OPEL COMBO E 2020 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Manufacturer: OPEL, Model Year: 2020, Model line: COMBO E, Model: OPEL COMBO E 2020Pages: 287, PDF Size: 28.92 MB
Page 101 of 287

Instrumenten en bedieningsorganen99
Het op te laden draagbare apparaat
moet compatibel zijn met de Qi-norm,
hetzij qua ontwerp hetzij met behulp
van een compatibele houder of
schaal. De oplaadzone is herkenbaar aan het Qi-symbool.
Voor het opladen van een apparaat
moet het contact ingeschakeld zijn.
Een mobiel apparaat opladen: 1. Haal alle voorwerpen van de opla‐
der.
2. Leg het mobiele apparaat met het
display omhoog op de oplader in
het opbergvak.
De led geeft de oplaadstatus aan:
deze licht groen op, wanneer het
mobiele apparaat wordt opgeladen.
Een beschermcover voor het mobiele
apparaat kan het inductief opladen
bemoeilijken.
Draai de mobiele telefoon als deze
niet goed oplaadt 180° en leg deze
weer op de oplader.
Aansteker
De aansteker is vrij toegankelijk.
Afhankelijk van de versie zit de
aansteker mogelijk achter de klep van
het opbergvak. Druk op het klepje om het te openen.
Aansteker induwen. Zodra de spiraal
gloeit, wordt de aansteker automa‐
tisch uitgeschakeld. Trek de aanste‐
ker eruit.
AsbakkenVoorzichtig
Alleen voor as en niet voor brand‐ baar afval.
Page 102 of 287

100Instrumenten en bedieningsorganenEen verplaatsbare asbak kan in de
bekerhouders worden geplaatst.Waarschuwingslam‐
pen, meters en
controlelampen
Instrumentengroep
Afhankelijk van de versie ziet het
Driver Information Center er anders
uit.
Overzicht
ORichtingaanwijzer 3 104XGordelverklikker 3 105vAirbags en gordelspanners
3 105VAirbag deactiveren 3 106pLaadsysteem 3 106ZStoringsindicatielamp 3 106CLaat auto spoedig nakijken
3 106YMotor afzetten 3 106JSysteemcontrole 3 107RRem- en koppelingssysteem
3 107m , oParkeerrem 3 107
Elektrische parkeerrem
3 107uAntiblokkeersysteem (ABS)
3 108RSchakelen 3 108LLane Keep Assist 3 108bElektronische stabiliteitsre‐
geling en Traction Control-
systeem 3 108!Voorverwarmen 3 109%Uitlaatfilter 3 109YAdBlue 3 109wSpanningsverliesdetectie
3 109IMotoroliedruk 3 110
Page 103 of 287

Instrumenten en bedieningsorganen101Y oTe laag brandstofpeil 3 110W oKoelvloeistoftemperatuur te
hoog 3 109DAutostop 3 1108Buitenverlichting 3 1109Dimlicht 3 110CGroot licht 3 110fGrootlichtassistentie 3 111òSysteem voor gecontroleerde
afdaling 3 108>Mistlampen voor 3 111øMistachterlicht 3 111
Aanduiding van de rijsnelheid.
Kilometerteller
De totale geregistreerde afstand
wordt weergegeven in km.
Driver Information Centre
Dagteller
De geregistreerde afstand sinds de
laatste nulstelling verschijnt op het
Driver Information Center.
Page 104 of 287

102Instrumenten en bedieningsorganen
Monochroom display
De dagteller gaat tot 9.999,9 km
zonder automatisch terugzetten.
Druk 2 seconden lang op L om de
dagteller op nul te stellen.
Kleurendisplay De dagteller gaat tot 1.999.9 km en
wordt dan automatisch teruggezet.
Druk 2 seconden lang op L om de
dagteller op nul te stellen.
Het menu Informatie trip/brandstof
bevat nog eens twee dagtellers
3 112.
Toerenteller
Geeft het motortoerental aan.
In elke versnelling zo veel mogelijk met een laag toerental rijden.
Een rode markering geeft het begin
van de waarschuwingszone voor een te hoog toerental aan. Bij dieselmoto‐
ren begint de waarschuwingszone bij
5000 omwentelingen per minuut. Bij
benzinemotoren begint de waarschu‐
wingszone bij 7000 omwentelingen
per minuut.
Voorzichtig
Als de naald verder dan de rode
markering komt, wordt het maxi‐ maal toegestane toerental over‐
schreden. Gevaar voor de motor.
Brandstofmeter
Toont het brandstofpeil.
Controlelampje o brandt als het
brandstofpeil laag is.
Brandstoftank nooit leegrijden.
Page 105 of 287

