Lancia Ypsilon 2015 Instructieboek (in Dutch)
Manufacturer: LANCIA, Model Year: 2015, Model line: Ypsilon, Model: Lancia Ypsilon 2015Pages: 319, PDF Size: 9.88 MB
Page 61 of 319

Automatische wis-/wasregeling
Trek de hendel naar het stuur (onstabiele stand)
om de ruitensproeier in te schakelen.
Als de hendel langer dan een halve seconde wordt
aangetrokken, dan worden in één beweging de
ruitenwissers en -sproeiers ingeschakeld.
Als de hendel wordt losgelaten, stoppen de
ruitensproeiers onmiddellijk terwijl de
ruitenwissers nog drie slagen maken.
Na circa zes seconden volgt nog een extra
reinigingsslag (voor bepaalde versies/markten).
REGENSENSOR
(voor bepaalde versies/markten)
Deze bevindt zich achter de achteruitkijkspiegel,
in contact met de voorruit fig. 36 en detecteert
de aanwezigheid van regen en regelt het wissen
van de voorruit aan de hand van de hoeveelheid
water op de ruit.
De sensor heeft een regelbereik dat oplopend
varieert van uitgeschakelde ruitenwissers (geen
wisslagen) als de ruit droog is, tot ruitenwissers
die ingeschakeld worden met de 2
econtinue
snelheid (snel continu wissen) bij hevige regen.
Inschakelen
De sensor wordt geactiveerd wanneer de ring A
fig. 35 naar de stand
wordt gedraaid: de
frequentie van de wisslagen wordt aangepast aan
de hoeveelheid water op de voorruit.De activering van de regensensor wordt gemeld
door een "wisslag" van de ruitenwissers.
De gevoeligheid van de regensensor kan in het
Setup-menu ingesteld worden (zie de paragraaf
"Menuopties" in dit hoofdstuk).
Als de gevoeligheid van de regensensor verhoogd
wordt, maken de ruitenwissers één wisslag. Deze
wisslag wordt ook uitgevoerd als de voorruit droog
is.
BELANGRIJK Houd de ruit rond de sensor
schoon.
Als de ruitensproeiers worden bediend bij
ingeschakelde regensensor, dan werkt de normale
reinigingscyclus. Daarna wordt de normale
automatische werking van de regensensor hervat.
fig. 36L0F0188
57
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 62 of 319

Uitschakelen
Plaats de ring weg uit de stand
of draai de
contactsleutel in de stand STOP.
Wordt de contactsleutel in de stand STOP
gedraaid en blijft de ring A in de stand
staan,
dan wordt er geen wiscyclus uitgevoerd bij de
volgende start (contactsleutel in de stand MAR),
ook al regent het.
Dit voorkomt ongewenste activering van de
regensensor wanneer de motor wordt gestart (bijv.
terwijl de voorruit met de hand wordt gewassen
of als de ruitenwissers met ijs aan de voorruit
vastzitten).
Draai, om de automatische werking van de
regensensor te herstellen, de ring A van de stand
in de standen weer terug in de stand.
Wanneer de regensensor weer geactiveerd wordt
met een van de hierboven beschreven
handelingen, wordt deze activering gemeld door
één wisslag van de ruitenwissers, ongeacht de
toestand van de voorruit.
Als een storing in de regensensor optreedt terwijl
deze actief is, werkt de ruitenwisser met een
snelheid die overeenkomt met de
gevoeligheidsinstelling van de regensensor,
ongeacht of er wel of geen regen op de ruit
aanwezig is (bij sommige versies wordt de storing
van de sensor op de display aangegeven).De sensor blijft werken en de ruitenwisser kan op
continuwerking worden ingesteld (1
eof 2e
snelheid). De storingsmelding houdt aan zolang de
sensor actief is.
De regensensor is in staat om de volgende
condities te herkennen waaraan hij zich
automatisch aanpast:
❒aanwezigheid van vuil op het gecontroleerde
oppervlak (zout, vuil, enz.);
❒aanwezigheid van waterstrepen door versleten
ruitenwisserbladen;
❒verschil tussen dag en nacht.
Schakel de regensensor nooit in tijdens
een schoonmaakbeurt in een
wastunnel.
Zorg ervoor dat het systeem is
uitgeschakeld als er ijs op de voorruit
zit.
BELANGRIJK
Zorg ervoor dat het systeem is
uitgeschakeld als de voorruit moet
worden schoongemaakt.
58
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 63 of 319

