Lancia Ypsilon 2014 Instructieboek (in Dutch)
Manufacturer: LANCIA, Model Year: 2014, Model line: Ypsilon, Model: Lancia Ypsilon 2014Pages: 307, PDF Size: 13.3 MB
Page 121 of 307

TANKEN VOOR VERSIES MET "SMART
FUEL" SYSTEEM
Het "Smart Fuel" systeem is een apparaat dat aan
de rand van de vulopening is ingebouwd en dat
zich automatisch opent en sluit tijdens het tanken.
Het "Smart Fuel" systeem is uitgerust met een
blokkeersysteem dat het tanken van het verkeerde
type brandstof verhindert.
De werkwijze voor het tanken is geïllustreerd op
het plaatje B fig. 88, dat aan de binnenkant van
de brandstofklep is aangebracht. Op het plaatje is
ook het type brandstof aangegeven (LOODVRIJE
BRANDSTOF=benzine, DIESEL=dieselolie).
Ga als volgt te werk om te tanken:
❒trek aan de tankklep A fig. 88 om hem te
openen;
❒steek het vulpistool in de vulopening en tank;
❒wacht na het tanken minstens 10 seconden
alvorens het vulpistool te verwijderen zodat de
brandstof in de tank kan vloeien;
❒neem het vulpistool uit de vulopening en sluit de
klep A.
De klep A fig. 88 is voorzien van een stofkap C die
bij gesloten klep de rand van de vulopening
beschermt tegen de afzetting van vuil en stof.
fig. 88
L0F0085
117WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 122 of 307

Tanken in noodgeval (alleen voor versies met
"Smart Fuel" systeem)
Ga voor het tanken als volgt te werk als er geen
brandstof in de tank meer is of als het
brandstofcircuit volledig leeg is:❒open de achterklep en neem de adapter B uit de
gereedschapshouder (versies met
ruimtebesparend reservewiel - voor bepaalde
versies/markten) fig. 89 of uit de Fix&Go
Automatic kit (versies met Fix&Go Automatic)
fig. 90;
❒trek aan de tankklep A om hem te openen;
❒steek de adapter B in de vulopening zoals
aangegeven in fig. 91 en tank;
❒verwijder de adapter na het tanken en sluit de
klep;
❒doe de adapter terug in de doos en zet hem
terug in de achterklep.
fig. 89
L0F0242
fig. 90
L0F0241
fig. 91
L0F0086
118WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 123 of 307

BELANGRIJKE INFORMATIE VOOR VERSIES
MET "Smart Fuel" SYSTEEM
BELANGRIJK
Monteer geen voorwerp/dop op de
rand van de vulopening die niet
geschikt is voor het voertuig. Het gebruik
van voorwerpen/doppen van het verkeerde
type kan de druk in de tank doen toenemen,
waardoor gevaarlijke situaties kunnen
ontstaan.
BELANGRIJK
Breng geen open vuur of brandende
sigaretten in de buurt van de
vulopening van de tank: brandgevaar. Kom
niet te dicht met het gezicht bij de
vulopening, om geen schadelijke dampen in
te ademen.
BELANGRIJK Houd de waterstraal van een
hogedrukreiniger op minstens 20 cm afstand van
de brandstofvulopening.
MILIEUBESCHERMINGBenzinemotoren hebben de volgende
emissiereductiesystemen: katalysator, lambda
sensoren en brandstofverdampingsregelsysteem
Laat de motor nooit, ook niet bij tests, met
uitgenomen bougies draaien.
Dieselmotoren hebben de volgende
emissiereductiesystemen: oxidatiekatalysator,
katalysator, uitlaatgasrecirculatie (EGR) en
dieselroetfilter (DPF).
DIESELROETFILTER (DPF)
(voor bepaalde versies/markten)
Dit is een mechanisch filter in het uitlaatsysteem
dat roetdeeltjes in het uitlaatgas van
dieselmotoren opvangt.
Er is een dieselroetfilter nodig die bijna alle
deeltjes opvangt, overeenkomstig de huidige en
toekomstige wetgeving.
Tijdens normale rijomstandigheden registreert de
elektronische motorregeleenheid een reeks
gegevens (bijv. reistijd, type route, temperaturen,
etc.) en berekent het de hoeveelheid roetdeeltjes
die door het filter worden opgevangen.
Doordat het filter de roetdeeltjes opvangt, moet
het regelmatig worden geregenereerd (gereinigd)
om de roetdeeltjes te kunnen verbranden.
119WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 124 of 307