Instrumenten en bedieningsorganen103Door brandstofresten in de tank kan
de hoeveelheid brandstof die kan
worden bijgetankt kleiner zijn dan de
aangegeven tankinhoud.
Koelvloeistoftemperatuur‐ meter
Geeft de koelvloeistoftemperatuur
aan.
50:motor nog niet op bedrijfstem‐
peratuur90:normale bedrijfstemperatuur130:koelvloeistoftemperatuur te
hoogControlelampje o gaat branden als
de koelvloeistoftemperatuur te hoog
is. Zet de motor onmiddellijk uit.Voorzichtig
Stop en zet de motor af wanneer
de koelvloeistoftemperatuur te
hoog is. Kans op motorschade.
Controleer het koelvloeistofpeil
meteen.
Peilsensor motorolie
Na inschakeling van het contact en deweergave van de service-informatie
verschijnt enkele seconden lang het
motoroliepeil op het Driver Informa‐
tion Center.
Een juist motoroliepeil wordt aange‐
geven door het bericht Oliepeil juist.
Als het motoroliepeil te laag is, knip‐
pert I, verschijnt Oliepeil onjuist
vergezeld door C. Meet het moto‐
roliepeil met behulp van de oliepeil‐
staaf en vul zo nodig motorolie bij.
Motorolie 3 221.
Bij een meetfout verschijnt het bericht
Oliepeilmeting ongeldig . Meet het
motoroliepeil handmatig met behulp
van de peilstaaf.
Service-display
Het servicesysteem geeft aan
wanneer verversing/vervanging van
de motorolie en het oliefilter vereist is of als de auto toe is aan een service‐
beurt. Afhankelijk van de rijomstan‐
digheden, kan het vereiste verver‐
sings-/vervangingsinterval van de
motorolie en het oliefilter aanzienlijk
variëren.
Service-informatie 3 259.
Het bericht voor geplande service
blijft bij inschakeling van het contact
zeven seconden op het Driver Infor‐
mation Center staan.
Als de komende 3000 km of meer
geen service vereist is verschijnt er
geen service-informatie op het
display.
Page 106 of 287

104Instrumenten en bedieningsorganenAls er binnen 3000 km geplande
service moet worden verricht, blijft de resterende afstand of tijd meerdere
seconden lang staan. Tegelijkertijd
brandt C continu ter herinnering.
Als de service binnen minder dan
1000 km vereist is, gaat C eerst
knipperen en vervolgens continu
branden. De resterende afstand of tijd blijven meerdere seconden lang
staan.
Achterstallige service wordt aange‐
duid met een bericht op het Driver
Information Center dat de overschre‐
den afstand aangeeft. C knippert
eerst en blijft vervolgens continu branden totdat de service is verricht.
Service-interval resetten Na iedere servicebeurt moet de
service-indicator voor de beste
werking worden gereset. Het wordt
geadviseerd daarvoor de hulp van
een werkplaats in te roepen.
Doe het volgende, als u de service
zelf verricht:
● schakel het contact uit
● toets CHECK ingedrukt houden● schakel het contact in, de afstandsaanduiding telt af
● laat de toets los, wanneer er =0
op het display staat
C verdwijnt
Service-informatie oproepen
U kunt op ieder gewenst moment
actuele service-informatie oproepen
door te drukken op CHECK. De
service-informatie blijft enkele secon‐
den op het display staan.
Service-informatie 3 259.
Controlelampen
De beschreven controlelampen zijn
niet in alle auto's aanwezig. Deze
beschrijving geldt voor alle instru‐
mentuitvoeringen. Afhankelijk van de
uitrusting kan de plaats van de
controlelampjes variëren. Bij het
inschakelen van de ontsteking lichten
de meeste controlelampen korte tijd
op bij wijze van functietest.
Betekenis kleuren controlelampen:rood:gevaar, belangrijke herinne‐
ringgeel:waarschuwing, aanwijzing,
storinggroen:inschakelbevestigingblauw:inschakelbevestigingwit:inschakelbevestiging
Kijk naar alle controlelampjes op de
verschillende instrumentengroepen
3 100.
Richtingaanwijzers
O brandt of knippert groen.
Page 107 of 287