ACHTERRUITWISSER/-SPROEIER
De achterruitwisser/-sproeier kan alleen werken
met de contactsleutel in de stand MAR.
Inschakelen
De achterruitwisser kan in verschillende standen
worden gezet door de draaischakelaar B fig. 35
van
naarte verplaatsen:
❒wissen met interval wanneer de ruitenwissers
voor niet werken;
❒synchroon wissen met de ruitenwissers voor
(maar met de halve wisfrequentie);
❒continu wissen met ingeschakelde
achteruitrijversnelling en bediening.
Bij ingeschakelde ruitenwissers voor en als de
achteruitversnelling is geschakeld, is de werking
van de achterruitwisser op dezelfde wijze continu.
Door de hendel naar het stuur te trekken
(onstabiele stand), wordt de achterruitsproeier
ingeschakeld. Als de hendel ten minste een halve
seconde in deze stand wordt gehouden, dan wordt
ook de achterruitwisser ingeschakeld. Door de
hendel los te laten, wordt de automatische
wis-/wasregeling ingeschakeld, net als voor de
ruitenwissers voor.Uitschakelen
Deze functie wordt uitgeschakeld zodra de hendel
wordt losgelaten.
Gebruik de achterruitwisser nooit om
opgehoopte sneeuw of ijs te
verwijderen. In dergelijke
omstandigheden wordt bij overbelasting van
de ruitenwissers de beveiliging ingeschakeld,
waardoor de ruitenwissers enkele seconden
worden uitgeschakeld. Als hierna de
ruitenwissers niet meer werken, neem dan
contact op met het Lancia Servicenetwerk.
59
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 64 of 319

CRUISE-CONTROL
(voor bepaalde versies/markten)
Dit is een elektronisch geregeld hulpsysteem
waarmee de gewenste rijsnelheid gehandhaafd kan
worden, zonder het gaspedaal in te hoeven
trappen.
Het systeem kan gebruikt worden bij een snelheid
van meer dan 30 km/h op lange, droge en rechte
wegen met weinig veranderingen in de
rijomstandigheden (bijv. snelwegen).
Het gebruik van de cruise-control wordt dus niet
aanbevolen op buitenwegen met druk verkeer.
Gebruik het systeem niet in de stad.
HET SYSTEEM INSCHAKELEN
Zet de draaischakelaar A fig. 37 in de stand ON.
Inschakeling wordt aangeduid door een brandend
controlelampje
en, bij sommige versies, door
een melding op de display.
De snelheidsregelaar kan niet in de 1
eof de
achteruitversnelling ingeschakeld worden; het
systeem kan het beste geactiveerd worden in de 4
e
versnelling of hoger.
Op afdalingen kan de snelheid bij ingeschakelde
cruise-control iets hoger liggen dan de opgeslagen
snelheid.Snelheid opslaan
Ga als volgt te werk:
❒zet de draaischakelaar fig. 37 in de stand ON
and en trap het gaspedaal in om de gewenste
snelheid te bereiken;
❒beweeg de hendel ten minste één seconde
omhoog (+) en laat deze vervolgens los: de
snelheid wordt opgeslagen en het gaspedaal kan
losgelaten worden.
Indien nodig (bijvoorbeeld bij inhalen) kan de
snelheid gewoon verhoogd worden door het
gaspedaal in te trappen: als het gaspedaal
vervolgens wordt losgelaten, keert de auto terug
naar de eerder opgeslagen snelheid.
fig. 37L0F0202
60
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 65 of 319