De regeneratie wordt automatisch geregeld door
de elektronische motorregeleenheid naargelang de
conditie van het roetfilter en de
gebruiksomstandigheden van de auto.
Tijdens de regeneratie van het roetfilter kunnen
het toerental bij stationair draaiende motor, de
rookvorming aan de uitlaat en de
uitlaatgastemperatuur iets verhoogd zijn.
Dit is normaal en heeft geen negatieve invloed op
de normale rijeigenschappen van het voertuig
en op het milieu. Als de betreffende melding wordt
weergegeven, zie hoofdstuk "Lampjes en
meldingen".
BELANGRIJK
Onder normale
gebruiksomstandigheden worden de
katalysator en het dieselroetfilter (DPF) erg
warm. Parkeer het voertuig dus niet op
licht ontvlambaar materiaal (gras, droge
bladeren, dennennaalden enz.).
120WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 125 of 307

VEILIGHEID
VEILIGHEIDSGORDELSGEBRUIK VAN DE VEILIGHEIDSGORDELS
De veiligheidsgordel moet omgelegd worden
terwijl men goed rechtop, met de rug tegen de
rugleuning zit.
Pak, om de gordel om te leggen, de gesp A fig. 92
en steek deze in de sluiting B, totdat de klik van
het vergrendelen wordt gehoord. Als tijdens het
uittrekken de gordel blijft blokkeren, laat hem dan
een stukje teruglopen en trek hem vervolgens
langzaam uit.Druk, om de gordel los te maken, op de knop C.
Begeleid de gordel tijdens het teruglopen met
de hand, zodat hij niet draait. Via de
oprolautomaat past de gordel zich automatisch
aan het lichaam van de passagier aan, waarbij
voldoende bewegingsvrijheid wordt gelaten.
BELANGRIJK
Druk tijdens het rijden nooit op de
knop C fig. 92.
De oprolautomaat kan blokkeren als de auto op
een steile helling staat: dit is volkomen normaal.
Bovendien blokkeert de oprolautomaat als de
gordel snel word uitgetrokken of bij hard remmen,
botsingen en bij bochten die op hoge snelheid
worden genomen.
fig. 92
L0F0059
121WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEIDSTARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 126 of 307

De achterbank is voorzien van
driepuntsveiligheidsgordels met rolautomaat. Leg
de achterste veiligheidsgordels om zoals getoond
in fig. 93 (versies met 4 zitplaatsen) of (versies
met 5 zitplaatsen) fig. 94.
BELANGRIJK
Onthoud dat achterpassagiers die
geen gordel dragen, tijdens een
heftige botsing ook gevaar opleveren voor de
inzittenden voorin.
BELANGRIJK Als de achterbankleuning na het
neerklappen weer in de normale stand wordt
geplaatst, controleer dan of de veiligheidsgordels
zodanig geplaatst zijn dat ze klaar voor gebruik
zijn.
fig. 93
L0F0060
fig. 94
L0F0261
122WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEIDSTARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 127 of 307

BELANGRIJK
De veiligheidsgordel midden achterin
is van een servicegesp voorzienfig. 95.
Gebruik de veiligheidsgordel niet zonder
vastgemaakte servicegesp. In dat geval is
bestaat er bij een ongeval een hoog risico op
letsel of dood. Controleer altijd, alvorens
de riem te gebruiken, of de servicegesp
correct bevestigd is.
S.B.R. SYSTEEM (Seat Belt Reminder)Dit systeem bestaat uit een apparaat dat, samen
met het
waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel en een geluidssignaal, de
bestuurder en de passagier op de voorstoel
waarschuwt als hun veiligheidsgordels niet zijn
omgelegd.
Er is ook een waarschuwing boven de
binnenspiegel fig. 96 (versies met 4 zitplaatsen),
of fig. 97 (versies met 5 zitplaatsen) die de
passagiers op de voorstoelen en achterbank eraan
herinnert, met een visuele en geluidsindicatie,
dat hun veiligheidsgordels niet zijn omgelegd.
Raadpleeg het Lancia Servicenetwerk om het
geluidssignaal van het SBR-systeem (voor
bepaalde versies/markten) permanent te laten
uitschakelen. Het SBR-systeem kan alleen via het
Setup menu van het display opnieuw worden
ingeschakeld (zie de paragraaf “Kennismaking
met de auto”).
De lampjes kunnen rood of groen en werken als
volgt:
ersies met 4 zitplaatsen
❒1 = linker voorstoel (toestand bestuurder voor
versies met stuur links);
❒2 = links op de achterbank (passagier);
❒3 = rechts op de achterbank (passagier);
❒4 = rechter voorstoel (toestand passagier voor
versies met stuur links).
fig. 95
L0F0260
123WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEIDSTARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
V
Page 128 of 307

fig. 96 - versies met 4 zitplaatsen
L0F0225
fig. 97 - versies met 5 zitplaatsen
L0F0267
124WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEIDSTARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 129 of 307