Instrumenten en bedieningsorganen105Brandt kortDe parkeerlichten worden ingescha‐
keld.
Knippert
De richtingaanwijzers of alarmknip‐
perlichten worden geactiveerd.
Snel knipperen: richtingaanwijzer of
bijbehorende zekering defect, rich‐
tingaanwijzer aanhanger defect.
Vervangen van lampen 3 227.
Richtingaanwijzers 3 129.
Gordelverklikker X brandt of knippert op de instrumen‐
tengroep. Er zit ook een lampje in de
dakconsole. De grote symbolen
verwijzen naar de Veiligheidsgordels
van de voorstoelen, de kleine symbo‐
len verwijzen naar de zitplaatsen
tweede zitrij achterin.
● Bij het inschakelen van het
contact lichten X op de instru‐
mentengroep en de symbolen op de dakconsole eventjes op. Voor
de voorstoelen blijven X op de
instrumentengroep en de symbo‐ len op de dakconsole branden
totdat de veiligheidsgordel is
omgedaan.
● Wanneer er bij een snelheid van meer dan 20 km/u een veilig‐
heidsgordel wordt losgeklikt,
gaat het symbool in de dakcon‐
sole voor de betreffende zitplaats
knipperen en klinkt er een
geluidssignaal. Voor de zitplaat‐
sen tweede zitrij geldt dit alleen
als er ten minste al een veilig‐
heidsgordel eerder was omge‐
daan.
Ook brandt X op de instrumen‐
tengroep.
Na twee minuten stopt het
geluidssignaal en brandt X in de
dakconsole continu totdat de veiligheidsgordel van de betref‐
fende zitplaats is omgedaan.
Airbag en gordelspanners v brandt rood.
Bij het inschakelen van het contact
brandt het controlelampje ca. vier
seconden. Brandt deze niet, dooft
deze niet na vier seconden of licht
deze tijdens het rijden op, dan is er
een storing in het airbagsysteem. De
hulp van een werkplaats inroepen. De
airbags en gordelspanners gaan
mogelijkerwijs niet af tijdens een
ongeval.
Geactiveerde gordelspanners of
airbags worden aangeduid door
aanhoudend branden van v.
Page 108 of 287

106Instrumenten en bedieningsorganen9Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten
verhelpen.
Gordelspanners 3 57.
Airbagsysteem 3 60.
Airbag-deactivering
Ó ON brandt geel.
Airbag voorpassagier is geactiveerd. * OFF brandt geel.
Airbag voorpassagier is gedeacti‐
veerd.
Airbag deactiveren 3 65.
Laadsysteem p brandt rood.
Brandt na het inschakelen van de
ontsteking en dooft vlak na het starten van de motor.
Brandt bij een draaiende motor Stoppen, motor afzetten. Accu wordt
niet opgeladen. Motorkoeling wordt
mogelijk onderbroken. De rembekr‐
achtiger werkt eventueel niet meer.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Storingsindicatielamp Z brandt of knippert geel.
Brandt na het inschakelen van de
ontsteking en dooft vlak na het starten van de motor.Brandt bij een draaiende motor
Storing in het uitlaatgasreinigingssys‐
teem. De toegestane emissiewaar‐
den worden mogelijk overschreden.
Onmiddellijk hulp van een werkplaats inroepen.
Knippert bij een draaiende motor
Storing die schade aan de katalysator kan veroorzaken. Gas terugnemen
totdat de lamp niet meer knippert.
Onmiddellijk hulp van een werkplaats inroepen.
Service-indicatie
C brandt geel.
Brandt korte tijd als het contact wordt ingeschakeld.
Kan samen met andere controlelamp‐
jes en een bijbehorend bericht op het Driver Information Center branden.
Roep onmiddellijk de hulp in van een
werkplaats.
Schakel motor uit
Y brandt rood.
Page 109 of 287