Opgeslagen snelheid oproepen
Als het systeem is uitgeschakeld door bijvoorbeeld
het intrappen van het rem- of koppelingspedaal,
kan de ingestelde snelheid als volgt worden
opgeroepen:
❒geef geleidelijk gas totdat een snelheid in de
buurt van de opgeslagen snelheid wordt bereikt;
❒schakel de versnelling in die ingeschakeld was
op het moment dat de snelheid werd
opgeslagen;
❒druk op de RES-knop.
DE OPGESLAGEN SNELHEID VERHOGEN
Dit kan op twee manieren gebeuren:
❒door het gaspedaal in te trappen en de nieuwe
snelheid op te slaan
of
❒door de hendel omhoog (+) te zetten tot de
nieuwe snelheid is bereikt, die automatisch
wordt opgeslagen.
Elke beweging van de hendel komt overeen met
een verhoging van de snelheid van ongeveer 1
km/h; als de hendel omhoog wordt gehouden, dan
neemt de snelheid traploos toe.DE OPGESLAGEN SNELHEID VERLAGEN
Dit kan op twee manieren gebeuren:
❒door het systeem uit te schakelen en de nieuwe
snelheid op te slaan
of
❒door de hendel omlaag (–) te zetten tot de
nieuwe snelheid is bereikt, die automatisch
wordt opgeslagen.
Elke beweging van de hendel komt overeen met
een verlaging van de snelheid van ongeveer 1
km/h; als de hendel omlaag wordt gehouden, dan
neemt de snelheid traploos af.
HET SYSTEEM INSCHAKELEN
De bestuurder kan het systeem op de volgende
manieren uitschakelen:
❒door de draaischakelaar A in de OFF-stand te
plaatsen
❒door de motor af te zetten
❒door het rem-, koppelings- of gaspedaal in te
trappen; in het laatste geval wordt het systeem
niet volledig uitgeschakeld, maar wordt
voorrang aan het acceleratieverzoek gegeven.
Het systeem blijft actief, zonder de noodzaak
om de RES-knop te bedienen om na het
accelereren naar de vorige toestand terug te
keren.
61
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 66 of 319

Automatische uitschakeling
Het systeem schakelt in de volgende gevallen
automatisch uit:
❒ingreep van het ABS- of ESC-systeem;
❒bij een autosnelheid onder de ingestelde limiet
❒in geval van een systeemstoring.
BELANGRIJK
Als met actieve cruise-control wordt
gereden, mag de versnellingspook
nooit in de vrijstand worden gezet.
BELANGRIJK
Draai bij een storing of defect van het
systeem de draaischakelaar A naar
OFF en neem contact op met het Lancia
Servicenetwerk.
PLAFONDVERLICHTING
PLAFONDVERLICHTING VOOR
Met de schakelaar A fig. 38 wordt de
plafondverlichting in- en uitgeschakeld.
Standen schakelaar A:
❒middelste stand (stand 1): de lampjes C en D
gaan aan/uit bij het openen/sluiten van de
portieren;
❒links ingedrukt (stand 0): de lampjes C en D
blijven altijd gedoofd;
❒rechts ingedrukt (stand 2): de lampjes C en D
blijven altijd ingeschakeld;
De verlichting gaat geleidelijk aan/uit.
Standen schakelaar B fig. 38:
❒middelste stand (stand 1): de lampjes C en D
blijven altijd gedoofd;
fig. 38L0F0051
62
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 67 of 319

❒links ingedrukt (stand 0): het lampje C gaat
aan;
❒rechts ingedrukt (stand 2): het lampje D gaat
aan;
BELANGRIJK Controleer, voordat de auto
verlaten wordt, of de plafondverlichting uit is; zo
wordt voorkomen dat de accu ontlaadt als de
portieren eenmaal gesloten zijn. Als er een lampje
per ongeluk is blijven branden, wordt de
plafondverlichting in ieder geval ongeveer 15
minuten na het uitzetten van de motor
automatisch uitgeschakeld.
Diffuus licht op het dashboard
Het diffuus licht op het dashboard wordt op
dezelfde manier ingeschakeld als de
plafondverlichting voor.
TIJDSCHAKELING PLAFONDVERLICHTING
Bij sommige versies zijn er om het in-/uitstappen
in het donker en op slecht verlichte plaatsen te
vergemakkelijken twee tijdregelingen voorzien.
Tijdregeling bij het instappen
De plafondverlichting gaat op de volgende
manieren branden:
❒ongeveer 10 seconden wanneer de portieren
worden ontgrendeld;❒ongeveer 3 minuten wanneer een portier worden
geopend;
❒ongeveer 10 seconden wanneer de portieren
worden gesloten.
De tijdregeling wordt onderbroken wanneer de
sleutel in de stand MAR wordt gezet.
De plafondverlichting gaat op de volgende 3
manieren uit:
❒bij het sluiten van de portieren stopt de
tijdregeling van 3 minuten en wordt de
tijdregeling van 10 seconden ingeschakeld. Deze
tijdregeling wordt onderbroken wanneer de
sleutel in de stand MAR wordt gezet;
❒wanneer de portieren worden vergrendeld
(zowel met de afstandsbediening als met de
sleutel in het bestuurdersportier) wordt de
plafondverlichting automatisch uitgeschakeld .
❒de interieurverlichting wordt in elk geval na 15
minuten uitgeschakeld om de accu niet te laten
ontladen.
Tijdregeling bij het uitstappen
Als de sleutel uit het contactslot wordt verwijderd,
gaan de plafondlampjes op de volgende manieren
branden:
❒als de contactsleutel binnen 3 minuten na het
afzetten van de motor uit het contactslot wordt
gehaald, gaat de plafondverlichting ongeveer 10
seconden branden;
63
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 68 of 319

