OPEL COMBO 2016 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Manufacturer: OPEL, Model Year: 2016, Model line: COMBO, Model: OPEL COMBO 2016Pages: 191, PDF Size: 4.5 MB
Page 81 of 191
Instrumenten en bedieningsorganen799 brandt bij het activeren van de
brandstofschakelaar ook. De hulp
van een werkplaats inroepen.
Brandstofblokkeersysteem 3 93,
Motor afzetten 3 111.
Afhankelijk van de versie kunnen er ook bijbehorende waarschuwingsbe‐richten op het Driver Information Cen‐
ter (DIC) 3 87 verschijnen.
Richtingaanwijzer
2 of 3 knippert groen.
Knippert
Een richtingaanwijzer of de alarm‐ knipperlichten zijn geactiveerd.
Snel knipperen: richtingaanwijzer of
bijbehorende zekering defect, rich‐
tingaanwijzer aanhanger defect.
Gloeilamp vervangen 3 142, zeke‐
ringen 3 148.
Richtingaanwijzers 3 98.Gordelverklikker
Gordelverklikker voor de
voorstoelen
X voor de stoel van de bestuurder
en/of de voorpassagier gaat branden
of knippert rood.
Brandt
Na het inschakelen van het contact brandt controlelamp X kort als de vei‐
ligheidsgordel van de bestuurder
en/of de veiligheidsgordel van de
passagier niet zijn omgedaan. Ook
klinkt er gedurende enkele seconden
een geluidssignaal.
Knippert
Onderweg knippert X en klinkt er ge‐
durende 90 seconden een geluidssig‐
naal totdat de veiligheidsgordels voor zijn omgedaan.
Driepuntsveiligheidsgordels 3 44.9 Waarschuwing
Veiligheidsgordel vóór elke rit om‐
doen.
Inzittenden die geen gebruik ma‐
ken van de veiligheidsgordel bren‐ gen bij eventuele aanrijdingen me‐
depassagiers en zichzelf in ge‐
vaar.
Raadpleeg een werkplaats om de
gordelverklikker te deactiveren. U kunt het geluidssignaal voor de gor‐
delverklikker via het Driver Informa‐
tion Center (DIC) opnieuw activeren
3 87.
Let op
Het volume van het geluidssignaal kan ook via het Driver InformationCenter (DIC) 3 87 worden aange‐
past.
Airbag en gordelspanners v brandt rood.
Bij het inschakelen van de ontsteking
brandt de controlelamp ca.
4 seconden.
Page 82 of 191
80Instrumenten en bedieningsorganenBrandt deze niet, dooft deze niet na
4 seconden of licht deze tijdens het
rijden op, dan is er een storing in het
airbagsysteem. De hulp van een
werkplaats inroepen. De airbags en
gordelspanners gaan mogelijkerwijs
niet af tijdens een ongeval.
Geactiveerde gordelspanners of air‐
bags worden aangeduid door aan‐
houdend branden van v.
Afhankelijk van de versie licht 9 op bij
een storing in controlelamp v.
Generieke waarschuwing 9 3 78.
Afhankelijk van de versie kan er een
waarschuwingsbericht op het Driver
Information Center (DIC) 3 87 ver‐
schijnen.9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten ver‐
helpen.
Gordelspanners, airbagsysteem
3 43, 3 46.
Airbag-deactivering
* brandt geel.
Bij geactiveerde
passagiersairbag voor:
Bij het inschakelen van het contact
brandt controlelamp * gedurende
ongeveer 4 seconden, knippert nog
eens 4 seconden en gaat vervolgens
uit.
Bij gedeactiveerde
passagiersairbag voor:
* brandt onafgebroken geel.
Airbag deactiveren 3 51.9 Gevaar
Levensgevaar voor kinderen in
een kinderveiligheidssysteem te‐
zamen met een geactiveerde air‐
bag op de passagiersstoel voorin.
Levensgevaar voor volwassenen
bij een buiten werking gestelde
airbag van de passagiersstoel
voorin.
Laadsysteem
p brandt rood.
Brandt na het inschakelen van de ont‐
steking en dooft vlak na het starten
van de motor.
Brandt bij een draaiende motor
Stoppen, motor afzetten. Accu wordt
niet geladen. Motorkoeling wordt mo‐ gelijk onderbroken. De rembekrachti‐
ger werkt eventueel niet meer. De
hulp van een werkplaats inroepen.
Storingsindicatielamp
Z brandt of knippert geel.
Brandt na het inschakelen van de ont‐ steking en dooft vlak na het starten
van de motor.
Brandt bij een draaiende motor Storing in het uitlaatgasreinigingssys‐
teem. De toegestane emissiewaar‐
den worden mogelijk overschreden.
Onmiddellijk hulp van een werkplaats inroepen.
Page 83 of 191
Instrumenten en bedieningsorganen81Knippert bij een draaiende motor
Storing die schade aan de katalysator kan veroorzaken. Gas terugnemen
totdat de lamp niet meer knippert. On‐ middellijk hulp van een werkplaats in‐
roepen.
Afhankelijk van de versie kan er een
waarschuwingsbericht op het Driver Information Center (DIC) 3 87 ver‐
schijnen.
Remsysteem
R brandt rood.
Brandt nadat de ontsteking is inge‐
schakeld en de handrem is aange‐
trokken 3 122. Bij aangetrokken
handrem klinkt er vanaf een bepaalde snelheid een geluidssignaal.
Licht op als de handrem wordt gelost
en het remvloeistofpeil te laag is
3 139.9 Waarschuwing
Stoppen. De auto meteen stilzet‐
ten. De hulp van een werkplaats
inroepen.
Brandt bij een storing in de vacuüm‐ rembekrachtiger, bij het intrappen
voelt het rempedaal hard aan. Het
remsysteem blijft werken, maar de
bekrachtiging neemt af. Ook hebt u bij
het sturen wellicht aanzienlijk meer
kracht nodig.
Afhankelijk van de versie kan er een
waarschuwingsbericht op het Driver Information Center (DIC) 3 87 ver‐
schijnen.
Slijtage van remblokken
F brandt geel.
De reblokken voor zijn versleten, on‐
middellijk hulp van een werkplaats in‐
roepen.
Afhankelijk van de versie kan er een
waarschuwingsbericht op het Driver Information Center (DIC) 3 87 ver‐
schijnen.
Antiblokkeersysteem (ABS)
u brandt geel.Brandt na het inschakelen van de ont‐
steking enkele seconden. Het sys‐teem is na het doven van het contro‐
lelampje klaar voor gebruik.
Als de controlelamp na enkele secon‐
den niet dooft of als tijdens de rit gaat
branden, dan zit er een storing in het
ABS-systeem. Het remsysteem blijft
normaal werken, maar zonder ABS-
regeling.
Als u in combinatie met R oplicht, is
er een storing in het remsysteem. Af‐ hankelijk van de versie kan er een
waarschuwingsbericht op het Driver
Information Center (DIC) 3 87 ver‐
schijnen. Onmiddellijk hulp van een werkplaats inroepen.
Antiblokkeersysteem 3 121.
Transmissie s brandt rood.
Brandt na het inschakelen van de ont‐ steking enkele seconden.
s licht onderweg op bij een storing in
de transmissie.
Page 84 of 191
82Instrumenten en bedieningsorganenWellicht verschijnt er ook een waar‐
schuwingsbericht op het Driver Infor‐
mation Center (DIC) 3 87 en klinkt
er een geluidssignaal.
Verder rijden is mogelijk, zij het voor‐ zichtig en anticiperend.
Laat de oorzaak van de storing zo
snel mogelijk verhelpen in een werk‐
plaats.
Geautomatiseerde versnellingsbak
3 117.
Opschakelen [ of Ò brandt groen op het Driver
Information Center (DIC) 3 87 wan‐
neer met het oog op een zuiniger ver‐
bruik schakelen wordt aanbevolen.
Hellingrem Z brandt geel.
Brandt na het inschakelen van de ont‐ steking enkele seconden.
Als de controlelamp niet na een paar
seconden dooft of gaat branden tij‐
dens het rijden, is er een storing in dehellingrem. De hulp van een werk‐
plaats inroepen om de storing te laten verhelpen.
De controlelamp elektronische stabi‐
liteitsregeling (ESC) R kan ook op‐
lichten 3 82 in combinatie met Z.
Afhankelijk van de versie kan 9 op‐
lichten als alternatief als controlelamp Z niet aanwezig is en kan er daarbij
een waarschuwingsbericht op het Dri‐ ver Information Center (DIC) 3 87
verschijnen.
Generieke waarschuwing 9 3 78.
Hellingrem 3 122.
Ultrasoonparkeerhulp r brandt geel.
Storing in het systeem
of
Storing door vervuilde of met sneeuw of ijs bedekte sensoren
of
Storingen door externe bronnen van
ultrasoon geluid. Als de storingsbron
wordt verwijderd, dan werkt het sys‐
teem weer normaal.Oorzaak van de systeemstoring on‐
middellijk door een werkplaats laten
verhelpen.
Controlelampje 9 licht als alternatief
op als controlelampje r niet aan‐
wezig is. Afhankelijk van de versie kan er een waarschuwingsbericht op het Driver Information Center (DIC)
3 87 verschijnen.
Generieke waarschuwing 9 3 78.
Ultrasoonparkeerhulp 3 126.
Elektronische stabiliteitsregeling
R brandt of knippert geel.
Brandt na het inschakelen van de ont‐ steking enkele seconden. Het sys‐
teem is na het doven van het contro‐
lelampje klaar voor gebruik.
Knippert onderweg Het systeem is actief ingeschakeld.
Het motorvermogen kan worden be‐
grensd en de auto kan automatisch
iets worden afgeremd.
Page 85 of 191
Instrumenten en bedieningsorganen83Brandt onderwegEr zit een storing in het systeem. Ver‐ der rijden is mogelijk. De rijstabiliteit
kan echter afhankelijk van de staat
van het wegdek verslechteren.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Afhankelijk van de versie kan er een
waarschuwingsbericht op het Driver
Information Center (DIC) 3 87 ver‐
schijnen.
Elektronische stabiliteitsregeling
(ESC) 3 124, Traction Control-sys‐
teem/Anti-slipregelaar (ASR) 3 123.
Koelvloeistoftemperatuur
$ brandt rood.
Brandt na het inschakelen van de ont‐ steking enkele seconden.
Als controlelampje $ brandt, is de
koelvloeistoftemperatuur te hoog. Af‐
hankelijk van de versie kan er een
waarschuwingsbericht op het Driver
Information Center (DIC) 3 87 ver‐
schijnen. De hulp van een werkplaats
inroepen.Voorzichtig
Als de koelvloeistoftemperatuur te hoog is, moet u stoppen en het
contact uitschakelen. Gevaar voor
motor. Controleer het koelvloei‐
stofpeil.
Raadpleeg uw werkplaats als de
controlelamp aan blijft.
Koelvloeistoftemperatuurmeter 3 75.
Voorverwarming
! brandt geel.
De voorverwarming is geactiveerd. Wordt alleen bij lage buitentempera‐
turen ingeschakeld.
Let op
Bij zeer hoge buitentemperaturen
kan ! bij het inschakelen van het
contact kort oplichten.
De motor kan worden gestart wan‐
neer ! dooft.
Motor starten 3 111.
Knippert
In het motorvoorverwarmingssys‐
teem wordt een storing gedetecteerd.
Afhankelijk van de versie kan er een
waarschuwingsbericht op het Driver
Information Center (DIC) 3 87 ver‐
schijnen.
Roep de hulp van een werkplaats in
als ! niet dooft.
Roetfilter
% brandt geel.
Brandt na het inschakelen van de ont‐ steking enkele seconden.
Als het niet na korte tijd dooft of on‐
derweg oplicht, moet het roetfilter
worden gereinigd. Blijven rijden totdat
% dooft. Afhankelijk van de versie
kan er een waarschuwingsbericht op het Driver Information Center (DIC)
3 87 verschijnen.
Laat het motortoerental tijdens het
reinigen zo mogelijk niet tot onder
2000 1/min zakken.
Page 86 of 191
84Instrumenten en bedieningsorganenControlelampje % brandt wanneer
het roetfilter vol is. Start het regene‐
reren zo snel mogelijk om schade aan de motor te vermijden.
Roetfilter 3 115, Stop-startsysteem
3 112.
Bandenspanningscontrole‐ systeem
w brandt of knippert geel.
Brandt
Banden verliezen spanning. Meteen
stoppen en bandenspanning contro‐
leren.
Controlelampje w brandt, er klinkt
een geluidssignaal en, in modellen
met een multifunctionele versie van
het Driver Information Center (DIC) 3 87, verschijnt er ook een bijbeho‐
rend bericht wanneer er een lekke
band of een veel te lage bandenspan‐ ning wordt geconstateerd.Knippert
Storing in het systeem. Na enkele se‐
conden brandt w ononderbroken. De
hulp van een werkplaats inroepen.
Afhankelijk van de versie verschijnt er
ook een bijbehorend bericht op het
DIC wanneer er een band zonder een
spanningssensor gemonteerd is (bijv. reservewiel).
Bandenspanningscontrolesysteem
3 154.
Motoroliedruk
I brandt rood.
Brandt na het inschakelen van de ont‐ steking en dooft vlak na het starten
van de motor.
Brandt bij een draaiende motor
Afhankelijk van de versie kan er een
waarschuwingsbericht op het Driver Information Center (DIC) 3 87 ver‐
schijnen.Voorzichtig
Motorsmering wordt mogelijk on‐
derbroken. Dit kan aanleiding ge‐
ven tot motorschade en/of tot het
blokkeren van de aandrijfwielen.
1. Koppelingspedaal intrappen.
2. Versnellingsbak in neutrale stand zetten (of keuzehendel op stand
N zetten).
3. Zo spoedig mogelijk de verkeers‐ stroom verlaten zonder hierbij an‐dere weggebruikers te hinderen.
4. Ontsteking uitschakelen.
Page 87 of 191
Instrumenten en bedieningsorganen859Waarschuwing
Bij uitgeschakelde motor gaat
remmen en sturen aanmerkelijk zwaarder. Tijdens een Autostop
werkt de rembekrachtigingseen‐
heid nog altijd.
De sleutel niet uitnemen voordat
de auto helemaal stilstaat, omdat
het stuurslot anders plotseling kan worden geactiveerd.
Het oliepeil controleren alvorens dehulp van een werkplaats in te roepen
3 137.
Motorolie verversen
Dieselmotor met
dieselpartikelfilter
I knippert rood.
Brandt na het inschakelen van de ont‐ steking en dooft vlak na het starten
van de motor.
De bewaking van de oliekwaliteit laat
u weten wanneer de olie moet worden
ververst. Controlelampje I knippert
ter indicatie dat de motorolie niet lang
meer meegaat en moet worden ver‐
verst. Afhankelijk van de versie kan er een waarschuwingsbericht op het Dri‐
ver Information Center (DIC) 3 87
verschijnen.
Afhankelijk van de rijomstandighe‐
den, kan het aangegeven verver‐
singsinterval van de olie aanzienlijk
variëren.
Afhankelijk van de modelvariant kan
I op de volgende manieren knippe‐
ren:
● gedurende 1 minuut elke 2 uur of
● in cycli van 3 minuten met I ge‐
durende tussenpozen van 5 seconden uit
De waarschuwing verschijnt elke keer
bij het starten van de motor totdat de
motorolie wordt ververst en het ser‐
vice-display wordt teruggezet. De
hulp van een werkplaats inroepen.
Service-display 3 75.
Motoroliepeil laag
S brandt rood.
Brandt na het inschakelen van de ont‐ steking enkele seconden.Als de controlelamp na enkele secon‐
den niet dooft of als tijdens de rit gaat
branden, is het motoroliepeil te laag.
Afhankelijk van de versie kan er een
waarschuwingsbericht op het Driver
Information Center (DIC) 3 87 ver‐
schijnen.
Het oliepeil controleren alvorens de
hulp van een werkplaats in te roepen
3 137.
Te laag brandstofpeil $ brandt of knippert geel.
Brandt na het inschakelen van de ont‐ steking enkele seconden.
Brandt Peil in brandstoftank is te laag. On‐
middellijk bijtanken 3 129.
Tank nooit leegrijden.
Katalysator 3 116.
Knippert
Storing in het brandstofsysteem. Oor‐ zaak van de storing onmiddellijk door een werkplaats laten verhelpen.
Page 88 of 191
86Instrumenten en bedieningsorganenDe naald in de brandstofmeter wijst
naar 0. Brandstofmeter 3 73.
Brandstoffilter aftappen U brandt geel.
Brandt na het inschakelen van de ont‐ steking enkele seconden.
Brandt bij een draaiende motor Duidt op aanwezigheid van water in
de diesel. Afhankelijk van de versie
kan er een waarschuwingsbericht op
het Driver Information Center (DIC)
3 87 verschijnen. Onmiddellijk hulp
van een werkplaats inroepen.
Startbeveiliging d brandt geel.
Storing in de startbeveiliging. De mo‐
tor kan niet worden gestart.
Afhankelijk van de versie kan er een
waarschuwingsbericht op het Driver
Information Center (DIC) 3 87 ver‐
schijnen.
De hulp van een werkplaats inroepen.Stop-startsysteem
Æ brandt geel.
Er is een storing in het systeem. Oor‐
zaak van de storing onmiddellijk door een werkplaats laten verhelpen.
Controlelampje 9 licht als alternatief
op als controlelampje Æ niet aanwe‐
zig is.
Afhankelijk van de versie kan er een
waarschuwingsbericht op het Driver
Information Center (DIC) 3 87 ver‐
schijnen.
Generieke waarschuwing 9 3 78.
Stop/Start-systeem 3 112.
Rijverlichting
8 brandt groen.
De rijverlichting is ingeschakeld
3 96.
Controlelamp 8 licht ook op wan‐
neer de functie Uitstapverlichting in‐
geschakeld is 3 101.
Storing rijverlichting µ brandt geel.Storing in één of meerdere lampen
van de rijverlichting of bijbehorende
zekering.
Controlelamp 9 licht als alternatief op
als µ niet aanwezig is.
Afhankelijk van de versie kan er een
waarschuwingsbericht op het Driver
Information Center (DIC) 3 87 ver‐
schijnen.
Generieke waarschuwing 9 3 78.
Vervangen van lampen 3 142.
Grootlicht C brandt blauw.
Brandt bij ingeschakeld grootlicht en
bij lichtsignaal 3 96.
Mistlamp > brandt groen.
De voorste mistlampen zijn ingescha‐
keld 3 98.
Mistachterlicht
r brandt geel.
Page 89 of 191
Instrumenten en bedieningsorganen87Het mistachterlicht is ingeschakeld
3 98.
Cruise control
m brandt groen.
Het systeem wordt ingeschakeld.
Afhankelijk van de versie kan er een
bericht op het Driver Information Cen‐
ter (DIC) 3 87 verschijnen.
Cruise control 3 125.
Portier open
( brandt rood.
Brandt bij geopende portieren of een
geopende motorkap of achterklep.
Afhankelijk van de versie kan er een
waarschuwingsbericht op het Driver Information Center (DIC) 3 87 ver‐
schijnen.
Wanneer de auto gaat rijden, klinkt er
ook een geluidssignaal.Informatiedisplays
Driver Information Center
Het Driver Information Center (DIC)
zit in de instrumentengroep tussen de
snelheidsmeter en de toerenteller. Er
zijn twee versies verkrijgbaar, een
standaardversie
en een multifunctionele versie met
meer aanpasbare instellingen.
Sommige weergegeven functies ver‐
schillen tussen onderweg en stilstand
van de auto. Sommige opties zijn al‐
leen onderweg beschikbaar.
Afhankelijk van de versie kunnen de
volgende punten op het display ver‐
schijnen:
● kilometerteller, dagteller 3 73
● klok 3 69
● buitentemperatuur 3 69, 3 94
● koplampverstelling 3 97
● versnellingsbakdisplay 3 117
Page 90 of 191
88Instrumenten en bedieningsorganen● lampje Stop/Start-systeem3 112
● boordinformatie 3 93
● tripcomputer 3 94
Menu's en opties selecteren
U selecteert de menu's en opties met
de toetsen op het instrumentenbord.Druk op SETq:
● één keer voor het instellingen‐ menu
● nogmaals indrukken voor een menuoptie en submenuopties
● na wijzigingen nogmaals kort in‐ drukken om een waarde te be‐
vestigen en automatisch terug
naar het vorige scherm van het
display te gaan
Houd eventueel SETq ingedrukt om
terug naar het vorige scherm van het
display te gaan zonder wijzigingen in
de huidige menuoptie op te slaan.
Let op
Na een bepaalde tijd wordt het menu
Instellingen automatisch afgesloten.
Alleen wijzigingen die al via SETq
bevestigd zijn, worden opgeslagen.
Druk op R om op het scherm omhoog
te bladeren of om de weergegeven
waarde te verhogen. Ingedrukt hou‐
den om de waarde snel te verhogen
(opnieuw indrukken om op de gewen‐ ste waarde te stoppen).
Druk op S om op het scherm omlaag
te bladeren of om de weergegeven
waarde te verlagen. Ingedrukt hou‐
den om de waarde snel te verlagen
(opnieuw indrukken om op de gewen‐ ste waarde te stoppen).