❒2 = links op de achterbank (passagier);
❒3 = middelste zitplaats achterbank (passagier);
❒4 = rechts op de achterbank (passagier);
❒5 = rechter voorstoel (toestand passagier voor
versies met stuur links).
Voorstoelen (waarschuwingslampje nr. 1 =
bestuurder en nr. 4 = passagier - versies met 4
zitplaatsen of nr. 5 = passagier - versies met
5 zitplaatsen)
Bestuurder
Als de bestuurder de enige inzittende is en de
veiligheidsgordel is niet omgelegd, dan klinkt bij
het overschrijden van 20 km/h of wanneer langer
dan 5 seconden met een snelheid van 10 à 20
km/h wordt gereden een 6 seconden durend
geluidssignaal (voorstoelen) gevolgd door een
extra biepsignaal van 90 seconden. Het lampje
knippert.
De lampjes blijven continu branden aan het einde
van de cyclus tot de motor is afgezet. Het
geluidssignaal houdt meteen op wanneer de
bestuurder zijn gordel omlegt en het lampje wordt
groen.
De waarschuwingscyclus (akoestisch en visueel)
wordt herhaald zoals voorheen beschreven en het
rode lampje gaat knipperen als de
veiligheidsgordel tijdens het rijden wordt
losgemaakt.Passagier
Een gelijkaardig mechanisme is van toepassing
voor de passagier voorin, met het verschil dat het
lampje groen wordt en dat het geluidssignaal
wordt afgebroken wanneer de passagier uit de
auto stapt.
Als op beide voorstoelen de veiligheidsgordel
tijdens het rijden worden losgemaakt, heeft het
geluidssignaal betrekking op de laatste handeling
en werken beide lampjes onafhankelijk voor
elke stoel.
Achterbank (lampjes nr. 2 en nr. 3 - versies
met 4 zitplaatsen of lampjes nr. 2, nr. 3 en nr.
4 - versies met 5 zitplaatsen)
De waarschuwingscyclus treedt voor de
achterbank alleen in werking als een
veiligheidsgordel wordt losgemaakt (rood
knipperend lampje). In deze omstandigheid kleurt
het lampje dat aangeeft dat de veiligheidsgordel
is losgemaakt rood en gaat het lampje 30
seconden knipperen. Er wordt ook een
geluidssignaal voortgebracht.
Voor elke veiligheidsgordel die wordt losgemaakt
wordt een apart visueel signaal (rood knipperend
lampje) ingeschakeld. Het lampje wordt groen
als de betreffende veiligheidsgordel terug wordt
omgelegd.
Ongeveer 30 seconden na het laatste signaal gaan
de lampjes voor de achterbank uit, ongeacht of
de gordel is omgelegd of niet.
125WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEIDSTARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
❒1 = linker voorstoel (toestand bestuurder voor
versies met stuur links); ersies met 5 zitplaatsen V
Page 130 of 307

BELANGRIJK Wanneer de contactsleutel naar
MAR wordt gedraaid en de veiligheidsgordels
voor- en achterin al zijn omgelegd, gaan alle
groene lampjes 30 seconden continu branden.
BELANGRIJK Wanneer de contactsleutel naar
MAR wordt gedraaid, gaan alle groene lampjes
voor "gordels omgelegd" vast branden en gaan
alle rode lampjes voor de niet omgelegde gordels
vast branden. Als ook de laatste gordel wordt
omgelegd, blijven de groene lampjes 30 seconden
vast branden en gaan ze vervolgens uit.
GORDELSPANNERSDe veiligheidsgordels voor zijn voorzien van
gordelspanners die bij een heftige frontale botsing
de gordel enige centimeters aantrekt. Op die
manier worden de inzittenden veel beter op hun
plaats gehouden en wordt de voorwaartse
beweging ingeperkt.
Wanneer de gordelspanners hebben gewerkt; rolt
de gordel niet meer op. De auto is ook uitgerust
met een tweede gordelspanner (nabij de
dorpellijst). Wanneer die wordt ingeschakeld,
wordt de metalen kabel verkort.
Tijdens de werking van de gordelspanner kan er
een wat rook ontsnappen. Deze rook is niet
schadelijk en duidt niet op brandgevaar.
BELANGRIJK Voor een maximale bescherming
vanwege de gordelspanners moet de
veiligheidsgordel zo worden omgelegd dat hij goed
op borst en bekken aansluit.
De gordelspanner behoeft geen onderhoud of
smering: elke verandering van de oorspronkelijke
conditie zal de werking ervan benadelen. Als de
gordelspanner door extreme natuurlijke
gebeurtenissen (bijv. overstromingen, vloedgolven
enz.) met water en modder in contact is geweest,
dan moet hij worden vervangen.
126WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEIDSTARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER