Lancia Thesis 2004 Instructieboek (in Dutch)
Manufacturer: LANCIA, Model Year: 2004, Model line: Thesis, Model: Lancia Thesis 2004Pages: 382, PDF Size: 4.74 MB
Page 251 of 382

247
BENZINEMOTOR STARTENBELANGRIJK Het gaspedaal mag
pas worden ingetrapt nadat de
motor is gestart.
1) Zorg ervoor dat de automatische
handrem is ingeschakeld (lampje x
op het instrumentenpaneel brandt).
2) Controleer of elektrische syste-
men en verbruikers zijn uitgescha-
keld. Let vooral op systemen die veel
vermogen vragen (bijv. de achter-
ruitverwarming).
3) Zet bij uitvoeringen met hand-
geschakelde versnellingsbak de ver-
snellingspook in de vrijstand en trap
het koppelingspedaal geheel in, om
te voorkomen dat de startmotor de
versnellingsbak moet aandrijven. 4) Controleer bij uitvoeringen met
automatische versnellingsbak of de
versnellingspook in stand Pstaat en
houd het rempedaal ingetrapt.
5) Draai de contactsleutel in stand
AVV en laat de sleutel los zodra de
motor aanslaat.
6) Als de motor niet aanslaat, moet
u de sleutel terugdraaien in stand
STOP en nogmaals starten.
BELANGRIJK Als de startpoging
moeizaam verloopt, blijf dan niet
langdurig proberen de motor te star-
ten. Hierdoor zou de katalysator
kunnen beschadigen. Wendt u in dat
geval tot de Lancia-dealer. MOTOR STARTEN BIJ JTD-UIT-
VOERINGEN
1) Zorg ervoor dat de automatische
handrem is ingeschakeld (lampje x
op het instrumentenpaneel brandt).
2) Zet de versnellingspook in de
vrijstand.
3) Draai de contactsleutel in stand
MAR.
4 ) Wacht tot het lampje m
gedoofd is. Hoe warmer de motor,
hoe sneller het lampje dooft. Bij een
warme motor kan het lampje zo snel
doven dat dit niet wordt opgemerkt.
5 ) Trap het koppelingspedaal
geheel in.
6) Draai de contactsleutel in stand
AVV onmiddellijk nadat het lampje
m gedoofd is. Als u te lang wacht,
zijn de voorgloeibougies weer afge-
koeld.
Page 252 of 382

248
BELANGRIJKDe elektrische
installaties die veel stroom verbrui-
ken (airconditioning, achterruitver-
warming, enz.) schakelen tijdens het
starten tijdelijk uit.
Als de motor bij de eerste poging
niet aanslaat, moet u de sleutel
terugdraaien in stand STOPen nog-
maals starten.
Als de startpoging moeizaam ver-
loopt (bij een goed werkende Lancia
CODE), probeer dan niet langdurig
de motor te starten.
Gebruik alleen een hulpaccu als de
oorzaak een onvoldoende geladen
boordaccu is. Gebruik nooit een
acculader voor het starten van de
motor. MOTOR OPWARMEN
– Rijd rustig weg, laat de motor
niet met hoge toerentallen draaien
en trap het gaspedaal niet bruusk in.
– Verlang de eerste kilometers geen
maximale prestaties, maar wacht tot
de koelvloeistof een temperatuur
van 50-60 °C heeft bereikt. MOTOR UITZETTEN
– Laat het gaspedaal los en wacht
tot de motor met stationair toerental
draait.
– Draai de contactsleutel in stand
STOP en zet de motor uit. Bij uit-
voeringen met automatische versnel-
lingsbak moet, voordat de motor
wordt uitgezet, eerst de versnellings -
pook in stand Pworden geplaatst.
BELANGRIJK Het is beter om de
motor na een zware rit even “op
adem” te laten komen. Zet de motor
niet onmiddellijk uit, maar laat hem
even stationair draaien. Hierdoor
kan de temperatuur in de motor-
ruimte dalen.
Page 253 of 382