❒ongeveer 3 minuten wanneer een van de
portieren wordt geopend;
❒ongeveer 10 seconden wanneer een van de
portieren wordt gesloten.
De tijdregeling stopt automatisch wanneer de
portieren worden vergrendeld.
PLAFONDVERLICHTING ACHTER
Versies zonder schuifdak
Druk op lampenglas A fig. 39 om het lampje
in/uit te schakelen. De verlichting blijft enkele
seconden branden nadat de portieren zijn gesloten
en gaat dan automatisch uit.
De verlichting gaat in ieder geval uit wanneer de
contactsleutel in de stand MAR wordt gedraaid.De verlichting gaat ook automatisch uit wanneer
een portier een paar minuten open wordt gelaten.
Om de verlichting weer in te schakelen, indien
nodig, een ander portier open of hetzelfde portier
sluiten en weer openen of op het lampenglas A
drukken.
Versies met schuifdak
Bij versies met schuifdak zijn er twee
plafondlampjes A fig. 40 aan de zijkanten (boven
de achterportieren).
Druk, om de lampjes in of uit te schakelen, op het
+ teken op het lampenglas van het plafondlampje.
De plafondverlichting achter gaat ook aan
wanneer ook de plafondverlichting voor wordt
ingeschakeld.
fig. 39L0F0236
A
fig. 40L0F0227
64
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 69 of 319

BAGAGERUIMTEVERLICHTING
De bagageruimteverlichting A fig. 41 bevindt zich
links in de bagageruimte. Deze verlichting gaat
automatisch branden als de bagageruimte wordt
geopend en gaat uit wanneer de achterklep wordt
gesloten.
De stand van de sleutel in het contactslot
beïnvloedt de werking van de verlichting niet.DASHBOARDKASTVERLICHTING
Wanneer het dashboardkastje wordt geopend, gaat
de verlichting A fig. 42 automatisch branden.
Wanneer het dashboardkastje wordt gesloten, gaat
de verlichting uit.
De stand van de sleutel in het contactslot
beïnvloedt de werking van de de verlichting niet.
fig. 41L0F0218fig. 42L0F0217
65
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 70 of 319

BEDIENINGSELEMENTEN
ALARMKNIPPERLICHTEN
Druk op de knop fig. 43 om de lichten in- en uit te
schakelen. Wanneer de alarmknipperlichten
werken, knipperen de controlelampjes
en.
BELANGRIJK Het gebruik van de
alarmknipperlichten wordt geregeld door de
wegenverkeerswetgeving van het land waar u
rijdt: neem de wettelijke voorschriften in acht.
Noodremmen
Bij het remmen in noodsituaties gaan de
alarmknipperlichten automatisch branden,
evenals de controlelampjes
enop het
instrumentenpaneel.
De lichten gaan automatisch uit wanneer het
noodremmen ophoudt.MISTLAMPEN VOOR
(voor bepaalde versies/markten)
Druk op de knop
fig. 44 om de lichten in- en
uit te schakelen. Druk opnieuw op de knop om de
lichten uit te schakelen. Bij brandende mistlampen
gaat het controlelampje
op het
instrumentenpaneel branden.
MISTACHTERLICHT
Druk op de knop
fig. 44 om de lichten in- of uit
te schakelen.
Het mistachterlicht gaat alleen branden als het
dimlicht of de mistlampen voor zijn ingeschakeld.
Druk opnieuw op de knop om het licht uit te
schakelen, of schakel het dimlicht of de
mistlampen voor uit (voor bepaalde versies/
markten).
Bij brandend licht, gaat het controlelampje
op
het instrumentenpaneel branden.
fig. 43L0F0191fig. 44L0F0192
66
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER