OPEL ADAM 2014.5 Handleiding Infotainment (in Dutch)
Manufacturer: OPEL, Model Year: 2014.5, Model line: ADAM, Model: OPEL ADAM 2014.5Pages: 225, PDF Size: 6.75 MB
Page 81 of 225

Instrumenten en bedieningsorganen79Waarschuwingslam‐
pen, meters en
controlelampen
Instrumentengroep De naalden van de instrumenten
draaien even tot tegen de eindaan‐
slag wanneer de ontsteking wordt in‐
geschakeld.
Snelheidsmeter
Aanduiding van de rijsnelheid.
Kilometerteller
Weergave van de afgelegde afstand
in km op de onderste regel.
Dagteller
Op de bovenste regel ziet u de afge‐
legde weg sinds de laatste reset.
Zet deze terug door enkele seconden op de knop SET/CLR te drukken
3 89.
De dagteller telt tot een afstand van
2000 km en start dan weer op 0.
Toerenteller
Geeft het motortoerental aan
In elke versnelling zo veel mogelijk met een laag toerental rijden.
Voorzichtig
Als de naald in het rode gebied
komt, betekent dit dat het maxi‐
maal toegestane toerental wordt
overschreden. Gevaar voor de
motor.
Page 82 of 225

80Instrumenten en bedieningsorganenBrandstofmeter
Weergave van het brandstofpeil of
gaspeil in de tank, afhankelijk van de geselecteerde brandstof.
Bij een te laag brandstofpeil brandt
controlelamp Y. Meteen tanken wan‐
neer deze knippert.
Tijdens rijden op vloeibaar gas scha‐
kelt het systeem automatisch naar rij‐
den op benzine als de gastanks leeg
zijn 3 80.
Tank nooit leegrijden.
Door brandstofresten in de tank kan
de hoeveelheid brandstof die kan
worden bijgetankt kleiner zijn dan de
gespecificeerde tankinhoud.
Brandstofkeuzeschake‐
laar
Door knop LPG in te drukken kunt u
wisselen tussen het gebruik van ben‐
zine en LPG. De LED in de knop toont
de huidige bedrijfsmodus.
Led uit=rijden op benzineLed aan=rijden op vloeibaar gasLed
knippert=omschakelen is niet
mogelijk, een van de
brandstofsoorten is op
Zodra de LPG-tank leeg is, wordt tot
aan het uitschakelen van de ontste‐
king automatisch op benzine overge‐
schakeld.
Brandstof voor het rijden op vloeibaar gas 3 149.
Koelvloeistoftemperatuur‐
meter
Page 83 of 225

Instrumenten en bedieningsorganen81
Geeft de koelvloeistoftemperatuur
aan.linker
gedeelte=motor nog niet op be‐
drijfstemperatuurmiddelste
gedeelte=normale bedrijfstem‐
peratuurrechter
gedeelte=koelvloeistoftempe‐
ratuur te hoogVoorzichtig
Stop en zet de motor af wanneer
de koelvloeistoftemperatuur te
hoog is. Kans op motorschade.
Controleer het koelvloeistofpeil
meteen.
Service-display
Het controlesysteem van de oliekwa‐
liteit laat u weten wanneer de motor‐
olie en het oliefilter moeten worden
vervangen. Afhankelijk van de rijom‐
standigheden, kan het aangegeven vervangingsinterval van de motorolie
en het oliefilter aanzienlijk variëren.
Het Uplevel-display geeft de reste‐
rende levensduur van de olie aan in
het Informatie- menu voertuig s.
In het Midlevel-display wordt de res‐
terende levensduur van de motorolie
aangegeven door controlelamp I,
waarbij het contact moet aanstaan,
terwijl de motor uit is.
U selecteert het menu en de functie
met de toetsen op de richtingaanwij‐
zerhendel.
Om de resterende levensduur van de
motorolie te bekijken:Druk op de toets MENU om
Informatie- menu voertuig te kiezen.
Draai het stelwieltje naar de optie Resterende levensduur olie .
Bij het verversen van de olie moet het systeem altijd worden teruggezet om
goed te kunnen werken. De hulp van
een werkplaats inroepen.
Druk voor het resetten op de toets
SET/CLR . Daarom moet het contact
aanstaan terwijl de motor uit is.
Wanneer het systeem heeft berekend
dat de gebruiksduur van de motorolie is verstreken, verschijnt Motorolie
Page 84 of 225

82Instrumenten en bedieningsorganen
spoedig verversen of een waarschu‐
wingscode op het Driver Information
Center. Laat de motorolie en het olie‐ filter binnen een week of 500 km door een werkplaats vervangen (wat het
eerst voorkomt).
Driver Information Center 3 89
Service-informatie 3 201.
Controlelampen De beschreven controlelampen zijn
niet in alle auto's aanwezig. Deze be‐
schrijving geldt voor alle instrument‐
uitvoeringen. Afhankelijk van de uit‐
rusting kan de positie van de contro‐
lelampen verschillen. Bij het inscha‐
kelen van de ontsteking lichten de
meeste controlelampen korte tijd op
bij wijze van functietest.
Betekenis kleuren controlelampen:Rood=gevaar, belangrijke herin‐
neringGeel=waarschuwing, aanwij‐
zing, storingGroen=inschakelbevestigingBlauw=inschakelbevestigingWit=inschakelbevestiging
Page 85 of 225

Instrumenten en bedieningsorganen83
Controlelampen in de instrumentengroep
Page 86 of 225

84Instrumenten en bedieningsorganen
Controlelampen in demiddenconsole
Richtingaanwijzer
O brandt of knippert groen.
Brandt kort De parkeerlichten worden ingescha‐
keld.
Knippert Een richtingaanwijzer of de alarm‐knipperlichten worden geactiveerd.
Snel knipperen: richtingaanwijzer of
bijbehorende zekering kapot.
Gloeilamp vervangen 3 163, zeke‐
ringen 3 170.
Richtingaanwijzers 3 108.
Gordelverklikker
Gordelverklikker op de
voorstoelen X van de bestuurdersstoel brandt of
knippert rood op de toerenteller.
k van de passagiersstoel voorin
brandt of knippert rood op de midden‐ console wanneer de stoel bezet is.
Brandt
Na het inschakelen van de ontste‐
king, totdat de veiligheidsgordel is
omgedaan.
Knippert
Na het starten van de motor gedu‐ rende maximaal 100 seconden totdat
de gordel is vastgemaakt.
Veiligheidsgordel omdoen 3 38.Gordelstatus op de achterbank
X op het Driver Information Center
knippert of brandt.
Brandt
Na het starten van de motor gedu‐
rende minimaal 35 seconden totdat
de veiligheidsgordel is vastgemaakt.
Als een niet vastgemaakte gordel tij‐
dens het rijden wordt vastgemaakt.
Knippert
Na het wegrijden wanneer de veilig‐
heidsgordel wordt losgemaakt.
Veiligheidsgordel omdoen 3 38.
Page 87 of 225

Instrumenten en bedieningsorganen85Airbag en gordelspanners
v brandt rood.
Bij het inschakelen van de ontsteking
brandt de controlelamp ca.
4 seconden. Brandt deze niet, dooft
deze niet na 4 seconden of licht deze
tijdens het rijden op, dan is er een
storing in het airbagsysteem. De hulp van een werkplaats inroepen. De air‐
bags en gordelspanners gaan moge‐
lijkerwijs niet af tijdens een ongeval.
Geactiveerde gordelspanners of air‐
bags worden aangeduid door aan‐
houdend branden van v.9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten ver‐
helpen.
Gordelspanners, airbagsysteem
3 36, 3 39.
Airbag-deactivering V brandt geel.
Brandt ongeveer 60 seconden na het
inschakelen van het contact. De pas‐
sagiersairbag voor is geactiveerd.
* brandt geel.
Airbag voorpassagier is gedeacti‐
veerd 3 44.9 Gevaar
Levensgevaar voor kinderen in
een kinderveiligheidssysteem te‐
zamen met een geactiveerde air‐
bag op de passagiersstoel voorin.
Levensgevaar voor volwassenen
bij een buiten werking gestelde
airbag van de passagiersstoel
voorin.
Laadsysteem
p brandt rood.
Brandt na het inschakelen van de ont‐
steking en dooft vlak na het starten
van de motor.
Brandt bij een draaiende motor
Stoppen, motor afzetten. Accu wordt
niet opgeladen. Motorkoeling wordt
mogelijk onderbroken. De rembekr‐
achtiger werkt eventueel niet meer.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Storingsindicatielamp Z brandt of knippert geel.
Brandt na het inschakelen van de ont‐
steking en dooft vlak na het starten
van de motor.
Brandt bij een draaiende motor
Storing in het uitlaatgasreinigingssys‐ teem. De toegestane emissiewaar‐
den worden mogelijk overschreden.
Onmiddellijk hulp van een werkplaats inroepen.
Knippert bij een draaiende
motor Storing die schade aan de katalysatorkan veroorzaken. Gas terugnemen
totdat de lamp niet meer knippert. On‐
middellijk hulp van een werkplaats in‐
roepen.
Page 88 of 225