249
Houd er rekening mee
dat de rem- en de stuur-
bekrachtiging niet wer-
ken zolang de motor niet is aan-
geslagen, waardoor meer kracht
nodig is voor de bediening van
het rempedaal en het stuur.
Het is raadzaam, vooral
bij auto’s met turbocom-
pressor, niet krachtig te
accelereren voordat u de motor
uitzet. Gasgeven voordat u de
motor uitzet heeft geen enkel nut,
verspilt brandstof en kan de
lagers van de turbocompressor
ernstig beschadigen.
Voordat u het kofferdek-
sel opent om de accu op te
laden of een hulpaccu
aan te sluiten, moet u de instruc-
ties in de paragraaf “Accu los-
koppelen” in het hoofdstuk
“Noodgevallen” aandachtig lezen
en opvolgen. NOODSTART
Als de regeleenheid van de Lancia
CODE de via de contactsleutel
gezonden code niet herkent (sym-
bool Yop het multifunctionele dis-
play brandt met daarbij het bericht
“DEFECT IN BEVEILIGING “),
kan een noodstart worden uitge-
voerd met de code die op de CODE-
card vermeld staat.
Zie voor de juiste procedure het
hoofdstuk “Noodgevallen”. Probeer auto’s nooit te
starten door ze aan te
duwen, te slepen of van
een helling te laten rijden. Op die
wijze kan er onverbrande benzi-
ne in de katalysator terechtko-
men, waardoor deze onherstel-
baar zal beschadigen.
BELANGRIJK Als de motor even-
tueel wordt uitgezet als de auto in
beweging is, gaat als de motor weer
wordt gestart, op het multifunctio-
nele display het symbool Lancia
CODE Ybranden met daarbij het
bericht “DEFECT IN BEVEILI-
GING”. Controleer in dat geval, als
bij stilstaande auto de motor wordt
uitgezet en vervolgens weer wordt
gestart, of het lampje dooft. Is dit
niet het geval, wendt u dan tot de
Lancia-dealer.
Page 254 of 382

250
Laat kinderen nooit
alleen achter in de auto.
Neem de contactsleutel
altijd uit het contactslot als u de
auto verlaat en houdt de sleutel
bij u.
Als de auto is uitgerust
met het Keyless System en
de CID wordt in de auto
gelaten, kan de motor worden
gestart: let hier goed op omdat
anders eventueel in de auto ach-
tergelaten kinderen of kwaadwil-
lenden de motor kunnen starten.
PARKEREN
Voer voor het parkeren van de auto
de volgende handelingen uit:
– Zet de motor uit.
– Controleer of de automatische
handrem is ingeschakeld.
– Schakel de eerste versnelling in
als de auto op een helling omhoog
staat en de achteruit bij een helling
omlaag (gezien vanuit de rijrich-
ting).
– Zet bij uitvoeringen met automa-
tische versnellingsbak de versnel-
lingspook in stand P.
– Zet de voorwielen in een zodani-
ge stand dat de auto onmiddellijk
stopt als de handrem per ongeluk
wordt uitgeschakeld. Laat de contactsleutel
nooit in stand MAR staan
omdat hierdoor de accu
ontlaadt.
VEILIG RIJDEN
Tijdens het ontwerpen van de
THESIS heeft LANCIA veel aan-
dacht besteed aan de optimale vei-
ligheid voor de inzittenden.
Desalniettemin blijft het gedrag van
de bestuurder van doorslaggevende
betekenis voor de veiligheid op de
weg.
Hierna vindt u enkele eenvoudige
tips en aanbevelingen om onder
diverse omstandigheden veilig te rij-
den Hoewel u de meeste natuurlijk
al kent, is het toch de moeite waard
ze aandachtig te lezen.
Page 255 of 382

