektronische onder-
delen van het airbagsysteem wanneerde contactschakelaar in de stand
START of ON/RUN staat. Als het con-
tactslot in de stand OFF of ACC staat,
is het airbagsysteem niet ingeschakeld
en zullen de airbags niet worden op-
geblazen.
De controller van het beveiligingssys-
teem voor inzittenden beschikt over
een reservevoeding, waardoor de air-
bags ook geactiveerd kunnen worden
wanneer de accu leeg is of is losgekop-
peld.
De controller van het bevei-
ligingssysteem voor inzit-
tenden schakelt ook het
waarschuwingslampje voor
het airbagsysteem op het instrumen-
tenpaneel in voor een zelftest gedu-
rende vier tot acht seconden, wanneer
het contact voor het eerst wordt inge-
schakeld. Na de zelftest gaat het
waarschuwingslampje voor het air-
bagsysteem uit. Als de controller van
het beveiligingssysteem voor inzitten-
den een storing in het systeem detec-
teert, gaat het waarschuwingslampje
voor het airbagsysteem knipperen of continu branden. Een enkel geluids-
signaal klinkt als het lampje gaat
branden na de eerste keer starten.
De module bevat ook diagnosefunc-
ties die het waarschuwingslampje
voor het airbagsysteem in de instru-
mentengroep laten branden wanneer
een storing wordt geconstateerd die
het airbagsysteem zou kunnen beïn-
vloeden. De diagnose meldt eveneens
de aard van het defect.
WAARSCHUWING!
Wanneer u het waarschuwings-
lampje voor het airbagsysteem op
het instrumentenpaneel negeert,
kan dat betekenen dat de airbags u
bij een aanrijding niet beschermen.
Als het lampje niet gaat branden
tijdens de gloeilampcontrole wan-
neer u de contactsleutel omdraait,
blijft branden nadat u de auto hebt
gestart of gaat branden tijdens het
rijden, dient u het defect onmiddel-
lijk door uw erkende dealer te laten
repareren.
47
Page 55 of 380

letsel kan veroorzaken wanneer de in-
zittende niet goed in de stoel zit, of
wanneer zich voorwerpen bevinden in
de ruimte waar de airbag wordt opge-
blazen. Dat geldt vooral voor kinde-
ren.
Opblaasmodules voor
aanvullende gordijn-zijairbags
Tijdens aanrijdingen waarbij de bot-
sing beperkt blijft tot een bepaalde
zone aan de zijkant van de auto, zal de
controller van het beveiligingssysteem
voor inzittenden mogelijk de aanvul-
lende gordijn-zijairbags opblazen. Dit
is afhankelijk van de kracht en de
aard van de botsing. In deze gevallen
blaast de controller van het beveili-
gingssysteem voor inzittenden alleen
de gordijn-zijairbag op aan de zijde
van de botsing.
Een grote hoeveelheid niet-giftig gas
wordt gegenereerd om de gordijn-
zijairbag op te blazen. De gordijn-
zijairbag drukt de buitenrand van de
hemelbekleding opzij en bedekt het
zijraam. De airbag wordt in circa 30
milliseconden opgeblazen (ongeveer
een kwart van de tijd die nodig is ommet de ogen te knipperen). Dit ge-
beurt met zoveel kracht dat letsel kan
worden veroorzaakt als de inzittende
niet correct op de stoel zit en/of de
veiligheidsgordel niet op de juiste
wijze draagt, of wanneer zich voor-
werpen bevinden in de ruimte waarin
de airbag wordt opgeblazen. Dat geldt
vooral voor kinderen. De gordijn-
zijairbag heeft na het opblazen slechts
een dikte van circa 9 cm.
Omdat airbagsensoren de vertraging
van het voertuig in de loop van de tijd
meten, zijn de snelheid van het voer-
tuig en de schade op zichzelf geen
goede indicatoren voor de noodzaak
van het wel of niet opblazen van een
airbag.
Sensoren voor frontale en
zijdelingse botsingen
Bij frontale en zijdelingse botsingen
kunnen de botsingsensoren de con-
troller van het beveiligingssysteem
voor inzittenden helpen bij het bepa-
len van de juiste reactie op de botsin-
gen.
Uitgebreid
ongelukkenresponssysteem
Bij een botsing die leidt tot het opbla-
zen van de airbags zal de controller
van het beveiligingssysteem voor in-
zittenden, als het communicatienet-
werk en de voeding intact blijven en
afhankelijk van de aard van de bot-
sing, bepalen of het uitgebreide onge-
lukkenresponssysteem de volgende
functies uitvoert:
De brandstoftoevoer naar de motor
afsluiten.
De waarschuwingsknipperlichten inschakelen zo lang de accu energie
heeft of het contact wordt afgezet.
De interieurverlichting inschakelen zolang de accu werkt of totdat de
contactsleutel wordt verwijderd.
De portieren automatisch ontgren- delen.
Om de functies van het uitgebreide
ongelukkenresponssysteem na een in-
cident te resetten, moet u de contact-
schakelaar van de stand IGN ON in de
stand IGN OFF zetten.
49
Page 82 of 380

SFEERVERLICHTING...................136
INTERIEURVERLICHTING ...............137
RUITENWISSERS EN -SPROEIERS ..........138
INTERVALSTAND ......................138
MIST-FUNCTIE ........................138
RUITENSPROEIERS ....................139
REGENSENSOR (voor bepaalde uitvoeringen/ landen) ..............................139
KOPLAMPSPROEIERS ....................140
VERSTELBARE STUURKOLOM .............140
ELEKTRISCH VERSTELBARE STUURKOLOM (voor bepaalde uitvoeringen/landen) ..........141
STUURVERWARMING (voor bepaalde uitvoeringen/landen) ......................142
VERSTELBARE PEDALEN (voor bepaalde uitvoeringen/landen) ......................143
CRUISECONTROL ........................144
INSCHAKELEN ........................144
DE GEWENSTE SNELHEID INSTELLEN .....144
UITSCHAKELEN .......................145
SNELHEID HERVATTEN .................145
INGESTELDE SNELHEID AANPASSEN ......145
ACCELEREREN OM IN TE HALEN ..........145
ADAPTIEVE CRUISECONTROL (ACC) (voor bepaalde uitvoeringen/landen) ..............146
WERKING VAN ADAPTIEVE CRUISECONTROL (ACC) .................147
76