Instrumenten en bedieningsorganen107Brandt korte tijd als het contact wordt
ingeschakeld.
Brandt samen met andere controle‐ lampjes, in combinatie met een
akoestisch waarschuwingssignaal en
een bericht op het Driver Information Center.
Schakel de motor onmiddellijk uit en
raadpleeg een werkplaats.
Systeemcontrole J brandt geel of rood.
Brandt geel Er is een geringe motorstoring gede‐
tecteerd.
Brandt rood
Er is een ernstige motorstoring gede‐ tecteerd.
Stop de motor zo spoedig mogelijk en
roep de hulp van een werkplaats in.
Rem- en
koppelingssysteem
R brandt rood.Het rem- en koppelingsvloeistofpeil is
te laag.9 Waarschuwing
Stoppen. De auto meteen stilzet‐
ten. De hulp van een werkplaats
inroepen.
Handrem
m brandt rood.
Licht op wanneer de handmatige parkeerrem is geactiveerd en het
contact is ingeschakeld 3 165.
Elektrische handrem
m brandt of knippert rood.
Brandt Elektrische parkeerrem is aangetrok‐ken 3 165.
Knippert
De elektrische parkeerrem wordt niet
automatisch aangetrokken. Het
aantrekken of loszetten werkt niet.
9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten
verhelpen.
o brandt geel.
Brandt
Automatische bediening is geacti‐
veerd of werkt niet. Activeer de auto‐
matische bediening opnieuw of laat
het probleem verhelpen door een
garage in geval van een storing.
Automatische bediening 3 165.
Elektrische handrem defect E brandt geel.
Brandt Storing in de elektrische parkeerrem
3 165.
Page 110 of 287

108Instrumenten en bedieningsorganen9Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten
verhelpen.
Antiblokkeersysteem (ABS)
u brandt geel.
Brandt na het inschakelen van de
ontsteking enkele seconden. Het
systeem is na het doven van het
controlelampje klaar voor gebruik.
Als de controlelamp na enkele secon‐
den niet dooft of als tijdens de rit gaat branden, dan zit er een storing in het
ABS-systeem. Het remsysteem blijft
normaal werken, maar zonder ABS-
regeling.
Antiblokkeersysteem 3 164.
Schakelen R met het getal van een hogere
versnelling verschijnt wanneer wordt
aanbevolen om vanwege de brand‐
stofbesparing op te schakelen.
Overbelastingsindicator
& brandt.
Brandt wanneer de overbelastingsin‐
dicator een overschrijding van het
maximale toegestane gewicht 3 91
waarneemt.
Systeem voor gecontroleerde afdaling
ò brandt of knippert groen.
Brandt groen Het systeem wordt ingeschakeld en isgebruiksklaar.
Knippert groen
Het systeem is in gebruik.
Lane keep assist a brandt groen of geel, of knippert
geel.
Brandt groen
Het systeem wordt ingeschakeld en is gebruiksklaar.Brandt geel
Het systeem nadert een waargeno‐
men rijstrookmarkering, zonder dat
de richtingaanwijzer naar die kant is
ingeschakeld.
Knippert geel
Het systeem herkent dat de auto de rijstrook grotendeels heeft verlaten.
Lane Keep Assist 3 205.
Elektronische stabiliteitsre‐ geling en Traction Control-systeem
b brandt of knippert geel.
Brandt Er zit een storing in het systeem.
Verder rijden is mogelijk. De rijstabili‐ teit kan echter afhankelijk van de
staat van het wegdek verslechteren.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.