251
VOOR U WEGRIJDT– Controleer of de verlichting goed
werkt.
– Zet de stoel, het stuur en de ach-
teruitkijkspiegels in de juiste stand.
– Zet de hoofdsteunen zo, dat ze
het hoofd steunen en niet de nek.
Controleer of de slag van de pedalen
niet beperkt wordt (door matten,
enz.).
– Controleer of eventuele kinderzit-
jes (stoeltjes, wiegjes, enz.) goed
bevestigd zijn op de zitplaatsen ach-
ter.
– Stuw eventuele bagage zorgvul-
dig in de bagageruimte om te voor-
komen dat bij bruusk remmen voor-
werpen door het interieur schieten.
– Gebruik geen zware maaltijden
voor een reis. Een lichte maaltijd
draagt ertoe bij goede reflexen te
behouden. Vermijd vooral het
gebruik van alcohol. Controleer regelmatig:
– bandenspanning en conditie van
de banden;
– niveau van de motorolie;
– niveau van de koelvloeistof en de
conditie van het koelsysteem;
– niveau van de remvloeistof;
– niveau van de olie van de stuur-
bekrachtiging;
– niveau van de ruitensproeier-
vloeistof. TIJDENS DE RIT
– De eerste regel van veilig rijden is
voorzichtigheid.
– Voorzichtigheid houdt ook in, dat
u alert bent op fouten en onvoor-
zichtigheden van anderen.
– Houdt u altijd strikt aan de gel-
dende verkeersregels van elk land
waarin u rijdt en houdt u vooral aan
de maximum snelheden.
– Controleer ook altijd of naast
uzelf ook alle overige inzittenden de
veiligheidsgordel dragen en dat de
kinderen in passende zitjes worden
vervoerd. Dieren dienen bij voorkeur
in een van het interieur afgescheiden
gedeelte te worden vervoerd.
– Lange reizen moeten in optimale
conditie worden gestart.
Page 256 of 382

252
Let op de dikte van
eventuele extra vloermat-
ten: zelfs een gering defect
in het remsysteem kan tot gevolg
hebben, dat het rempedaal die-
per dan normaal moet worden
ingetrapt.
Water, ijs en strooizout
op de wegen kunnen zich
afzetten op de remschij-
ven waardoor de gewenste rem-
vertraging iets later wordt
bereikt.Rijden onder invloed
van alcohol, verdovende
middelen, of bepaalde
medicijnen is zeer gevaarlijk
voor uzelf en voor anderen.
Draag altijd veiligheids-
gordels, zowel voorin als
achterin en zorg ervoor
dat kinderen in passende zitjes
worden vervoerd. Zonder gordels
rijden vergroot het risico op ern-
stig letsel of dodelijke afloop bij
een ongeval. Let op bij de montage
van spoilers, lichtmetalen
velgen en niet standaard
wieldoppen: ze kunnen de venti-
latie van de remmen verminderen
en daarmee hun doelmatigheid
tijdens krachtig en veelvuldig
remmen; bijvoorbeeld tijdens een
steile afdaling.
Rijd niet met voorwer-
pen op de vloer voor de
bestuurdersstoel: tijdens
het remmen kunnen deze tussen
de pedalen komen waardoor het
onmogelijk is te accelereren of te
remmen
Page 257 of 382

253
– Bewaar een veilige afstand, groter
dan overdag, van de auto’s die voor
u rijden. Het is moeilijk om de snel-
heid van andere auto’s te schatten
als alleen de lichten te zien zijn.
– Gebruik het grootlicht alleen bui-
ten de stad en als u zeker weet dat u
andere weggebruikers niet hindert.
– Doof het grootlicht (indien inge-
schakeld) als u een tegenligger ziet
en passeer met dimlicht.
– Houd alle lampen schoon.
– Let buiten de stad op oversteken-
de dieren.
MET REGEN RIJDEN
Regen en natte wegen leveren
gevaar op.
Op natte wegen zijn alle manoeu-
vres moeilijker, omdat de wrijving
tussen de banden en het wegdek
aanzienlijk minder is. Het gevolg is
dat de remweg aanmerkelijk langer
is en dat de grip op het wegdek min-
der is. Enkele tips voor het rijden met
regen:
– Beperk de snelheid en bewaar een
grotere afstand van de auto’s die
voor u rijden.
– Als het erg hard regent, wordt
ook het zicht beperkt. Ontsteek in
dat geval, ook overdag, het dimlicht,
om de zichtbaarheid voor anderen te
vergroten.
– Rijd niet met hoge snelheid door
plassen en houd het stuur stevig
vast. Als u met hoge snelheid door
een plas rijdt, kunt u de controle
over de auto verliezen (“aquapla-
ning”).
– Zet de bedieningsknoppen van de
klimaatregeling op ontwasemen (zie
het hoofdstuk “Wegwijs in uw
auto”), zodat u een goed zicht
houdt.
– Controleer regelmatig de conditie
van de ruitenwisserbladen.
– Rijd niet te lang achter elkaar,
maar las pauzes in en gebruik die
om een beetje te bewegen en weer op
krachten te komen.
– Zorg voor een constante luchtver-
versing in het interieur.
– Rijd nooit van een helling af met
een afgezette motor: u kunt dan niet
op de motor afremmen en de rem-
en stuurbekrachtiging werken niet,
waardoor meer kracht nodig is voor
de bediening van het rempedaal en
het stuur.
IN HET DONKER RIJDEN
Enkele belangrijke tips voor het rij-
den in het donker.
– Rijd extra voorzichtig: rijden in
het donker vergt veel meer concen-
tratie.
– Beperk de snelheid, vooral op
onverlichte wegen.
– Stop bij de eerste tekenen van sla-
perigheid: doorrijden levert gevaar
op voor uzelf en voor anderen. Ga
pas weer rijden na voldoende rust.
Page 258 of 382

254
IN DE MIST RIJDENVermijd, indien mogelijk, het rij-
den in dichte mist. Tips bij nevel,
mist of kans op mistbanken:
– Beperk uw snelheid.
– Ontsteek, ook overdag, het dim-
licht, de mistachterlichten en de
eventuele mistlampen voor. Gebruik
niet het grootlicht.
BELANGRIJK Doof bij stukken
met goed zicht de mistachterlichten
om de weggebruikers achter u niet te
hinderen.
– Denk eraan dat mist de wegen
ook nat maakt, waardoor manoeu-
vres moeilijker uit te voeren zijn en
de remweg langer is.
– Houd ruim afstand van de auto’s
voor u.
– Voorkom zoveel mogelijk abrup-
te snelheidswisselingen. – Vermijd zoveel mogelijk het
inhalen van andere voertuigen.
– Als u plotseling moet stoppen (bij
een defect, door sterke vermindering
van het zicht, enz.), tracht dan toch
buiten de rijstrook te stoppen. Zet
vervolgens de waarschuwingsknip-
perlichten aan en, zo mogelijk, de
dimlichten. Druk in een rustig ritme
op de claxon als u een andere auto
denkt te zien. IN DE BERGEN RIJDEN
– Rem zoveel mogelijk op de motor
af en rijd in een lage versnelling
bergafwaarts. Daarmee voorkomt u
dat de remmen oververhit raken.
– Rijd nooit naar beneden met
afgezette motor of met de versnel-
lingspook in de vrijstand, en abso-
luut nooit met uitgenomen contact-
sleutel.
– Rijd met een matige snelheid, en
vermijd het “afsnijden” van boch-
ten.
– Denk eraan dat bergopwaarts
inhalen veel langzamer gaat en dat
de weg daarom langer vrij moet zijn.
Als u wordt ingehaald terwijl u berg-
opwaarts rijdt, geef de passerende
auto dan de ruimte.
Page 259 of 382

255
MET SNEEUW EN IJS
RIJDEN– Enkele tips voor het rijden met
sneeuw en ijs:
– Rijd met zeer matige snelheid.
– Monteer op besneeuwde wegen
winterbanden of sneeuwkettingen;
zie de betreffende paragrafen in dit
hoofdstuk.
– Rem bij voorkeur op de motor af
en vermijd bruusk remmen.
– Vermijd snel optrekken en plot-
seling van richting veranderen.
– In de winter kan op schijnbaar
droge wegen toch ijs liggen. Let
daarom vooral goed op de delen van
de weg die door de aanwezigheid
van bomen of rotsen weinig zon krij-
gen, waardoor ijs kan blijven liggen.
– Houd ruim afstand van de auto’s
voor u. MET ABS RIJDEN
Het ABS is een voorziening op het
remsysteem dat twee belangrijke
voordelen biedt:
1) Het voorkomt het blokkeren en
daarmee het slippen van de wielen
bij een noodstop en in omstandighe-
den waarbij de grip op het wegdek
beperkt is.
2) Het houdt de auto tijdens het
remmen bestuurbaar. Hierdoor kunt
u tijdens het remmen obstakels ont-
wijken of van richting veranderen,
mits de grip van de banden dit toe-
laat.
Het beste gebruik van ABS:
– Bij een noodstop of bij vermin-
derde grip voelt u een lichte trilling
in het rempedaal: dit is het signaal
dat het ABS werkt. Laat het pedaal
niet los, maar blijf het ingetrapt
houden zodat het remsysteem conti-
nu werkt. – Het ABS voorkomt het blokkeren
van de wielen, maar verhoogt de
grip van de banden op het wegdek
niet. Houd daarom ook met auto’s
met ABS een veilige afstand van de
auto’s die voor u rijden en beperk de
snelheid voor u een bocht inrijdt.
Het ABS dient om de bestuurbaar-
heid van de auto te verbeteren, en
niet om harder te rijden.
Page 260 of 382

256
KOSTENBESPARING EN BEPERKING VAN DE
UITSTOOT VAN SCHADELIJKE UITLAATGASSEN
Hierna volgen enkele nuttige tips,
waardoor de kosten van de auto zo
laag mogelijk blijven en de uitstoot
van schadelijke uitlaatgassen zoveel
mogelijk beperkt wordt.
ALGEMENE OPMERKINGEN
ONDERHOUD VAN DE AUTO
Doelmatig onderhoud is een beslis-
sende factor voor een lange levens-
duur, de beste prestaties en een zo
zuinig mogelijk gebruik van de auto.
Laat daarom tijdig de in het onder-
houdsschema aangegeven werk-
zaamheden uitvoeren (zie bougies,
lucht-/brandstoffilter, klepspeling,
enz.). Banden
Controleer regelmatig, ten minste
een keer per maand, de spanning
van de banden. Als de spanning te
laag is, wordt de weerstand groter en
neemt het verbruik toe. Bovendien
slijten hierdoor de banden sneller en
verslechtert de wegligging van de
auto, waardoor de veiligheid in
gevaar kan worden gebracht.
Overbodige bagage
Rijd niet met een te zwaar beladen
bagageruimte. Het gewicht van de
auto (vooral in stadsverkeer) en de
wieluitlijning hebben grote invloed
op het brandstofverbruik en de sta-
biliteit. Imperiaal/skidrager
Verwijder de imperiaal of skidra-
ger als u deze niet meer gebruikt. Ze
verminderen de aërodynamica van
de auto, waardoor het brandstofver-
bruik toeneemt. Gebruik voor het
vervoer van volumineuze voorwer-
pen bij voorkeur een aanhanger.
Stroomverbruikers
Gebruik de elektrische installaties
alleen als u ze nodig hebt. De ach-
terruitverwarming, de verstralers, de
ruitenwissers en de aanjager van het
ventilatie-/verwarmingssysteem vra-
gen veel stroom, waardoor het
brandstofverbruik toeneemt (tot aan
25% in stadsverkeer).
Airconditioning
De airconditioning gebruikt zeer
veel energie, waardoor de motor
zwaar wordt belast en het brandstof-
verbruik sterk toeneemt (met
gemiddeld 20%). Gebruik wanneer
de buitentemperatuur het toelaat bij
voorkeur de functies van het ventila-
tiesysteem.