86Instrumenten en bedieningsorganenService-indicatieg brandt geel.
Er wordt bovendien een waarschu‐
wingstekst of een waarschuwings‐
code weergegeven.
De auto vergt een onderhoudsbeurt.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Boordinformatie 3 95.
Rem- en
koppelingssysteem
R brandt rood.
Het rem- en koppelingsvloeistofpeil is te laag 3 160.9 Waarschuwing
Stoppen. De auto meteen stilzet‐
ten. De hulp van een werkplaats
inroepen.
Brandt nadat de ontsteking is inge‐
schakeld en de handbediende hand‐
rem is aangetrokken 3 131.
Pedaal intrappen
- brandt of knippert geel.
Brandt
Trap het koppelingspedaal in om de motor in de stand Autostop te starten.
Stop-startsysteem 3 125.
Knippert
Trap het koppelingspedaal in om de
motor in het algemeen te starten 3 17,
3 124.
Bij sommige versies verschijnt het be‐ richt Pedaal intrappen op het bestuur‐dersinformatiedisplay 3 95.
Antiblokkeersysteem
(ABS) u brandt geel.
Brandt na het inschakelen van de ont‐ steking enkele seconden. Het sys‐
teem is na het doven van het contro‐
lelampje klaar voor gebruik.
Als de controlelamp na enkele secon‐
den niet dooft of als deze tijdens de rit
gaat branden, dan zit er een storing inhet ABS-systeem. Het remsysteem
blijft normaal werken, maar zonder ABS-regeling.
Antiblokkeersysteem 3 130.
Opschakelen [ brandt groen als controlelamp of
verschijnt als een symbool op het Dri‐ ver Information Center met Uplevel-display wanneer opschakelen voor
een zuinig verbruik wordt aanbevo‐
len.
Bij sommige versies verschijnt de in‐
geschakelde versnelling als volledige
pagina op het Driver Information Cen‐
ter.
EcoFlex rijhulp 3 98.
Stuurbekrachtiging
c brandt geel.
Page 89 of 225

Instrumenten en bedieningsorganen87
Gaat branden met verminderde
stuurbekrachtiging De stuurbekrachtiging wordt vermin‐
derd door oververhitting van het sys‐
teem. De controlelamp gaat uit wan‐
neer het systeem is afgekoeld.
Stop-startsysteem 3 125.
Gaat branden met
uitgeschakelde
stuurbekrachtiging
Storing in het stuurbekrachtigings‐
systeem. De hulp van een werkplaats inroepen.
c en a lichten tegelijkertijd op
Stuurbekrachtiging moet worden ge‐
kalibreerd, systeemkalibratie 3 133.
Ultrasoonparkeerhulp
r brandt geel.
Storing in het systeem
of
Storing door vervuilde of met sneeuw of ijs bedekte sensoren
ofStoringen door externe bronnen van
ultrasoon geluid. Als de storingsbron
wordt verwijderd, dan werkt het sys‐
teem weer normaal.
Oorzaak van de systeemstoring on‐
middellijk door een werkplaats laten
verhelpen.
Ultrasoonparkeerhulp 3 137.
Elektronische stabiliteits‐
regeling en Traction
Control-systeem
b knippert of brandt geel.
Knippert
Het systeem is actief ingeschakeld.
Het motorvermogen kan worden be‐
grensd en de auto kan automatisch
iets worden afgeremd.
Brandt
Er zit een storing in het systeem. Er
verschijnt een waarschuwingsbericht
of -code op het Driver Information
Center. Verder rijden is mogelijk. Hetsysteem is buiten werking. De rijsta‐
biliteit kan echter afhankelijk van de
staat van het wegdek verslechteren.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Elektronische stabiliteitsregeling
3 132, Traction Control 3 131.
Bandenspanningscontro‐
lesysteem
w brandt of knippert geel.
Brandt
Banden verliezen spanning. Meteen
stoppen en bandenspanning contro‐
leren.
Knippert Storing in het systeem of montage
van een wiel zonder druksensor (bijv.
reservewiel). Na 60 - 90 seconden
brandt de controlelamp continu. De
hulp van een werkplaats inroepen.
Bandenspanningscontrolesysteem
3 179.
Page 90 of 225

88Instrumenten en bedieningsorganenMotoroliedrukI brandt rood.
Brandt na het inschakelen van de ont‐
steking en dooft vlak na het starten
van de motor.
Brandt bij een draaiende motorVoorzichtig
Motorsmering wordt mogelijk on‐
derbroken. Dit kan aanleiding ge‐
ven tot motorschade en/of tot het
blokkeren van de aandrijfwielen.
1. Koppelingspedaal intrappen.
2. Neutraalstand selecteren.
3. Zo spoedig mogelijk de verkeers‐ stroom verlaten zonder hierbij an‐dere weggebruikers te hinderen.
4. Ontsteking uitschakelen.
9 Waarschuwing
Bij uitgeschakelde motor gaat
remmen en sturen aanmerkelijk zwaarder. Tijdens een Autostop
werkt de rembekrachtigingseen‐
heid nog altijd.
Verwijder de sleutel niet voordat de auto stilstaat, anders kan het
stuurslot onverwacht ingescha‐
keld worden.
Het oliepeil controleren alvorens de hulp van een werkplaats in te roepen
3 158.
Te laag brandstofpeil Y brandt of knippert geel.
Brandt
Peil in brandstoftank is te laag.
Knippert
Brandstofvoorraad opgebruikt. On‐
middellijk bijtanken. Tank nooit leeg‐
rijden.
Katalysator 3 128.
Startbeveiliging
d knippert geel.
Storing in de startbeveiliging. De mo‐
tor kan niet worden gestart.
Rijverlichting
8 brandt groen.
De rijverlichting is ingeschakeld
3 105.
Grootlicht C brandt blauw.
Brandt bij ingeschakeld grootlicht of
bij lichtsignaal 3 106.
Mistachterlicht
r brandt geel.
Het mistachterlicht is ingeschakeld 3 108.
Cruise control
m brandt wit of groen.