stop start Lancia Voyager 2011 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: LANCIA, Model Year: 2011, Model line: Voyager, Model: Lancia Voyager 2011Pages: 376, PDF Size: 4.31 MB
Page 23 of 376

SYSTEEM ACTIVEREN
Volg deze stappen voor het inschake-
len van het alarmsysteem:
1. Verwijder de sleutel uit het con-
tactslot (raadpleeg "Startprocedures"
in "Starten en rijden" voor meer in-formatie).
Controleer bij voertuigen die zijn
uitgerust met Keyless Enter-N-Go,
dat het contactslot in de stand "OFF"staat.
Controleer bij voertuigen die niet
zijn uitgerust met Keyless Enter-N-
Go, dat het contactslot in de stand
"OFF" staat en dat de sleutel is ver-
wijderd uit het contactslot.
2. Sluit het voertuig af op een van de
volgende manieren:
Druk op de vergrendeltoets LOCK
van de portiervergrendeling aan de
binnenzijde terwijl de bestuurders-
en/of passagiersdeur open staat.
Druk op de vergrendeltoets LOCK
van de Passive Entry-handgreep aan
de buitenzijde, terwijl een sleutelhou-
der zich ook aan buitenzijde bevindt(raadpleeg "Keyless Enter-N-Go" in
"Uw auto" voor meer informatie).
Druk op de afstandsbediening
(RKE) de vergrendeltoets LOCK in.
3. Sluit eventueel openstaande por-
tieren.
HET SYSTEEM DEACTIVEREN
Het voertuigbeveiligingsalarm kan op
de volgende manieren worden uitge-schakeld:
Druk op de afstandsbediening
(RKE) de vergrendeltoets UN-
LOCK in.
Pak de Passive Entry Unlock- deurgreep vast (voor bepaalde
uitvoeringen/markten), raadpleeg
"Keyless Enter-N-Go" in "Wat u
moet weten voordat u de auto start"
voor meer informatie.
Draai de contactsleutel uit de stand OFF.
Als uw auto is uitgerust metKeyless Enter-N-Go, drukt u op
de toets Start/stop van de
Keyless Enter-N-Go (hiertoe dient minimaal één geldige sleu-
telhouder aanwezig te zijn in hetvoertuig).
Als uw auto niet is uitgerust met Keyless Enter-N-Go, steekt u een
geldige sleutel in de contactscha-
kelaar en draait u de sleutel in de
stand ON.
OPMERKING:
Het alarmsysteem kan niet wor- den in- of uitgeschakeld via de
slotcilinder van het bestuur-
dersportier of de kofferdeksel-
toets op de afstandsbediening.
Het beveiligingsalarmsysteem blijft in de waakfunctie als de
elektrisch bediende achterklep
wordt geopend. Als u op de kof-
ferdekseltoets drukt, wordt het
alarmsysteem niet uitgescha-
keld. Als iemand de auto bin-
nendringt via de achterklep en
een portier opent, gaat het alarmaf.
Als het alarmsysteem is geacti- veerd, kunt u de portieren niet
17
Page 52 of 376

WAARSCHUWING!
Wanneer u een airbag-waarschuwingslampje op uw in-
strumentenpaneel of het bericht
"SERVICE ACTIVE HOOD"
(ONDERHOUD ACTIEVE MO-
TORKAP) op het EVIC negeert,
kan dat betekenen dat de actieve
motorkap de voetgangersbescher-
ming niet verhoogt. Als het lampje
niet gaat branden wanneer u de
contactsleutel omdraait en blijft
branden nadat u de auto hebt ge-
start of gaat branden tijdens het
rijden, dient u contact op te ne-
men met uw erkende dealer.
Wijzigingen aan delen van het ac-
tieve motorkapsysteem kunnen
tot gevolg hebben dat het systeem
bij een aanrijding niet functio-
neert. Breng geen wijzigingen in
de onderdelen of bedrading aan.
Breng geen wijzigingen aan in de
voorbumper of de carrosserie-
structuur en monteer geen los ver-
krijgbare voorbumpers of kap-pen.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
Het is gevaarlijk zelf onderdelen
van het actieve motorkapsysteem
te repareren. Waarschuw iedereen
die aan uw auto werkt dat de auto
is uitgerust met een actief motor-kapsysteem.
Probeer geen enkel onderdeel van
het actieve motorkapsysteem te
wijzigen. De actieve motorkap
kan per ongeluk omhoog schieten
of mogelijk niet goed meer werken
als deze is gewijzigd. Breng de
auto naar een erkende dealer voor
reparaties aan de motorkap.
Bestuurders moeten zich bewust
zijn van voetgangers. Let altijd op
voetgangers, dieren, andere voer-
tuigen en obstakels. U bent ver-
antwoordelijk voor de veiligheid
en dient uw aandacht voortdu-
rend bij de omgeving te houden.
Anders bestaat er een risico op
ernstig of dodelijk letsel. GEAVANCEERD AUTOGOR-
DELWAARSCHUWINGS-
SYSTEEM (BeltAlert®)
BeltAlert® is een voorziening die de
bestuurder en voorpassagier (voor be-
paalde uitvoeringen/markten met
BeltAlert® voor de voorpassagier) er-
aan herinnert de veiligheidsgordel
vast te gespen. Deze voorziening is
altijd actief wanneer het contact is
ingeschakeld. Als de autogordel van
de bestuurder of voorpassagier niet is
vastgegespt, gaat het waarschuwings-
lampje voor de veiligheidsgordels
branden totdat beide gordels vóór zijnvastgegespt.
De BeltAlert® waarschuwingscyclus
begint wanneer de auto een snelheid
van meer dan 8 km/u bereikt: het
waarschuwingslampje voor de veilig-
heidsgordels knippert en er klinkt een
intermitterend geluidssignaal. Wan-
neer de cyclus gestart is, wordt deze
volledig afgewerkt of gestop wanneer
de desbetreffende veiligheidsgordels
zijn vastgegespt. Nadat de cyclus is
voltooid, blijft het waarschuwings-
lampje voor de veiligheidsgordels
branden totdat de desbetreffende vei-
46
Page 185 of 376

7. Controlelampje
antiblokkeersysteem (ABS)Dit lampje controleert hetantiblokkeersysteem
(ABS). Het lampje gaat
branden wanneer u de con-
tactschakelaar in de stand ON/RUN
zet en kan daarna nog vier seconden
blijven branden.
Als het ABS-lampje tijdens het rijden
aan blijft of gaat branden, wijst dit
erop dat het ABS-gedeelte van het
remsysteem niet functioneert en dat
onderhoud noodzakelijk is. Het ge-
wone remsysteem zal echter normaal
functioneren, zolang het remwaar-
schuwingslampje niet brandt.
Wanneer het ABS-lampje brandt,
moet u het remsysteem zo spoedig
mogelijk laten controleren om weer
voordeel te hebben van de antiblok-
keerremmen. Wanneer het ABS-
lampje niet gaat branden bij het in-
schakelen van het contact, moet het
lampje worden gecontroleerd bij een
erkende dealer. 8. Bandenspanningslampje (voor
bepaalde uitvoeringen/markten)
Alle banden, ook de reser-
veband (indien aanwezig)
moeten elke maand worden
gecontroleerd wanneer ze
koud zijn en opgepompt tot de ban-
denspanning die door de fabrikant
wordt aanbevolen op de bandenspan-
ningensticker. (Als uw voertuig ban-
den heeft met een andere maat dan
wordt aangegeven op de bandenspan-
ningensticker, moet u de juiste ban-
denspanning voor die banden bepa-len.)
Als extra veiligheidsvoorziening is uw
auto uitgerust met een bandenspan-
ningscontrolesysteem (TPMS), dat er-
voor zorgt dat het verklikkerlampje
voor een te lage bandenspanning gaat
branden wanneer de spanning in een
of meer banden duidelijk te laag is.
Als het verklikkerlampje voor een te
lage bandenspanning gaat branden,
moet u dus zo snel mogelijk stoppen
en uw banden controleren en deze tot
de juiste bandenspanning oppompen.
Als u met een ruim onvoldoende op-
gepompte band rijdt, raakt de band oververhit en kan een klapband op-
treden. Een te lage bandenspanning
verhoogt ook het brandstofverbruik,
vermindert de levensduur van de
band en kan het rij- en remgedrag van
de auto nadelig beïnvloeden.
Het bandenspanningscontrolesys-
teem is geen vervanging voor een juist
onderhoud van uw banden. Het is de
verantwoordelijkheid van de bestuur-
der om de juiste bandenspanning te
handhaven, zelfs wanneer de banden-
spanning nog niet laag genoeg is om
de bandenspanningsverklikker te ac-
tiveren.
Uw voertuig is ook uitgerust met een
indicatielampje voor TPMS-storingen
dat aangeeft wanneer het systeem niet
goed werkt. Het indicatielampje voor
TPMS-storingen werkt in combinatie
met het bandenspanningsverklikker-
lampje. Als het systeem een storing
bemerkt, knippert het verklikker-
lampje ongeveer één minuut lang en
blijft daarna aanhoudend verlicht.
Zolang er sprake van een defect blijft,
vindt deze reeks handelingen plaats
telkens als het voertuig daarna wordt
gestart. Als het foutmeldingslampje
179
Page 201 of 376

"Vehicle Info" (informatie over de
auto) verschijnt in het EVIC en druk
dan op de SELECT toets. Druk op de
toetsen OMHOOG en OMLAAG om
door de onderstaande opties te blade-
ren:
Temperatuur koelvloeistof
Toont de daadwerkelijke temperatuur
van de koelvloeistof.
Oliedruk
Toont de daadwerkelijke druk van deolie.
Bedrijfsuren motor
Geeft het aantal uren weer dat de
motor in bedrijf is geweest. BERICHTEN
Druk kort op de toets OMHOOG of
OMLAAG totdat de melding "Messa-
ges: XX" (Berichten: XX) wordt ge-
markeerd in het EVIC. Als er meer
dan één bericht is, kunt u door op de
toets SELECT te drukken een opge-
slagen waarschuwingsbericht weerge-
ven. Druk op de toets OMHOOG en
OMLAAG als er meer dan één bericht
is om de overige opgeslagen berichtenweer te geven. Als er geen berichten
zijn, gebeurt er niets als u op de toets
SELECT drukt.
UNITS (eenheden)
Druk op de toets OMHOOG of OM-
LAAG totdat de melding "Units"
(maateenheden) in het EVIC ver-
schijnt en druk dan de toets SELEC-
TEREN. De te gebruiken maateenhe-
den voor het EVIC, de kilometerteller
en het navigatiesysteem (voor be-
paalde uitvoeringen/markten) kun-
nen worden gewijzigd van metrisch
naar US (Amerikaans) en omgekeerd.
Om een selectie te maken bladert u op
of neer totdat de gewenste instelling
gemarkeerd is, vervolgens drukt u
kort op SELECTEREN totdat naast
de instelling een vinkje verschijnt
welke aangeeft dat de instelling gese-
lecteerd is.
WEERGAVE KEYLESS
ENTER-N-GO (voor
bepaalde uitvoeringen/markten)
Wanneer op de knop ENGINE
START/STOP (Motor Aan/Uit) wordt
gedrukt om de stand van de contact-schakelaar te wijzigen, wordt rechts-
onder in het EVIC, rechts van de ki-
lometerstand, de huidige status van
het contact getoond.
Raadpleeg voor meer informatie:
"Keyless Enter-N-Go" onder "Starten
en rijden".
KOMPAS-/
TEMPERATUURWEERGAVEDe kompasuitlezingen geven aan in
welke richting de auto wijst. Het
EVIC geeft een van de acht mogelijke
kompasstanden en de buitentempera-
tuur weer. OPMERKING:
Bij het starten geeft het systeem de
laatst bekende buitentemperatuur
weer. Het systeem heeft mogelijk
meerdere minuten rijtijd nodig
voordat de werkelijke buitentem-
peratuur weergegeven wordt. De
temperatuur van de motor kan van
invloed zijn op de weergave van de
buitentemperatuur, daarom wordt
de weergegeven temperatuur niet
geüpdate wanneer het voertuig stilstaat.
195
Page 219 of 376

wordt het huidige kanaal of de hui-
dige kanaalknop kortstondig verlicht.
3. Licht – De verlichting van de af-
standsbediening in- of uitschakelen.
De verlichting van de afstandsbedie-
ning gaat na vijf seconden automa-
tisch uit.
4. Keuzeschakelaar kanaal/scherm -
geeft aan welk kanaal wordt geregeld
met de afstandsbediening. Als de keu-
zeschakelaar op kanaal 1 staat, regelt
de afstandsbediening de functies van
kanaal 1 van de hoofdtelefoon (rech-
terkant van het scherm). Als de keu-
zeschakelaar op kanaal 2 staat, regelt
de afstandsbediening de functies van
kanaal 2 van de hoofdtelefoon (lin-
kerkant van het scherm). 5.►► – In radiomodus: druk hierop
om de volgende zender te zoeken. In
diskmodi: druk hierop en houd de
toets ingedrukt om snel vooruit te
spoelen door het huidige audionum-
mer of videohoofdstuk. In menumodi:
gebruik deze toets voor menunaviga-tie. 6. ▼ / Prev – In radiomodus: druk
hierop om de vorige zender te selecte- ren. In diskmodi: druk hierop om te-
rug te gaan naar het begin van het
huidige of vorige audionummer of vi-
deohoofdstuk. In menumodi: gebruik
deze toets voor menunavigatie.
7. MENU – Druk hierop om terug te
keren naar het hoofdmenu van de
dvd-disk, om een audio- of videosa-
tellietzender uit de lijst zenders te kie-
zen of de afspeelfuncties (SCAN/
RANDOM (scannen of willekeurig
afspelen) van een cd) te kiezen. 8.
► / || (Afspelen/Pauzeren) – af-
spelen van disk starten/hervatten of
pauzeren. 9. ■(Stop) – Stoppen met afspelen
van de disk
10. PROG Up/Down – Bij het luiste-
ren naar de radio wordt de volgende
of vorige voorkeurzender op de radio
geselecteerd als u op PROG Up resp.
PROG Down drukt. Bij het beluiste-
ren van gecomprimeerde audio op een
gegevensdisk kiest u met PROG Up de
volgende map en met PROG Down de
vorige map. Bij het beluisteren van
een cd op een radio met cd-wisselaar, kiest u met PROG Up de volgende cd
en met PROG Down de vorige cd.
11. MUTE – Druk hierop om het ge-
luid van het geselecteerde kanaal naar
de hoofdtelefoon te dempen.
12. SLOW – Druk hierop om een dvd
langzaam af te spelen. Druk op afspe-
len (
►) om het afspelen met de nor-
male snelheid te hervatten.
13. STATUS – Druk hierop om de
huidige status te tonen.
14. MODE – Druk hierop om de mo-
dus van het geselecteerde kanaal te
veranderen. Zie het hoofdstuk "Mo-
duskeuze" van deze handleiding voor
meer informatie over het wijzigen vanmodi.
15. SETUP – Druk terwijl een video-
modus actief is op de toets SETUP om
toegang te krijgen tot de schermin-
stellingen te gaan (zie hoofdstuk over
de scherminstellingen) en vervolgens
het menu voor dvd-instellingen te
openen door op de menutoets op de
radio te drukken. Wanneer een disk in
de dvd-speler (voor bepaalde
uitvoeringen/markten) zit, de modus
VES™ is gekozen en de disk is ge-
213
Page 245 of 376

Gemengde ventilatieEr stroomt lucht naar binnen via
de dakventilatieroosters en de
vloerroosters.
OPMERKING:
Bij veel temperatuurinstellingen is
de tweeledige ventilatiestand be-
doeld om koelere lucht toe te voe-
ren via de dakventilatieroosters en
warmere lucht via de vloerroos-ters. Vloermodus Er stroomt lucht naar binnen
via de roosters in de vloer.
RIJDEN IN DE ZOMER
Het motorkoelsysteem in auto's met
airconditioning moet worden be-
schermd met een antivriesmiddel van
uitstekende kwaliteit om een goede
bescherming te bieden tegen roestvor-
ming en oververhitting van de motor.
Een oplossing van 50% ethyleenlycol
(antivries) en 50% water wordt aan-
bevolen. Raadpleeg "Onderhouds-
procedures" in het onderhoudsboekje
van uw auto voor het kiezen van de
juiste koelvloeistof. RIJDEN IN DE WINTER
Voor de best mogelijke verwarming en
ontwaseming moet u zorgen dat het
koelsysteem van de motor naar beho-
ren werkt en de juiste hoeveelheid,
soort en concentratie koelvloeistof
wordt gebruikt. Raadpleeg "Onder-
houdsprocedures" in het onderhouds-
boekje van uw auto voor het kiezen
van de juiste koelvloeistof. Het ge-
bruik van de circulatiefunctie tijdens
de wintermaanden is af te raden,
daardoor kunnen de ruiten gemakke-
lijk beslaan.
STALLING
Voordat u de auto stalt, of minstens
twee weken lang niet gebruikt (bijv.
bij vakantie), laat u het aircosysteem
bij stationair toerental ca. vijf minu-
ten lang draaien in de buitenlucht bij
een hoge aanjagersnelheid. Zo krijgt
het systeem voldoende smering en is
de kans op schade aan de aircocom-
pressor miniem wanneer u het sys-
teem weer start.
RUITONTWASEMING
Bij zacht maar regenachtig of vochtig
weer kunnen de autoruiten aan de
binnenzijde gemakkelijk beslaan. Om
de autoruiten schoon te maken, kiest
u de stand Ontwaseming of Gemengd
en verhoogt de snelheid van de aanja-
ger voorin. Gebruik de recirculatie-
stand niet langdurig zonder ingescha-
kelde airconditioning, omdat dan de
ruiten kunnen beslaan.
LUCHTINLAAT
Zorg dat de luchtinlaat, pal voor de
voorruit, niet wordt verstopt door
achtergebleven bladeren e.d. Wan-
neer bladeren achterblijven in de
luchtinlaat wordt de luchtstroming
belemmerd; wanneer ze in de lucht-
kamer terechtkomen, kunnen de wa-
terafvoeren verstopt raken. Zorg in de
wintermaanden dat de luchtinlaat
niet wordt afgedekt door ijs of sneeuw.
239
Page 252 of 376

KEYLESS ENTER-N-GO
(voor bepaaldeuitvoeringen/markten)Met deze functie
kan de bestuurder
de contactschake-
laar met een druk
op de knop bedie-
nen, mits de EN-
GINE START/
STOP-knop (motorstart/-stopknop)
is aangebracht en de afstandsbedie-
ning (RKE) zich in het passagiers-
compartiment bevindt.
ENGINE START/STOP-knop
aanbrengen en verwijderen
Knop aanbrengen
1. Neem de sleutelhouder uit de con-
tactschakelaar.
2. Steek de ENGINE START/STOP-
knop in de contactschakelaar met de
letters naar boven en leesbaar.
3. Druk stevig midden op de knop
zodat deze goed op de plaats zit. Knop verwijderen
1. De ENGINE START/STOP-knop
kan uit de contactschakelaar worden
verwijderd voor gebruik van de sleu-
telhouder.
2. Steek het metalen gedeelte van de
noodsleutel onder de verchroomde
ring in de stand 6 uur en wrik de knop
voorzichtig los. OPMERKING:
De ENGINE START/STOP-knop
mag alleen worden verwijderd of
aangebracht wanneer de contact-
schakelaar in de stand LOCK staat
(stand OFF bij Keyless Enter-N-Go).
NORMAAL STARTEN — BENZINEMOTOR
Met de knop ENGINE
START/STOP (Motor Aan/Uit) OPMERKING:
Bij normaal starten van een koude
of warme motor hoeft u het gaspe-
daal niet in te trappen.
Om de motor te starten, moet de ver-
snellingspook in de stand PARK ofNEUTRAL staan. Houd het rempe-
daal ingetrapt terwijl u één keer op de
ENGINE START/STOP-knop drukt.
Het systeem neemt het dan over en
probeert de auto te starten. Als de
auto niet start, slaat de startmotor
automatisch na 10 seconden af. Als u
de startpogingen wilt onderbreken
voordat de motor aanslaat, drukt u
nogmaals op de knop.
Motor uitschakelen met de knop
ENGINE START/STOP (Motoraan/uit)
1. Zet de versnellingspook in de
stand PARK, druk op de ENGINE
START/STOP-knop en laat deze
daarna los.
2. De contactschakelaar keert terug
naar de stand OFF.
3. Als de versnellingspook niet in de
stand PARK staat, moet de knop EN-
GINE START/STOP twee seconden
lang worden ingedrukt en moet de
rijsnelheid meer dan 8 km/u bedra-
gen voordat de motor afslaat. De con-
tactschakelaar blijft in de stand ACC,
totdat de versnellingspook in de stand
PARK staat en de knop twee keer246
Page 253 of 376

wordt ingedrukt naar de stand OFF.
Als de versnellingspook niet in de
stand PARK staat en de knop EN-
GINE START/STOP één keer wordt
ingedrukt, verschijnt op het scherm
van het EVIC (voor bepaalde
uitvoeringen/markten) het bericht
“Vehicle Not In Park” (Auto niet in
parkeerstand) en blijft de motor
draaien. Verlaat een auto nooit als
deze niet in de stand PARK staat,
omdat de auto dan kan wegrollen. OPMERKING:
Wanneer de contactschakelaar in
de stand ACC of RUN (motor draait
niet) blijft staan en de versnel-
lingspook in de stand PARK staat,
wordt het systeem, nadat het
30 minuten niet actief is geweest,
automatisch uitgeschakeld en
wordt de contactschakelaar in de
stand OFF gezet.
Functies van de Keyless
Enter-N-Go – rempedaal niet
ingedrukt (in de stand PARK ofNEUTRAL)
De werking van de Enter-N-Go-
functie is gelijk aan die van de con-
tactschakelaar. Er zijn vier standen:OFF, ACC, RUN en START. Om de
contactschakelaar in een andere stand
te zetten zonder de auto te starten en
om de accessoires te kunnen gebrui-
ken, volgt u de onderstaande stappen.
Starten met de contactschakelaar
in de stand OFF:
Druk één keer op de ENGINE START/STOP-knop om de con-
tactschakelaar in de stand ACC te
zetten (op het EVIC verschijnt de
melding "IGNITION MODE AC-
CESSORY" (contactschakelaar ac-
cessoires)),
Druk nogmaals op de ENGINE START/STOP-knop om de con-
tactschakelaar in de stand RUN te
zetten (op het EVIC verschijnt de
melding "IGNITION MODE RUN"
(contactschakelaar aan)),
Druk voor de derde keer op de EN- GINE START/STOP-knop om de
contactschakelaar weer in de stand
OFF te zetten (op het EVIC ver-
schijnt de melding "IGNITION
MODE OFF" (contactschakelaaruit)). EXTREEM KOUD WEER
(TEMPERATUUR LAGERDAN
29°C)
Om te zorgen voor betrouwbaar star-
ten bij deze temperaturen wordt het
gebruik van een van buitenaf gevoede
elektrische blokverwarmer (te ver-
krijgen bij uw erkende dealer) aanbe-volen.
ALS DE MOTOR NIET
START
WAARSCHUWING!
Giet nooit brandstof of een andere ontvlambare vloeistof in de lucht-
inlaat van het gasklephuis om de
auto te starten. Hierdoor kunnen
steekvlammen ontstaan die ern-
stig letsel kunnen veroorzaken.
(Vervolgd)
247
Page 254 of 376

WAARSCHUWING!(Vervolgd)
Probeer niet de auto te starten
door middel van aanduwen of sle-
pen. Auto’s met een automatische
versnellingsbak kunnen niet op
die manier worden gestart. Onver-
brande brandstof kan de kataly-
sator binnendringen, na het star-
ten ontbranden en zo de
katalysator en de auto beschadi-
gen. Wanneer de auto een lege
accu heeft, kunt u startkabels ge-
bruiken en starten met een hul-
paccu of de accu van een andere
auto. Deze startmethode kan ge-
vaarlijk zijn bij ondeskundig ge-
bruik. Raadpleeg voor meer infor-
matie "Starten met startkabels"
in "Wat te doen in geval vannood".
'Verzopen' motor starten (met de
ENGINE STAR T/STOP-knop)
Als de motor niet start nadat u de
procedures voor "normaal starten" of
"extreme koude" hebt gevolgd, kan
het zijn dat de motor 'verzopen' is.
Om de overtollige brandstof af te voe-
ren, houdt u het rempedaal ingetrapt, houdt u het gaspedaal helemaal inge-
trapt, en drukt u vervolgens één keer
op de ENGINE START/STOP-knop
en laat deze weer los. De startmotor
wordt automatisch ingeschakeld,
draait gedurende 10 seconden, en
wordt dan uitgeschakeld. Als dit ge-
beurt, laat dan het gas- en rempedaal
los, wacht gedurende 10 tot 15 secon-
den, en herhaal dan de procedure
"Normaal starten".
'Verzopen' motor starten (met
houder met ingebouwde sleutel)
Als de motor niet start nadat u de
procedures voor "Normaal starten" of
"Extreme koude" hebt gevolgd, kan
het zijn dat de motor 'verzopen' is.
Om de overtollige brandstof af te voe-
ren, houdt u het gaspedaal helemaal
ingedrukt op de vloer. Daarna draait
u de contactschakelaar in de stand
"START" en laat u deze los zodra de
startmotor aanslaat. De startmotor
slaat automatisch binnen 10 seconden
af. Als dit gebeurt, laat dan het gaspe-
daal los, draai de contactschakelaar
in de vergrendelstand (LOCK), wacht
10 tot 15 seconden en herhaal dan de
procedure "Normaal starten".
LET OP!
Om schade aan de startmotor te
voorkomen, wacht u 10 tot 15 se-
conden voordat u het nogmaals pro-beert.
NA HET STARTEN
Het stationaire toerental wordt auto-
matisch geregeld en loopt terug naar-
mate de motor warmer wordt.
NORMAAL STARTEN — DIESELMOTOR
1. Draai de contactschakelaar in de
stand ON.
2. Kijk naar het controlelampje
"Wachten met starten" in de instru-
mentengroep. Raadpleeg voor meer
informatie “Instrumentgroep” onder
“De functies op uw dashboard”. Dit
zal twee tot tien seconden branden,
afhankelijk van de motortempera-
tuur. Wanneer het controlelampje
"Wachten met starten" uitgaat, is de
motor gereed om te worden gestart.
3. DRUK NIET op het gaspedaal.
Draai de contactschakelaar in de
stand "START" en laat los zodra de
motor aanslaat.
248
Page 255 of 376

LET OP!
Om schade aan de startmotor te
voorkomen, mag u deze NIET lan-
ger dan 15 seconden per keer laten
draaien. Wacht 10 tot 15 seconden
voor u het opnieuw probeert.
4. Laat de motor na aanslaan nog ca.
30 seconden stationair draaien voor-
dat u gaat rijden. De olie kan zo door
het motorblok circuleren en de turbo-
lader smeren. Aandachtspunten voor starten en
rijden — dieselmotoren
WAARSCHUWING!
Giet NOOIT brandstof of een andere
ontvlambare vloeistof in de luchtin-
laat van de motor om de auto te
starten. Hierdoor kunnen steek-
vlammen ontstaan die ernstig letsel
kunnen veroorzaken.
Een koude motor kan beschadigd raken als u deze tijdens het rijden of
stationair met hoge toerentallen
laat draaien.
Voordat u een turbodieselmotor
uitzet, moet u de motor altijd
naar normaal toerental laten te-
rugkeren en enkele seconden
stationair laten draaien. U waarborgt zo een degelijke sme-
ring van de turbocompressor.
Dit is vooral van belang na een
periode van rijden onder zwareomstandigheden.
Turbolader afkoelen OPMERKING:
Door de motor stationair te laten
lopen na een lange rit krijgt de
turbine-unit de kans om af te koe-
len tot een normale bedrijfstempe-
ratuur.
Hanteer het volgende schema om te
bepalen hoeveel stationaire draaitijd
nodig is om de turbolader voldoende
te koelen voordat u de motor afzet,
afhankelijk van de rijwijze en de be-
lading van de auto.
Afkoelschema turbolader
Rijden Omstandigheden Lading Turbocompressor Tempera-
tuurTijd stationair (in minuten)
Voor uitschakelen
Stop & Go Leeg Koud Minder dan 1
Stop & Go Gemiddeld Warm 1 Snelwegen Gemiddeld Warm 2
Stadsverkeer Max. belasting Warm 3 Snelwegen Max. belasting Warm 4Hellingen Max. belasting Heet 5
249